ECLI:NL:RBDHA:2015:1178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C-09-443286 - HA ZA 13-582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en verjaring in civiel recht met betrekking tot de plaatsing van een deur en aanbouw

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde over een geschil met betrekking tot erfdienstbaarheid en verjaring. Eiser, eigenaar van een perceel in Voorschoten, vorderde dat gedaagde, die naast hem woont, een deur en aanbouw zou verwijderen die volgens hem in strijd zijn met de erfdienstbaarheid die bij de akte van levering is vastgelegd. Eiser stelde dat de deur, die door gedaagde zonder bouwvergunning was geplaatst, de toegang tot zijn erf mogelijk maakte en daarmee in strijd was met artikel 5:48 BW, dat het recht op afsluiting van een erf waarborgt. Daarnaast voerde eiser aan dat de deur en de aanbouw het aanzicht van de woningen hebben veranderd, wat in strijd is met de erfdienstbaarheid.

Gedaagde voerde verweer en stelde dat de deur geen muuropening in de zin van artikel 5:50 BW was en dat erfdienstbaarheid door verjaring was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de deur inderdaad in strijd was met artikel 5:48 BW, omdat deze de afsluiting van het erf van eiser belemmerde. Ook werd vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring was ontstaan, omdat niet aan de vereisten voor bezit te goeder trouw was voldaan. De rechtbank wees de vordering van eiser tot verwijdering van de deur toe, maar wees de vordering tot verwijdering van de aanbouw af, omdat gedaagde had aangetoond dat de stijl van de woningen als eenheid was behouden.

De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en legde gedaagde een dwangsom op voor het niet naleven van de verwijderingsverplichting. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.W. Vogels.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/443286 / HA ZA 13-582
Vonnis van 4 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.Th.G. van der Veldt te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Köhne te Voorburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 15 mei 2013, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 28 augustus 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 26 maart 2014 van mr. Van der Veldt, waaruit blijkt dat de mediation is afgerond en partijen geen overeenstemming hebben bereikt;
  • de brief van 13 oktober 2014 van mr. Köhne, met producties 9 tot en met 17;
  • de brief van 14 oktober 2014 van mr. Van der Veldt, met producties 15 tot en met 21;
  • de fax van 17 december 2014 van mr. Köhne;
  • de fax van 17 december 2014 van mr. Van der Veldt;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2014 en 18 december 2014, met aangehecht de brief van 29 december 2014 van mr. Köhne en de brief van 9 januari 2015 van mr. Van der Veldt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel aan de [straat, nummer 1-2] te Voorschoten, thans kadastraal bekend gemeente Voorschoten, [sectie] nummer [1]. [gedaagde] is eigenaar van het perceel aan de [straat, nummer 3] te Voorschoten, thans kadastraal bekend gemeente Voorschoten, [sectie] nummer [2]. De percelen van [eiser] en [gedaagde] grenzen aan elkaar. De kadastrale kaart, met het noorden bovenaan, ziet er volgens het uittreksel van 24 augustus 2012 als volgt uit:
2.2.
Tot 25 juni 2001 was [eiser] ook eigenaar van het perceel aan de [straat, nummer 3]. De percelen [1] en [2] waren toen gezamenlijk kadastraal bekend onder nummer [11].
2.3.
[gedaagde] heeft van 1985 tot 2001 de woning aan de [straat, nummer 3] gehuurd. In die tijd was de voordeur van de woning aan de [straat, nummer 3] gesitueerd aan de kant van [straat, nummer 1-2]. De voordeuren van de woningen, drie geschakeld gebouwde bungalows, kwamen als het ware uit op een binnenplaats op het erf van [straat, nummer 1-2]. Ook de ingang van de garage van [straat, nummer 3] kwam uit op die binnenplaats.
2.4.
De akte van levering van 25 juni 2001, waarbij perceel [2] door [eiser] als verkoper aan [gedaagde] als koper werd geleverd, luidt, voor zover hier van belang:
[…]
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
[…] B. Ten behoeve van het aan de verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente Voorschoten, [sectie] nummer [11], hierna sub B te vermelden als “heersend erf” en ten laste van het verkochte registergoed, uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Voorschoten, [sectie] nummer [11], hierna sub B te vermelden als “dienend erf”:
de erfdienstbaarheid, inhoudende dat het dienend erf de buitenkant van het woonhuis met garage en verdere aanhorigheden, welke zich bevinden op het dienend erf,
niet mag voorzien van een kleurmiddels schilderwerk dan wel anderszins voor zover die buitenkant bestaat uit stenen en metselwerk en niet mag
veranderen van aanzicht, zodat de stijl van het gehele gebouw, waarvan het verkochte registergoed deel uitmaakt, als eenheid gehandhaafd blijft. […]
BIJZONDERE BEPALING
Koper is gerechtigd zijn auto te parkeren op het midden gedeelte van het voor de drie bungalows gelegen talud, een en ander aan partijen genoegzaam bekend zodat daarvan geen nadere omschrijving van wordt verlangd, totdat de nieuw te bouwen woning van de koper gereed is, doch maximaal tot vijf en twintig juni tweeduizend drie. […]
2.5.
