ECLI:NL:RBDHA:2015:119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
C-09-465162 - HA ZA 14-534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurpenningen en de vraag naar vertegenwoordigingsbevoegdheid

Op 7 januari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Ponton Made B.V. en [A] Funderingstechnieken B.V. Ponton Made vorderde betaling van € 44.484,73 aan huurpenningen voor gehuurde pontons, terwijl [A] betwistte dat er een huurovereenkomst tot stand was gekomen, omdat de werkvoorbereider [C] niet bevoegd was om namens [A] een overeenkomst te sluiten. De rechtbank onderzocht of er sprake was van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Ponton Made had contact gehad met [C], maar de rechtbank oordeelde dat Ponton Made niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de bevoegdheid van [C] om de huurovereenkomst te sluiten. De rechtbank concludeerde dat er geen huurovereenkomst tot stand was gekomen en wees de vorderingen van Ponton Made af. Ponton Made werd veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/465162 / HA ZA 14-534
Vonnis van 7 januari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PONTON MADE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Made,
eiseres,
advocaat mr. L. Alberts te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] FUNDERINGSTECHNIEKEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Waddinxveen,
gedaagde,
advocaat mr. R.P. de Bruin te Gouda.
Partijen zullen hierna “Ponton Made” en “[A]” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 april 2014, met zesentwintig producties;
  • de conclusie van antwoord, met drie producties;
  • het tussenvonnis van 2 juli 2014 waarbij een comparitie is bevolen en de datum van
die comparitie is bepaald op 27 augustus 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ponton Made verhuurt pontons met toebehoren die gebruikt kunnen worden bij het uitvoeren van diverse waterwerkzaamheden. De heer [B] (hierna: “[B]”) is directeur-eigenaar van Ponton Made.
2.2.
[A] houdt zich onder meer bezig met funderingstechniek en heiwerken. Directeur-eigenaar van [A] is de heer [A].
2.3.
Op 28 november 2013 heeft de heer [C], werkvoorbereider bij [A] (hierna: “[C]”), telefonisch contact opgenomen met Ponton Made over de mogelijkheid om pontons te huren ten behoeve van het project “Fietsbrug J.W. de Visserwei” te Grou, Friesland (hierna: “het project”). De bedoeling was dat de pontons gebruikt zouden worden om vanaf daar palen in het water te heien voor het aanbrengen van de fietsbrug. Het project is uiteindelijk niet door [A] uitgevoerd.
2.4.
Tussen [B] en [C] heeft voor zover van belang de volgende
e-mailwisseling plaatsgevonden over het project.
2.4.1.
Bij e-mailbericht van 30 november 2013 12:39 uur heeft [B] voor zover relevant het volgende aan [C] bericht:
“Hierbij onze aanbieding zoals gevraagd. ”
Aan de e-mail is een bijlage gehecht met offertenummer PM13-468. Daarin staat voor zover relevant:
AANBIEDING
(…)
Dankzeggend voor uw aanvraag bevestigen wij de huur van wat nader genoemd wordt onder de metaalunie en algemene verhuurvoorwaarden van de vereniging centrale baggerbedrijf U bekend (werk J.W. de Visserwei te Grou)
(…)
Wij hopen u hiermee een passende aanbieding te hebben gedaan, en zien graag uw opdracht tegemoet in afwachting van uw reactie verblijven wij (…)”
2.4.2.
Bij e-mailbericht van 9 december 2013 17:20 uur heeft [B] voor zover relevant het volgende aan [C] bericht:
“Hierbij onze opdrachtbevestiging zoals overeen gekomen.
Bij akkoord getekend retour mailen a.u.b. (…)”
Aan de e-mail is een bijlage gehecht met ordernummer PM13-285. Daarin staat voor zover relevant:
OPDRACHTBEVESTIGING
(…)
Dankzeggend voor uw opdracht bevestigen wij de huur van wat nader genoemd wordt onder de metaalunie en algemene verhuurvoorwaarden van de vereniging centrale baggerbedrijf U bekend (werk de Wjitteringswei 11 te Irnsum
Jachtwerf De Boarnstream B.V.)
Betreft Koppelponton 24 x 12 x 1,5 volgens tekening
7 Stuks Ponton 12x3x1,5 1 Stuks Pontons 06x3x1,5
16 Stuks 2 gat koppel platen 18 Stuks 4 gat koppel platen
54 Stuks koppel pennen. 2 Stuks spudpaal kokers 725x16
2 Stuks spudpalen 401x16 lengte 8 meter 1 Stuks generator 50 kva
De huurprijs bedraagt € 2.500,= excl. btw per week, een minimale huurperiode van 1 week uit en thuis (…)
Door huurder te verzekeren voor een bedrag van € 375.000,=
(…)
d.d. 09-12-2013 d.d. 09-12-2013
Voor akkoord: Voor akkoord:
Ponton Made b.v. [A] Funderingstechnieken B.V.
[B] Dhr. [C]
2.5.
