ECLI:NL:RBDHA:2015:11659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/479626 / FA RK 14-9971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot huwelijkse voorwaarden

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 oktober 2015, wordt de echtscheiding uitgesproken tussen de man en de vrouw, die op [datum] in de gemeente [plaats] zijn gehuwd. Partijen hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld op 29 juli 2013, waarbij zij met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank behandelt de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de peildatum voor de waardering van het gemeenschappelijk vermogen, dat nog niet is verdeeld. De man verzoekt om de peildatum te stellen op de datum van indiening van het verzoekschrift, terwijl de vrouw een eerdere datum voorstelt. De rechtbank oordeelt dat de peildatum voor de waardering van de aandelen op 1 januari 2015 moet worden vastgesteld, en voor de overige bestanddelen op de datum van deze beschikking, 6 oktober 2015. De rechtbank houdt de behandeling van de verzoeken tot verdeling van de ontbonden gemeenschap en partneralimentatie aan, zodat partijen de gelegenheid krijgen om in overleg tot overeenstemming te komen. De rechtbank benadrukt dat partijen een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap, ondanks de huwelijkse voorwaarden. De beslissing bevat ook richtlijnen voor de verdere procedure, inclusief de indiening van stukken en de mogelijkheid van een nadere zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 14-9971 (scheiding) / FA RK 15-3185 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/479626 (scheiding) / C/09/487554 (verdeling)
Datum beschikking: 6 oktober 2015

Scheiding

Beschikking op het op 17 december 2014 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de man,
wonende te [woonplaats] , gemeente Westland,
advocaat: voorheen mr. A.A.M. Ruys, thans mr. L.E. Leunissen, beiden te Naaldwijk, gemeente Westland.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] , gemeente Westland,
advocaat: mr. J. Wagner te Barendrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift, met de begeleidende brief d.d. 9 februari 2015;
- de brief d.d. 6 maart 2015 van de zijde van de man;
- de brief d.d. 19 maart 2015 van de zijde van de vrouw;
- het f-formulier d.d. 9 juli 2015 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 25 augustus 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief d.d. 27 augustus 2015, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 8 september 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de peildatum voor de samenstelling en waardering van het gemeenschappelijk vermogen op de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel op een in goede justitie te bepalen datum;
- vaststelling van door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van € 1.337,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaande/bestaan hebbende bijzondere gemeenschap van aandelen, aldus dat aan de vrouw worden toegescheiden de aandelen onder de voorwaarde de helft van de waarde van de aandelen aan de man te voldoen en de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van de te wijzen beschikking ter zake de verdeling en/of afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de man uit te betalen het nader te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw/man verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man met betrekking tot de peildatum, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken en verzocht te bepalen dat zij in een later stadium zo nodig, desgewenst, alsnog verweer kan voeren tegen de andere door de man verzochte nevenvoorzieningen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] .
- Partijen hebben op 29 juli 2013 staande huwelijk huwelijkse voorwaarden opgemaakt, kort gezegd inhoudende dat partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
- Artikel 12 tot en met II.b. van de huwelijkse voorwaarden luidt:
“Door de huidige crisis heeft de woning een “onderwaarde” van ongeveer veertig duizend euro (€ 40.000,00). De huidige woning zal aan de man worden toegedeeld, die dan bij een eventuele echtscheiding niet alleen de hypotheek kan blijven betalen en noodgedwongen de woning zal moeten verkopen en dan te maken zal hebben met voormelde onderwaarde, waardoor hij in de problemen kan komen, doch ook mevrouw, omdat zij nog hoofdelijk aansprakelijk is. Partijen zijn daarom het volgende overeengekomen:
Ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed tussen partijen dan wel indien ten tijde van het overlijden van één van hen echtscheiding of scheiding van tafel en bed tussen hen is uitgesproken of een verzoek daartoe is gedaan, mits een en ander geschiedt binnen twintig (20) jaar na het verlijden van deze akte:
zal een eventueel verlies door een verkoop van de huidige woning van partijen gedragen worden:
a.
door de man voor vijf en twintig procent (25%);
b.
door de vrouw voor vijf en zeventig procent (75%);
zal een eventuele winst door een verkoop van de huidige woning van partijen genoten worden:
a.
door de man voor tachtig procent (80%);
b.
door de vrouw voor twintig procent (20%);”

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is erkend en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Verdeling gemeenschappelijk vermogen
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW), lid 1 onder g, een gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden in geval van opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden: op het tijdstip, bedoeld in artikel 120, eerste lid BW.