Nadat [gedaagde] het perceel aan de [straat, nummer 3] in eigendom had verworven, heeft hij de woning grondig verbouwd. Zo heeft [gedaagde] de voordeur van de woning en de ingang van de garage verplaatst naar de oorspronkelijke achterzijde van de woning. Sindsdien zijn de garage en de (nieuwe) voordeur van de woning aan de [straat, nummer 3] toegankelijk via het eigen erf. Verder heeft [gedaagde] een deur aangebracht op de plek waar oorspronkelijk de ingang van de garage zat. Tenslotte heeft [gedaagde] aan de zuidkant een aanbouw gerealiseerd.
2.6.
Bij aangetekend verzonden brieven van 6 november 2008 en 28 augustus 2012 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de aanbouw en de deur te verwijderen en de muur van de garage dicht te metselen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart
1. dat het door [gedaagde] (doen) plaatsen van de (loop)deur en het in stand laten van de (loop)deur in strijd is met artikel 5:50 en/of 5:48 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW); en
2. dat het door [gedaagde] doen plaatsen van de (loop)deur en het in stand laten van de (loop)deur en/of het door [gedaagde] aan de tuinzijde van zijn woning (doen) bouwen en in stand houden van de aanbouw, strijdig is met de gevestigde erfdienstbaarheid als omschreven in de akte van levering onder het kopje “vestiging erfdienstbaarheden” hoofdletter B.
Verder vordert [eiser] – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld, primair
1. om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de deur in de muur die direct grenst aan het perceel van [eiser] te verwijderen en de muur in de stijl van de reeds aanwezige muur geheel dicht te metselen en dicht gemetseld te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan, en/of
2. om binnen 60 dagen na betekening van het vonnis de op zijn perceel gelegen aanbouw aan de tuinzijde van de woning te verwijderen, op zodanige wijze dat de woning van [eiser] daardoor niet beschadigd, en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,= per dag of gedeelte daarvan, en subsidiair
3. om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de deur in de muur die direct grenst aan het perceel van [eiser] zodanig onklaar te maken dat deze deur niet duurzaam meer te gebruiken is om toegang en uitzicht te verschaffen tot het preceel van [eiser], op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan.
Tenslotte vordert [eiser] dat [gedaagde] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen ten aanzien van de deur

4.1.
Aan de vorderingen met betrekking tot de deur heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft in 2003 de deur geplaatst zonder bouwvergunning. De deur geeft slechts toegang tot het perceel van [eiser], waardoor het voor hem niet mogelijk is zijn erf af te sluiten (art. 5:48 BW), aldus [eiser]. [gedaagde] heeft volgens [eiser] op grond van het bepaalde in art. 5:50 BW geen recht om binnen 2 meter van de erfgrens met [eiser] een venster, deur of andere muuropening te plaatsen. [eiser] heeft geen toestemming gegeven voor het plaatsen van de deur op die plek noch voor het gebruik ervan. De deur is daarom volgens [eiser] niet geoorloofd, reden waarom hij de verwijdering ervan vordert. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de deur omstreeks 2002-2003 door [gedaagde] is aangebracht in de gevel die tegen de erfgrens met [eiser] staat. Vast staat dat de deur uitkomt op het erf van [eiser]. Art. 5:48 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Doordat [gedaagde] zich met het gebruik van de deur telkens de toegang tot het erf van [eiser] kan verschaffen, is het feitelijk voor [eiser] niet mogelijk zijn erf af te sluiten. In zoverre is de aanwezigheid van de deur in strijd met artikel 5:48 BW. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de aanwezigheid van de deur in strijd is met artikel 5:50 BW en, in het verlengde daarvan, of [eiser] de verwijdering ervan kan vorderen.
Artikel 5:50 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
4.4.
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] tijdens de comparitie aangevoerd dat de deur geen venster of opening is in de zin van artikel 5:50 BW. Dat verweer slaagt niet. De deur valt in de categorie “andere muuropeningen”.
4.5.
Verder voert [gedaagde] als verweer dat een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan. Op de plek waar nu de deur zit, heeft eerst een garage/kanteldeur gezeten; daarnaast zat bovendien een voordeur. Deze situatie heeft langer dan 30 jaar bestaan, aldus [gedaagde].
