ECLI:NL:RBDHA:2015:11838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 10798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag en vergrijpboete omzetbelasting bij eenmanszaak met overdracht van inloggegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete die aan eiseres, een eenmanszaak, zijn opgelegd. Eiseres had samen met een derde, S, aangiften omzetbelasting ingediend, waarbij zij haar inloggegevens aan S had overgedragen. Na een boekenonderzoek bleek dat eiseres ten onrechte een bedrag van € 29.417 aan omzetbelasting had teruggevraagd over de jaren 2010 en 2011. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd aan eiseres, omdat de aangiften op haar naam waren ingediend en zij verantwoordelijk was voor de juistheid daarvan. Echter, de rechtbank matigde de vergrijpboete van € 14.708 tot € 4.400, omdat S opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, maar onvoldoende bewijs was geleverd dat deze opzet aan eiseres kon worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat eiseres wel grove schuld kon worden verweten, maar dat de hoogte van de boete niet passend was gezien haar financiële situatie. Eiseres had beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, die de naheffingsaanslag en boetebeschikking had gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep voor zover gericht tegen de boetebeschikking gegrond, maar het beroep voor het overige ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/10798

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Lussenburg),
en
[P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 september 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 29.417 (de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 14.708 (de boetebeschikking). Verweerder heeft voorts bij beschikking € 1.732 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015 te Den Haag.
Eiseres is samen met haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen
[vertegenwoordigers] .
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met procedurenummer SGR 14/10763. Al hetgeen is aangevoerd en overgelegd wordt geacht in beide zaken te zijn aangevoerd en overgelegd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 1 september 2010 een eenmanszaak, met de handelsnaam [naam] (de onderneming), ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK).
2. Volgens de inschrijving bij de KvK hield de onderneming zich bezig met de export van bloemen.
3. Per 1 januari 2012 heeft eiseres de onderneming gestaakt en op 7 februari 2012 is de onderneming uitgeschreven bij de KvK.
4. Eiseres heeft in verband met de activiteiten van de onderneming een zakelijke bankrekening geopend. Deze rekening stond weliswaar op naam van [onderneming] waarvan eiseres de bestuurder was, maar deze rekening werd feitelijk ook gebruikt voor de activiteiten van de onderneming. Het beheer van deze bankrekening heeft eiseres aan de heer [S] (S) overgedragen. In dat kader heeft zij de bij deze rekening behorende bankpas, pincode, inloggegevens en tancodes afgegeven aan S. De dagafschriften van deze betaalrekening ontving eiseres, waarna zij deze dagafschriften in een map voegde.
5. Eiseres heeft de eerste aangifte omzetbelasting samen met S ingediend. Vervolgens heeft zij haar inloggegevens voor het indienen van aangiften omzetbelasting overhandigd aan S die de overige aangiften heeft ingediend. Over de jaren 2010 en 2011 is een bedrag van € 10.478 respectievelijk € 27.684 aan omzetbelasting teruggevraagd.
6. Naar de onderneming is een boekenonderzoek ingesteld waarvan op 30 augustus 2013 een controlerapport is opgemaakt. Uit dit controlerapport volgt dat over het jaar 2010 een recht op teruggaaf bestaat van € 96, zodat een bedrag van € 10.392 (€ 10.478 -/- € 96) wordt nageheven. Over het jaar 2011 bestaat een recht op teruggaaf van € 8.659, dit resulteert in een naheffing van € 19.025 (€ 27.684 -/- € 8.659).
7. Op basis van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd, die bij uitspraak op bezwaar zijn gehandhaafd.

Geschil8. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht aan eiseres zijn opgelegd. Daarnaast is de hoogte van de vergrijpboete in geschil.

9. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking ten onrechte aan haar zijn opgelegd en dat deze aan S opgelegd hadden moeten worden. Hiertoe voert zij onder meer aan dat zij niet betrokken was bij de activiteiten van de onderneming. De onderneming stond enkel op haar naam. De onderneming werd feitelijk gedreven door S en zij was alleen op de hoogte van de eerste aangifte omzetbelasting, die op aanwijzing van S is ingevuld. Er is dan ook geen sprake van het door haar opzettelijk indienen van onjuiste aangiften. S heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had en heeft bovendien identiteitsfraude gepleegd door zich voor haar uit te geven. Eiseres is niet als verdachte aangemerkt in de strafzaak waarin S, in verband met activiteiten van deze en andere ondernemingen, wel verdachte was. De verantwoordelijkheid voor de onjuiste aangiften ligt bij S. Dat op de aangiften in totaal een bedrag van € 29.417 teveel aan omzetbelasting is terugontvangen, is niet in geschil.
10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete.
11. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd betwist. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair concludeert hij tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de boete tot € 7.354 vanwege grove schuld.
Beoordeling van het geschil
12. De aangiften omzetbelasting zijn ingediend op naam van eiseres en hiervoor is gebruik gemaakt van de (exclusief) aan haar verstrekte inloggegevens. Op deze aangiften zijn bedragen in aftrek gebracht en de uit de aangiften volgende teruggaven zijn ook daadwerkelijk uitbetaald op de bankrekening waarvoor eiseres de beschikkingsbevoegde persoon was. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Dat de aangiften feitelijk zijn ingevuld door S en hij ook, althans volgens de stelling van eiseres, over de teruggaven heeft beschikt, maakt dit niet anders. De verantwoordelijkheid voor het indienen van een juiste aangifte omzetbelasting lag immers bij eiseres. Dat zij dat aan S heeft overgelaten en daartoe de inloggegevens van de Belastingdienst uit handen heeft gegeven, komt voor haar rekening en risico.
13. Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Daarmee wordt gelijk gesteld het geval waarin, naar aanleiding van een verzoek, ten onrechte teruggaaf van belasting is verleend. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd van 50% van de na te heffen belasting, omdat naar zijn mening sprake is van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De bewijslast voor de aanwezigheid van (voorwaardelijke) opzet rust op verweerder.
14. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres te wijten is dat onjuiste dan wel onvolledige aangiften omzetbelasting zijn gedaan. Uit de stukken van het geding kan weliswaar worden afgeleid dat S namens eiseres opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, maar verweerder heeft onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan die opzet kan worden toegerekend aan eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres echter wel grove schuld worden verweten aangezien zij door het uit handen geven van de inloggegevens aan S hem de faciliteiten heeft geboden om onjuiste aangiften in te dienen. De rechtbank acht een boetebedrag van € 7.354, gelet op de door verweerder onweersproken slechte financiële situatie van eiseres, niet passend en geboden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de boete te matigen tot een bedrag van € 4.400.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van onderhavige zaak en de gelijktijdig ter zitting behandelde zaak met zaaknummer SGR 14/10763 sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Op grond van bijlage C2 bij het Besluit is de wegingsfactor bij minder dan vier samenhangende zaken 1. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Gelet op bovengenoemde samenhang zal de rechtbank deze proceskosten gelijkelijk over beide zaken verdelen en in onderhavige zaak een kostenvergoeding toekennen van € 490.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de boetebeschikking gegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vermindert de boete tot € 4.400 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 490;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.