Artikel 1:120 BW, lid 1, luidt: Tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde huwelijkse voorwaarden beginnen te werken op de dag, volgende op die waarop de akte is verleden, tenzij in de akte een later tijdstip is aangewezen.
Het voorgaande betekent dat de gemeenschap van goederen waarin partijen op 19 september 2009 zijn gehuwd op 30 juli 2013 is ontbonden. Niet in geschil is dat de verdeling van de ontbonden gemeenschap nimmer heeft plaatsgevonden.
Partijen zijn het er over eens dat de volgende bestanddelen deel uit maken van de ontbonden gemeenschap:
- de opbrengst van de voormalige echtelijke woning;
- de auto;
- de banktegoeden;
- de inboedel;
- de aandelen.
Partijen hebben de rechtbank ter terechtzitting verzocht een oordeel te geven over de peildatum voor wat betreft de waardering van het gemeenschappelijke vermogen van partijen.
De man heeft zich in zijn verzoekschrift op het standpunt gesteld dat als peildatum dient te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift. De man heeft hiertoe aangevoerd dat er nimmer een verdeling heeft plaatsgevonden en dat partijen nimmer overeenstemming hebben bereikt over de peildatum en de waardering. Ter terechtzitting heeft de man verzocht de peildatum vast te stellen op de feitelijke datum van levering, subsidiair op 1 januari 2015 (ter voorkoming van een gebroken boekjaar voor wat betreft de aandelen), meer subsidiair op 17 december 2014 en nog meer subsidiair op een in goede justitie vast te stellen datum. Uit praktisch oogpunt heeft de man naderhand voorgesteld voor de waardering van de aandelen uit te gaan van 1 januari 2015.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het de bedoeling van partijen was om uit te gaan van een peildatum liggende tussen 1 januari 2013 en 30 juni 2013, waarbij het de bedoeling was dat de peildatum uitdrukkelijk niet ná 30 juni 2013 zou komen te liggen.
De vrouw heeft aangegeven dat zij bereid is uit te gaan van de waardering per peildatum 30 juni 2013 en daarbij de discussie voor wat betreft een eerdere peildatum in het halfjaar daarvoor, vanaf 1 januari 2013, terzijde te stellen. De vrouw heeft gesteld dat dat van deze peildatum voor de waardering moet worden uitgegaan nu partijen deze zijn overeengekomen en nu het uitgaan van een andere (latere) peildatum, zoals door de man voorgesteld, in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de verdeling van het gemeenschappelijke vermogen dient, ter bepaling van de waarde, in beginsel te worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit.
Overeenstemming peildatum
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de te hanteren peildatum voor wat betreft de waardering van het gemeenschappelijke vermogen. Weliswaar zijn er diverse concept aktes van verdeling opgesteld en is er gecorrespondeerd over de feitelijke verdeling, maar partijen hebben niet van beide zijden akkoord gegeven op één van de concept aktes en de uiteindelijke verdeling heeft ook niet plaatsgevonden. De rechtbank acht gelet daarop de concept aktes en correspondentie, mede gezien in het licht van de betwisting door de man, onvoldoende om daaruit af te leiden dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de vrouw genoemde peildatum. Het bepaalde in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat daaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om voor de waardering van het gemeenschappelijk vermogen van partijen uit te gaan van een datum gelegen tussen 1 januari 2013 en 30 juni 2013.
Redelijkheid en billijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om tot de conclusie te kunnen komen dat met het oog op de eisen van redelijkheid en billijkheid voor de waardering van de te verdelen vermogensbestanddelen van een andere peildatum dient te worden uitgegaan dan de datum van de feitelijke verdeling. Onvoldoende is komen vast te staan, zoals hiervoor is overwogen, dat het de bedoeling van (beide) partijen was om de peildatum op een bepaalde datum te stellen. De vrouw heeft verder geen enkel inzicht gegeven in de (financiële) gevolgen van het hanteren van een peildatum gelegen op de datum van feitelijke verdeling in plaats van een peildatum gelegen rond de datum van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden. Met name heeft zij nagelaten enig inzicht te verschaffen in de waarde(ontwikkeling) van de aandelen na de door haar voorgestane peildatum. De rechtbank neemt tot slot in ogenschouw dat niet is gebleken dat het in overwegende mate aan één der partijen is toe te rekenen dat de verdeling nog niet heeft plaatsgevonden, zodat niet gezegd kan worden dat een eventueel voor de vrouw ongunstigere uitkomst ten gevolge van een waardering per latere peildatum – voor zover hiervan sprake zou zijn - aan de man is toe te rekenen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, nu de verdeling van de ontbonden gemeenschap nimmer heeft plaatsgevonden, als peildatum voor de waardering van het gemeenschappelijke vermogen dient te gelden de datum van de feitelijke verdeling. Om praktische redenen zal de rechtbank de peildatum voor de waardering van de aandelen, mede gelet op hetgeen partijen hieromtrent ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, bepalen op 1 januari 2015. Voor wat betreft de overige bestanddelen zal de rechtbank de peildatum voor de waardering bepalen op de datum van deze beschikking, te weten 6 oktober 2015, waarbij de rechtbank opmerkt dat het partijen vrij staat in onderling overleg van deze datum af te wijken.