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende. Partijen hebben met de eigendomsoverdracht van het perceel aan de [straat, nummer 3] in 2001 aan de feitelijke situatie uit die tijd een einde willen maken. Ter comparitie heeft [gedaagde] daarover verklaard dat toen duidelijk was dat hij het perceel ging kopen, [eiser] had aangegeven dat hij de auto’s van [gedaagde] niet meer op zijn perceel wilde hebben. Daar had [gedaagde] begrip voor en ook om die reden heeft hij zijn huis verbouwd. In de akte van levering hebben partijen dit vastgelegd in een bijzondere bepaling (zie onder 2.4 hiervoor). Afgesproken werd dat [gedaagde] de binnenplaats op het perceel van [eiser] voor zijn auto’s mocht gebruiken tot de verbouwing van de woning gereed was, maar in elk geval niet langer dan tot 25 juni 2003. Hieraan is door [gedaagde] uitvoering gegeven door zijn woning zodanig te verbouwen dat de voordeur en de ingang van de garage zijn verplaatst naar de andere kant van de woning.
Verder blijkt uit de bouwvergunning die op 6 november 2002 aan [gedaagde] is verstrekt (door [eiser] overgelegd als productie 9), met in Bijlage I een bouwtekening/plattegrond van onder meer de garage en een fragment van de woning, dat op de plaats van de oude ingang van de garage een dichte muur getekend is. Op de plek van de oude voordeur is ook een dichte muur getekend, maar die wordt onderbroken voor een raampartij.
Gelet op dit samenstel van feiten en gedragingen, in onderlinge samenhang beschouwd, moet er van worden uitgegaan dat partijen ten tijde van de eigendomsoverdracht van [straat, nummer 3] afstand hebben gedaan van rechten die eventueel kleefden aan de feitelijke situatie van de percelen [straat, nummer 1-2] en [straat, nummer 3] op dat moment, daaronder begrepen lopende verjaringstermijnen.
Dan rest nog de vraag of een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan ten aanzien van de deur die omstreeks 2002/2003 in de gevel is geplaatst.
Voor het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring is bezit te goeder trouw van de erfdienstbaarheid gedurende tien jaar vereist, dan wel bezit gedurende twintig jaar. Van goede trouw is pas sprake als inschrijving in de openbare registers heeft plaatsgevonden; dat is gesteld noch gebleken. Van bezit langer dan twintig jaar is geen sprake. Aldus kan niet worden vastgesteld dat door verjaring ten gunste van het erf van [gedaagde] een erfdienstbaarheid is ontstaan. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, niet slaagt.
4.6.
Vervolgens heeft [gedaagde] zich tegen de vordering van [eiser] verweerd met de stelling dat [eiser] misbruik van bevoegdheid maakt door verwijdering van de deur te vorderen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen gaat het om opheffing van de sinds 2002/2003 bestaande situatie. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen (i) met geen ander doel dan de ander te schaden of (ii) met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of (iii) ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.7.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord enkel gesteld dat [eiser] zijn vordering slechts heeft ingesteld om hem, [gedaagde], schade toe te brengen. Tijdens de comparitie is dat door [eiser] gemotiveerd betwist. Bij die gelegenheid heeft [eiser] aangegeven ernstig bezwaar te hebben dat zijn terrein via de deur wordt gebruikt, omdat er aan de noordzijde ook al een recht van overpad ten gunste van het erf van [gedaagde] is. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 4.5 geschetste afspraken tussen partijen, is het belang van [eiser] bij een dichte muur evident. Aldus kan niet worden vastgesteld dat [eiser] een bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan de ander ([gedaagde]) te schaden en, dientengevolge, misbruik van bevoegdheid maakt. Het beroep op misbruik van bevoegdheid door [gedaagde] wordt dientengevolge verworpen.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] met het aanbrengen van de deur binnen twee meter van de grenslijn een muuropening met uitzicht op het erf van [eiser] heeft. Daarmee is het verbod uit artikel 5:50 BW overtreden. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.9.
Tenslotte heeft [gedaagde] als verweer gevoerd dat de vordering tot verwijdering van de deur op grond van artikel 3:307 BW is verjaard. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De vordering van [eiser] is een vordering tot opheffing van een onrechtmatige situatie, ontstaan door overtreding van het verbod om binnen twee meter van de grenslijn een muuropening te hebben. Op de voet van het bepaalde in artikel 3:314 BW begint de termijn van verjaring van een dergelijke vordering met de aanvang van de dag, volgend op die waarop de onmiddellijke opheffing kan worden gevorderd. Vast staat dat de deur omstreeks 2002/2003 is aangebracht. De verjaringstermijn is op grond van artikel 3:306 BW twintig jaar. Die zijn nog niet verstreken sinds 2002/2003. Er is dus geen sprake van verjaring. Ook dit verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet.
4.10.
