ECLI:NL:RBDHA:2015:11857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
09/842088-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse bommeldingen en bedreiging met brandstichting via sms-berichten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse bommeldingen en bedreigingen met brandstichting. De verdachte heeft via sms-berichten dreigende teksten gestuurd naar radiozender 538, waarin zij meldde dat er een bom zou ontploffen bij de bibliotheek en het stadhuis in Den Haag. Daarnaast heeft zij gedreigd zichzelf in brand te steken in de bibliotheek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze sms-berichten heeft verstuurd met het oogmerk om anderen te doen geloven dat er een gevaarlijke situatie zou ontstaan. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte, die aanvoerde dat de sms-berichten geen strafbare feiten opleverden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het doen van valse bommeldingen, maar sprak haar vrij van de bedreiging met brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat de bedreigde personen daadwerkelijk vrees hadden ervaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842088-15
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 september 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.P. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. E.A. Breetveld, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 februari 2015 tot en met 13 februari 2015 te ‘s-Gravenhage (telkens) gegevens, te weten (een) sms-bericht(en), heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats (te weten de bibliotheek, gelegen Spui 68 en/of het Stadhuis, gelegen Spui 70) een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft zij, verdachte, (een) sms-bericht(en) naar/aan radiozender 538 gestuurd met de volgende (dreigende) tekst(en):
- ‘ om vier uur ontploft er een bom bij de bibliotheek op het spui in den haag....dit is geen grapje’,
althans (een) tekst(en) van dergelijke dreigende aard of strekking;en/of
- ‘ om vier uur ontploft er een bom in het stadhuis aan het spui in den haag...dit is geen grapje’,
althans (een) tekst(en) van dergelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 februari 2015 tot en met 13 februari 2015 te ‘s-Gravenhage (telkens) meerdere (onbekend gebleven) personen en/of stadhuis Den Haag en/of bibliotheek Den Haag en/of gemeente Den Haag en/of Radio 538 heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld tegen personen en/of goederen en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat en/of
- met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- zware mishandeling en/of
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend verschillende (dreigende) sms-berichten gestuurd aan Radio 538 met de teksten:
- ‘ om vier uur ontploft er een bom bij de bibliotheek op het spui in den haag....dit is geen grapje’,
althans (een) tekst(en) van dergelijke dreigende aard of strekking; en/of
- ‘ om vier uur ontploft er een bom in het stadhuis aan het spui in den
haag...dit is geen grapje’
, althans (een) tekst(en) van dergelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op of omstreeks 13 oktober 2014 te ‘s-Gravenhage radiozender(s) Radio 538 en/of Q-music en/of bibliotheek Den Haag en/of gemeente Den Haag en/of meerdere (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meerdere, althans een sms-bericht(en) gestuurd naar radiozender(s) Radio 538 en/of Q-music met de (dreigende) tekst(en)
- ‘ ik ben in de bibliotheek in Den Haag en steek mezelf straks in de brand, ik moet een daad stellen’ en/of
- ‘ je hoeft mij niet serieus te nemen, ik heb een fles benzine bij me en stel om 14.30 uur mijn daad’ en/of
- ‘ ik ben in de bibliotheek op het Spui in Den Haag’.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 2 februari 2015 omstreeks 14:49 uur ontving Radio 538 de volgende sms via het [telefoonnummer 1] :
“Om vier uur ontploft er een bom bij de bibliotheek op het spui in den haag…dit is geen grapje.” [2] Naar aanleiding hiervan heeft [aangever 1] , namens de gemeente Den Haag, op 3 februari 2015 aangifte gedaan van bedreiging. [3]
Op 13 februari 2015 ontving Radio 538 via het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de volgende sms:
“Om half vier ontploft er een bom in het stadhuis aan het spui in den haag…dit is geen grapje.” [4] Radio 538 heeft de politiemeldkamer direct in kennis gesteld van deze berichten. [5] Naar aanleiding hiervan heeft [aangever 2] namens de gemeente Den Haag op 1 april 2015 aangifte gedaan van bedreiging. [6]
Op 13 oktober 2014 omstreeks 14:24 uur werd met telefoonnummer [telefoonnummer 3] de volgende sms verstuurd naar radiozender 538:
“Ik ben in de bibliotheek in Den Haag en ik steek mezelf straks in brand.” [7] Eerder die dag waren er met hetzelfde telefoonnummer ook vier sms’jes verstuurd aan radiozender Q-music:
- “Ik ben in de bibliotheek in Den Haag en steek mezelf straks in brand, ik moet een daad stellen.”verstuurd omstreeks 13:00);
- “Ik ben in de bibliotheek in Den Haag en steek mezelf straks in brand, ik moet een daad stellen.”verstuurd omstreeks 13:20);
- “je hoeft mij niet serieus te nemen, ik heb een fles benzine bij me en stel om 14:30 uur mijn daad.”verstuurd omstreeks 13:53 uur);
-
“ik ben in de bibliotheek op het Spui in Den Haag.”(verstuurd omstreeks 14:09 uur). [8]
Naar aanleiding hiervan heeft [aangever 2] , namens de gemeente Den Haag, op 1 april 2015 aangifte gedaan van bedreiging. [9]
Verdachte heeft bij de politie bekend dat zij de hiervoor weergegeven sms-berichten heeft gestuurd. [10]
De rechtbank dient de vragen te beantwoorden of verdachte door het sturen van voormelde sms-berichten zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse bommelding in de zin van artikel 142a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (feit 1) en/of aan de bedreigingen zoals onder feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zij het met uitzondering van de onderdelen “stadhuis Den Haag”, “bibliotheek Den Haag” en “Radio 538” als weergegeven onder feit 2. Van deze onderdelen dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte de betreffende sms’jes weliswaar heeft gestuurd, maar dat dit geen strafbare feiten oplevert.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het verdachte bij het sturen van de bewuste sms-berichten uitsluitend te doen was om aandacht, en niet om een ander vrees aan te jagen. Het volgens artikel 142a Sr vereiste oogmerk ontbreekt volgens de raadsman dan ook, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet is voldaan aan de vereisten dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat er bij de bedreigde een redelijke vrees is ontstaan dat het misdrijf waarmee zou zijn gedreigd, daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Immers, volgens de dagvaarding zijn de bedreigden “meerdere onbekend gebleven personen,” maar deze personen hebben geen aangifte gedaan. De enige persoon die aangifte heeft gedaan, is via de politie op de hoogte geraakt van het sms-bericht en vond dit bericht blijkens de aangifte zelf niet bedreigend.
Ook ten aanzien van feit 3 is er volgens de raadsman geen sprake van dat bij de bedreigde een redelijke vrees is ontstaan. [aangever 2] heeft pas aangifte gedaan nadat hij door de politie van het bewuste sms-bericht op de hoogte is gesteld. Uit zijn aangifte blijkt niet dat hij zich daardoor bedreigd heeft gevoeld. Kennelijk heeft aangever de politie verwezen naar beveiligingsmedewerker [betrokkene] , maar die heeft geen aangifte gedaan en ook overigens in het dossier wordt niet gesproken over een bedreiging, zodat volgens de raadsman ook ten aanzien van dit feit vrijspraak dient te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij het versturen van de onderhavige sms-berichten het oogmerk moet hebben gehad om een ander ten onrechte te doen geloven dat een voorwerp aanwezig is dat tot ontploffing kan worden gebracht, als bedoeld in artikel 142a lid 2 Sr. Dit volgt onmiskenbaar uit de tekst van deze berichten, waarin bovendien staat:
“dit is geen grapje”, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte klaarblijkelijk wilde voorkomen dat de desbetreffende meldingen niet serieus zouden worden genomen. De gestelde achterliggende reden voor het sturen van de sms-berichten, te weten: het krijgen van aandacht, doet aan dat oogmerk niet af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse bommelding in de zin van artikel 142a Sr.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich door het sturen van de onderhavige sms-berichten schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het “stadhuis Den Haag”, de “bibliotheek Den Haag” en “Radio 538” naar hun aard niet zijn aan te merken als bedreigden in de zin van artikel 285 Sr, zodat verdachte reeds in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Ook voor zover ten laste is gelegd dat verdachte door het sturen van de sms-berichten van 2 en 13 februari 2015 meerdere (onbekende) personen heeft bedreigd dient verdachte te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat de berichten personen hebben bereikt bij wie de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Zo kan uit de verklaring van [aangever 1] worden opgemaakt dat zij op het moment dat zij door de politie van de bommelding in kennis werd gesteld (2 februari 2015), al wist dat het om een valse melding ging, terwijl uit de aangifte van [aangever 2] van 1 april 2015, voor zover hier relevant, niet meer kan worden afgeleid dan dat hij de bommelding van 13 februari 2015 bedreigend vond voor het personeel. Uit het dossier blijkt echter niet dat de bommelding personeelsleden, dan wel andere (onbekend gebleven) personen, die zich daardoor bedreigd hebben kunnen voelen, heeft bereikt. Gelet op het voorgaande dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken
Feit 3
Op 13 oktober 2014 heeft verdachte sms-berichten naar radio 538 en Q-music gestuurd waarin zij dreigde zichzelf in de bibliotheek in Den Haag in brand te steken, en waarin zij aangaf dat zij een fles benzine bij zich had en “een daad zou stellen”. Uit het rapport ‘Beveiliging en Veiligheid’ van het Intern Dienstencentrum van de Gemeente Den Haag [11] blijkt dat deze sms-berichten hebben geleid tot beveiligings- en andere preventiemaatregelen, genomen door politie, brandweer, de calamiteitencoördinator van de gemeente en de beveiliging. Zo is het pand waarin de bibliotheek van de gemeente Den Haag is gevestigd, vanaf de 5e etage tot aan de begane grond gecontroleerd en is er een ontruiming voorbereid.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de sms-berichten bij de betrokkenen klaarblijkelijk de vrees in het leven hebben geroepen dat de bewoordingen waarmee was gedreigd, zouden worden waargemaakt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat (al dan niet onbekend gebleven) personen, zoals degenen die bij de voormelde acties betrokken zijn geweest, daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is geweest, en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de hen de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd, te weten brandstichting. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging zoals ten laste gelegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
zij op 2 februari 2015 en 13 februari 2015 te ‘s-Gravenhage telkens gegevens, te weten een sms-bericht, heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de bibliotheek, gelegen Spui 68 en/of het Stadhuis, gelegen Spui 70, een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft zij, verdachte, een sms-bericht naar radiozender 538 gestuurd met de volgende dreigende teksten:
- ‘ om vier uur ontploft er een bom bij de bibliotheek op het spui in den haag....dit is geen grapje’; en/of
- ‘ om vier uur ontploft er een bom in het stadhuis aan het spui in den haag...dit is geen grapje’, althans een tekst van dergelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op 13 oktober 2014 te ‘s-Gravenhage meerdere (onbekend gebleven) personen heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meerdere sms-berichten gestuurd naar radiozenders Radio 538 en Q-music met de dreigende teksten
- ‘ ik ben in de bibliotheek in Den Haag en steek mezelf straks in de brand, ik moet een daad stellen’ en
- ‘ je hoeft mij niet serieus te nemen, ik heb een fles benzine bij me en stel om 14.30 uur mijn daad’ en
- ‘ ik ben in de bibliotheek op het Spui in Den Haag’.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met brandstichting.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van rechtsvervolging omdat de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, haar niet kunnen worden toegerekend vanwege haar psychische toestand ten tijde van het ten laste gelegde.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een Pro Justitia rapportage d.d. 1 augustus 2015 van I.M.A.E. van Vlimmeren, GZ-psycholoog. Daarin wordt vastgesteld dat bij verdachte (naast een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van pathologisch gokken) sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Vanwege de hoge samenhang met deze persoonlijkheidsstoornis kan volgens de rapporteur worden gesteld dat verdachte op het moment van het plegen van het ten laste gelegde niet goed in staat was om haar gedragingen, gedachten en emoties te beheersen. Tegelijkertijd wist verdachte dat zij voor problemen kan zorgen op het moment dat zij zich slecht voelt, maar hield ze aangeboden hulp daarvoor altijd af. Daarmee lukte het verdachte niet verantwoordelijkheid voor probleemgedrag te nemen: het accepteren van behandeling voorafgaande aan de 112-meldingen had het ten laste gelegde eventueel al kunnen voorkomen. Op grond van het voorgaande adviseert de rapporteur verdachte vanwege controleverlies op het moment van het sturen van de berichten, in een verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het psychologisch onderzoek, waaronder de conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid, worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Gelet hierop neemt de rechtbank die conclusies over. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, zoals door de raadsman bepleit, is dan ook geen sprake. Nu ook overigens geen verdere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering – dit laatste inclusief de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname binnen een ambulant behandeltraject.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht op grond van artikel 9a Sr af te zien van strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van valse bommeldingen en bedreiging met brandstichting. Dergelijke feiten veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien ontstaat hierdoor het risico dat hulpdiensten niet voor andere, daadwerkelijke, noodsituaties beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft ook in het kader van de strafoplegging acht geslagen op de conclusie in voormelde Pro Justitia rapportage van I.M.A.E. van Vlimmeren d.d. 1 augustus 2015, dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van rapporteur, dat een ambulante behandeling van verdachte bij een forensische polikliniek, gericht op het versterken van de
copingvaardigheden (en daarmee het verbeteren van de emotieregulatie en impulsbeheersing), is geïndiceerd.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier d.d. 26 augustus 2015, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij het forensisch ACT van GGZ NHN of soortgelijke instelling, dit inclusief de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Daarnaast adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarde op te leggen een verplichting om mee te werken aan de realisatie van een passende, structurele dagbesteding en zich in het kader van de naleving van deze voorwaarde te houden aan de opdracht van de reclasseringsorganisatie.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 3 september 2015 betreffende verdachte blijkt dat zij reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dat in strafverzwarende zin mee.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De straf valt lager uit dan geëist door de officier van justitie nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten komt. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten de aanwezigen in de bibliotheek en/of het stadhuis aan het Spui in Den Haag ten tijde van de door verdachte gedane bommeldingen en bedreiging met brandstichting. Gelet op de delictgeschiedenis van verdachte en haar persoonlijkheidsproblematiek is de rechtbank van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met het risico dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Om dat te voorkomen zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de onder 1 en 2 genummerde voorwerpen op de lijst van in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, omdat met deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57, 142a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met brandstichting.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
20 (TWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
18 (ACHTTIEN) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de GGZ Reclassering Palier aan het Stationsplein 21 te Heerhugowaard op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij het forensisch ACT van GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich, indien en voor zover haar behandelaars (in overleg met de reclassering) dat nodig achten, voor korte duur, maximaal zeven weken, laat opnemen in de hiervoor genoemde of soortgelijke zorginstelling ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan de realisatie van een passende, structurele dagbesteding en zich houdt aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het –op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: 1. telefoontoestel zwart, en 2. geheugensimm.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.C. Kranenburg, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015036133, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 163).
2.Proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 29 maart 2015, p. 36.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 3 februari 2015, p. 32-33
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 29 maart 2015, p. 36-37.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2015, p. 121.
6.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 1 april 2015, p. 118-119.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2015, p. 100-101.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2015, p. 96.
9.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 1 april 2015, p. 93.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 mei 2015, p. 85-92.
11.Rapport ‘Beveiliging en Veiligheid’ van het Intern Dienstencentrum van de Gemeente Den Haag, p. 98-99.