Op grond van artikel 1:100 BW hebben partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor wat betreft de opbrengst van de voormalige echtelijke woning. Weliswaar is in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden onder II opgenomen dat een eventuele winst door een verkoop van de woning van partijen door de man voor tachtig procent en door de vrouw voor twintig procent zal worden genoten. Uit de bepaling van artikel 12 blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank tevens dat deze bepaling voor wat betreft de wijze van verdeling geldt voor de situatie dat de woning aan de man zal worden toegedeeld. Deze situatie heeft zich echter niet voorgedaan: de woning is inmiddels verkocht aan derden. De rechtbank zal daarom de man niet in zijn standpunt volgen dat de verdeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient plaats te vinden volgens de verdeelsleutel 80/20 %.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de peildatum voor de waardering van het gemeenschappelijke vermogen van partijen vaststellen als na te melden. De rechtbank zal de behandeling van de zaak voor het overige ten aanzien van de verdeling van de ontbonden gemeenschap op verzoek van partijen aanhouden als na te melden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen in overleg te treden en te bezien of zij tot overeenstemming kunnen komen.
Partneralimentatie
De rechtbank zal de behandeling van het verzoek tot partneralimentatie eveneens op verzoek van partijen aanhouden als na te melden, opdat partijen dit verzoek in hun onderhandelingen kunnen betrekken.
Proceskosten
De rechtbank zal, nu zij het verzoek tot verdeling en het verzoek tot partneralimentatie zal aanhouden, eveneens het verzoek ten aanzien van de proceskosten aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [verzoeker] , en [verweerster] , gehuwd op [datum] in de gemeente [plaats] ;
stelt de peildatum voor de waardering van het gemeenschappelijk vermogen van partijen als volgt vast:
 ten aanzien van de aandelen op 1 januari 2015;
 ten aanzien van de opbrengst van de voormalige echtelijke woning, de auto, de banktegoeden en de inboedel op 6 oktober 2015, waarbij het partijen vrij staat in onderling overleg van deze laatste datum af te wijken;
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek tot verdeling en het verzoek tot partneralimentatie en de proceskosten aan tot
1 januari 2016 pro formaopdat partijen overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat, indien het overleg tussen partijen niet tot overeenstemming leidt, partijen
vóór genoemde proformadatumaan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen:
  • een overzicht van de waarde van de verschillende boedelbestanddelen op genoemde peildata, waarbij partijen ervoor dienen zorg te dragen dat zij dezelfde boedelbestanddelen op dezelfde wijze aanduiden,
  • indien verschil van mening bestaat over de waarde, een voorstel ten aanzien van de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen taxateur(s),
  • een voorstel tot verdeling,
  • een geactualiseerd verdelingsschema,
  • een overzicht van de punten waarover partijen het ook na het door hen gevoerde overleg niet met elkaar eens zijn geworden;
  • ten aanzien van de partneralimentatie: een berekening van de behoefte en van de draagkracht met alle onderliggende stukken;
bepaalt dat een eventuele behandeling ter zitting eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter er vanuit kan gaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling. In dat geval zal de zaak schriftelijk worden afgedaan;
bepaalt dat, indien er een nadere zitting wordt bepaald, partijen desgewenst kunnen reageren op het standpunt van de wederpartij of nadere stukken kunnen overleggen, welke reacties en/of stukken uiterlijk tien dagen vóór de zitting dienen te zijn overgelegd;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de verdeling, de partneralimentatie en de proceskostenaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, A.C. Olland en S.M. Westerhuis‑Evers, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.