Op grond van het bovenstaande zal de vordering tot verwijdering van de deur ook worden toegewezen. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van onderhavig vonnis en (dientengevolge) ter voorkoming van executiegeschillen zal de rechtbank [gedaagde] een termijn van vier maanden gunnen om aan dit vonnis te voldoen.
4.11.
[eiser] heeft de rechtbank verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde] heeft zich daar tijdens de comparitie tegen verzet, met als argument te voorkomen dat onnodig kosten worden gemaakt (ingeval het vonnis in hoger beroep niet standhoudt). De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op grond van artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Noch de wet, noch de aard van de zaak verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Mede gelet op het feit dat partijen al ruim zes jaar in onmin leven over (onder andere) de aanwezigheid van de deur heeft [eiser] belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak af te wijken van de regel dat bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige de kans van slagen van een aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing behoort te blijven. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal daarom worden toegewezen.
4.12.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna aangegeven.
De vorderingen ten aanzien van de erfdienstbaarheid onder B (aanzicht)
4.13.
Aan de vorderingen met betrekking tot de erfdienstbaarheid omschreven onder B in de akte van levering heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd. Volgens [eiser] leveren de deur en de aanbouw elk afzonderlijk en in combinatie met elkaar een strijdige situatie op met de erfdienstbaarheid. Door de aanwezigheid van de deur en de aanbouw is het aanzicht van het woonhuis met garage en verdere aanhorigheden aan de buitenkant veranderd, waardoor de stijl waarvan het verkochte registergoed deel uitmaakt, niet als eenheid gehandhaafd is gebleven, aldus [eiser]. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [eiser] een aantal foto’s van de aanbouw aan de tuinzijde van de woning van [gedaagde] en van de deur in de muur van de garage overgelegd (als productie 14).
4.14.
[gedaagde] heeft daar tegen aangevoerd dat het metselwerk bij de deur met dezelfde bakstenen is aangeheeld, waardoor de eenheid is behouden. Ook de nieuwe schuur, de aanbouw, is gebouwd in dezelfde gele baksteen waarin het hele gebouw is opgetrokken. De nieuwe schuur is bovendien een verbetering ten opzichte van de oude verrotte houten schuur die er eerst stond, aldus [gedaagde].
4.15.
Uit de akte van levering van 25 juni 2001 blijkt dat ten laste van [gedaagde] als dienend erf ten behoeve van [eiser] als heersend erf een erfdienstbaarheid is gevestigd, inhoudende dat het dienend erf de buitenkant van het woonhuis met garage en verdere aanhorigheden, welke zich bevinden op het dienend erf, niet mag voorzien van een kleur middels schilderwerk dan wel anderszins voor zover die buitenkant bestaat uit stenen en metselwerk en niet mag veranderen van aanzicht, zodat de stijl van het gehele gebouw, waarvan het verkochte registergoed deel uitmaakt, als eenheid gehandhaafd blijft. Partijen verschillen niet van inzicht over de aard en strekking van de erfdienstbaarheid.
4.16.
Partijen verschillen van mening over de vraag of door de verbouwing van het woonhuis van [gedaagde] het aanzicht van de drie geschakeld gebouwde bungalows is veranderd. De rechtbank maakt uit de door partijen overgelegde foto’s (productie 14 van [eiser] en producties 4, 6, 11 en 14 van [gedaagde]) op dat zowel voor het aanhelen van de muur van de garage als voor de aanbouw een baksteen is gebruikt die erg veel lijkt op de baksteen die voor de oorspronkelijke bouw van de woningen is gebruikt. Dat geldt zowel voor de lichte steen als voor de donkere steen waarmee aan de onderzijde van de gevel een bies is aangebracht. Dat het nieuwe metselwerk op de door [eiser] overgelegde foto’s wat afsteekt tegen het oude metselwerk, komt volgens [gedaagde] doordat het bestaande metselwerk van [eiser] zeer vervuild is. Dat heeft [eiser] niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] niet in strijd heeft gehandeld met de erfdienstbaarheid, omschreven onder B in de akte van levering. Door een vergelijkbare baksteen te gebruiken en de donkere bies aan te brengen heeft [gedaagde] het nodige gedaan om de stijl van de drie geschakelde bungalows als eenheid te bewaren. Het aanzicht is niet veranderd. De gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot verwijdering van de aanbouw zullen daarom worden afgewezen.
4.17.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het door [gedaagde] (doen) plaatsen van de deur en het in stand laten van de deur in strijd is met artikel 5:50 en 5:48 BW;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van het vonnis de deur in de muur die direct grenst aan het perceel van [eiser] te verwijderen en de muur in de stijl van de reeds aanwezige muur geheel dicht te metselen en dicht gemetseld te houden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,= is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: