ECLI:NL:RBDHA:2015:11469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/486070 / HA RK 15-137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot preprocessuele comparitie van partijen in geschil tussen Stichting Compensatieregeling Grenspomphouders en de Staat der Nederlanden

Op 5 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen de Stichting Compensatieregeling Grenspomphouders 'De Grens Bereikt' en de Staat der Nederlanden. De Stichting verzocht de Staat om ter terechtzitting te verschijnen voor een preprocessuele comparitie, met als doel een overeenkomst te beproeven naar aanleiding van de accijns- en BTW-verhogingen die de pomphouders in de grensstreek onevenredig zwaar zouden treffen. De Stichting stelde dat deze verhogingen leidden tot een dramatische omzetdaling en dat de Staat onrechtmatig handelde door geen compensatieregeling te treffen, wat in strijd zou zijn met het discriminatieverbod en het vertrouwensbeginsel.

De Staat voerde gemotiveerd verweer en stelde dat toewijzing van het verzoek zinloos was, omdat hij niet bereid was om een schikking te treffen. De rechtbank oordeelde dat de taak van de comparitierechter slechts faciliterend was en dat er eerst een principiële beslissing moest worden genomen over de rechtmatigheid van de accijns- en BTW-verhogingen voordat er gesproken kon worden over schadevergoeding of compensatie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor toewijzing van het verzoek en wees het verzoek van de Stichting af, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en betreft een belangrijke uitspraak voor de pomphouders in de grensstreek, die zich benadeeld voelen door de fiscale maatregelen van de Staat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/486070 / HA RK 15-137
Beschikking van 5 oktober 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING COMPENSATIEREGELING GRENSPOMPHOUDERS "DE GRENS BEREIKT",
gevestigd te Den Haag,
verzoekster,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Financiën),
zetelend te Den Haag,
verweerder,
advocaat mr. G.J. van Midden te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als 'de Stichting' en 'de Staat'.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • de brief de Stichting van 20 juli 2015, met bijlagen;
  • de brief van de Staat van 30 april 2015;
  • de mondelinge behandeling van 3 september 2015, waarbij door beide partijen

2.Het geschil

2.1.
De Stichting verzoekt de Staat - op de voet van het bepaalde in artikel 1018a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv') - te bevelen om ter terechtzitting te verschijnen teneinde een overeenkomst ex artikel 7:907 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek te beproeven.
2.2.
De Stichting voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
De pomphouders in de grensstreek worden - in vergelijking tot de andere pomphouders in Nederland - onevenredig zwaar getroffen door de accijns- en BTW-verhogingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden. Een groot deel van de automobilisten rijdt nu door naar Duitsland of België om daar aanzienlijk goedkoper te tanken. Als gevolg hiervan is de omzet van de pomphouders in de grensstreek dramatisch teruggelopen, in het bijzonder voor wat betreft de verkoop van diesel. Voor steeds meer grenspomphouders wordt het onmogelijk om hun ondernemingen nog rendabel voort te zetten. De Staat wist dat de pomphouders in de grensstreek door de verhogingen financiële problemen zouden krijgen, maar desondanks heeft hij - zonder compensatieregeling - de maatregel doorgezet. Dit vormt een ongerechtvaardigde inbreuk van het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarmee handelt de Staat onrechtmatig jegens de pomphouders in de grensstreek. Bovendien schendt de Staat het discriminatieverbod, nu de pomphouders in de grensstreek veel zwaarder worden getroffen door de accijnsverhoging dan hun collega's in de rest van Nederland. Tot slot handelt de Staat in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat de grenspomphouders - op grond van uitlatingen van de regering - er op mochten vertrouwen dat de accijns op diesel en LPG niet zou worden verhoogd als Duitsland en België daartoe niet (ook) zouden overgaan. Dit laatste is niet het geval. De Stichting staat op het punt om een bodemprocedure aanhangig te maken tegen de Staat, maar wil eerst nog proberen om het geschil op te lossen door middel van een preprocessuele comparitie.
2.3.
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Met de invoering van de preprocessuele comparitie is beoogd een aanvullende maatregel in het leven te roepen ter vergroting van de onderhandelingsbereid van partijen en ter ondersteuning bij de totstandkoming van een collectieve schikking. De taak van de (comparitie)rechter daarbij is slechts faciliterend, begeleidend en stimulerend. Deze heeft - anders dan in een deelgeschilprocedure ex artikel 1019w e.v. Rv - niet de bevoegdheid een beslissing te nemen over een geschil(punt) dat aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat.
3.2.
De Staat heeft - stellig en gemotiveerd - aangevoerd dat toewijzing van het verzoek zinloos is, omdat dat hij niet bereid is een schikking te treffen. Op zichzelf is juist dat - zoals de Stichting stelt - aan de invoering van de preprocessuele comparitie mede ten grondslag ligt de gedachte dat een 'onwillige' partij met tussenkomst van de rechter mogelijk eerder bereid zal zijn over een schikking te praten. Op de zitting is echter duidelijk geworden dat de Staat op dit moment onder geen beding bereid is te praten over een regeling. Hij betwist gemotiveerd dat de accijns- en BTW-verhogingen als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd jegens de grenspomphouders. Naar het oordeel van de rechtbank dient eerst over die principiële kwestie een beslissing te worden genomen, alvorens kan worden gesproken over een eventuele schadevergoeding c.q. compensatie, wat de Stichting wenst te bereiken met haar verzoek. Zoals hiervoor - onder 3.1 - al aangegeven is het echter niet aan de (preprocessuele) comparitierechter om daarover een beslissing te nemen. In die situatie bestaat voor toewijzing van het verzoek geen aanleiding. Daar komt bij dat de Staat heeft aangevoerd, dat - voor zover sprake is van schadeplichtigheid zijnerzijds - ten aanzien van iedere individuele grenspomphouder (in totaal zijn dat er circa 300) de schadeomvang moet worden vastgesteld. Dit standpunt komt - vooralsnog - niet onlogisch voor. Dat maakt de totstandkoming van een collectieve schikking in ieder geval niet eenvoudiger.
3.3.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek van de Stichting worden afgewezen, met veroordeling van haar - als de in het ongelijk gestelde partij - in de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van de Stichting af;
4.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 904,-- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2015.
jvl