Vervolgens heeft [C] aan Ponton Made telefonisch de opdracht verstrekt conform de opdrachtbevestiging zoals vermeld onder 2.4.2. [C] heeft de opdrachtbevestiging niet “voor akkoord” ondertekend en niet geretourneerd.
2.6.
Op 10 december 2013 zijn de pontons met toebehoren op de plaats van uitvoering van het project afgeleverd. De heer [D] van De Waalpaal B.V., door [C] aangewezen als contactpersoon, heeft de pontons met toebehoren in ontvangst genomen. De afleverbon is dezelfde dag door Ponton Made aan [C] gemaild.
2.7.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2014 8:21 uur heeft [B] voor zover relevant het volgende aan [C] bericht:
“Ik hoor niets meer over het project Grou?
Laat mij de stand van zaken even weten a.u.b.
Ik heb ook nog steeds geen getekende opdrachtbevestiging terug, al meerdere malen gevraagd.
Ook zijn de facturen vervallen, wil je daar ook eens naar kijken.”
2.8.
De onder 2.4. en 2.7. vermelde e-mailberichten zijn ontvangen in dan wel verstuurd vanuit de mailbox van [C] bij [A]. Onderaan de e-mailberichten van [C] staat steeds zijn functie “Werkvoorbereider” vermeld.
2.9.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2014 11:38 uur heeft [B] de bovenstaande e-mailwisseling tussen [C] en hem over het project doorgestuurd naar de heer [E] van [A], de direct leidinggevende van [C] (hierna: “[E]”), met in de bijlage nog een e-mailbericht van 24 januari 2014.
2.10.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2014 11:52 heeft [E] voor zover relevant het volgende aan [B] bericht:
“Bedankt voor uw e-mail. De gang van zaken bevreemd mij ten zeerste.
Ik zal deze week een afspraak plannen met onze directie om dit te bespreken.
U hoort zo snel mogelijk van mij.”
2.11.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2014 15:30 uur heeft [E] voor zover relevant het volgende aan [B] bericht:
“Over hele situatie m.b.t. pontons zijn wij niet op de hoogte geweest. (alleen de heer [C]) In deze kan u hooguit adviseren de pontons op te halen tegen minimale kosten. (…)”
2.12.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2014 17:27 uur heeft [E] voor zover relevant het volgende aan [B] bericht:
“(…) Een herhaling van mijn eerdere reactie;
Over hele situatie m.b.t. pontons zijn wij niet op de hoogte geweest. (alleen de heer [C]) In deze kan u hooguit adviseren de pontons op te halen tegen minimale kosten. (…)”
2.13.
Ponton Made heeft de pontons met toebehoren op 17 februari 2014 opgehaald.
2.14.
Ponton Made heeft aan [A], ter attentie van de crediteurenadministratie, de volgende facturen voor de huur van de pontons met toebehoren gezonden:
Factuurdatum
Factuurnummer
Bedrag
10 december 2013
13-788
€ 8.016,25
20 december 2013
13-831
€ 3.025,00
20 december 2013
13-838
€ 3.025,00
20 december 2013
13-839
€ 1.801,99
3 januari 2014
14-037
€ 3.025,00
3 januari 2014
14-038
€ 3.025,00
10 januari 2014
14-039
€ 3.025,00
17 januari 2014
14-059
€ 3.025,00
24 januari 2014
14-076
€ 3.025,00
31 januari 2014
14-095
€ 3.025,00
7 februari 2014
14-118
€ 7.398,24
17 februari 2014
14-142
€ 3.068,25
Totaal
(inclusief BTW)
€ 44.484,73
2.15.
In de onder 2.14. vermelde facturen staat omschreven dat de gehuurde pontons zijn besteld door [C]. [A] heeft de facturen, ook na te zijn aangemaand, onbetaald gelaten.
2.16.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft mr. De Bruin namens [A] Ponton Made – kort gezegd – bericht dat [C] [A] niet heeft kunnen vertegenwoordigen en dat er derhalve geen huurovereenkomst met betrekking tot de pontons met toebehoren (hierna: “de huurovereenkomst”) tussen [A] en Ponton Made tot stand is gekomen.
2.17.
[A] heeft [C] ontslagen met als reden dat hij verplichtingen is aangegaan met Ponton Made zonder dat hij daartoe bevoegd was.

3.Het geschil

3.1.
Ponton Made vordert – samengevat – dat de rechtbank [A], uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 44.484,73, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten.
3.2.
Ponton Made legt aan haar vordering ten grondslag dat [A] een overeenkomst van huur met haar heeft gesloten en dat zij gehouden is de huurpenningen met de daarover verschuldigde rente te voldoen. Daarnaast stelt Ponton Made buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt.
3.3.
[A] betoogt dat [C] niet bevoegd was namens haar een overeenkomst te sluiten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling ligt voor of [C] namens [A] de huurovereenkomst heeft mogen sluiten met Ponton Made, zodat Ponton Made gehouden is de hieruit voortvloeiende facturen van Ponton Made te voldoen. Het enkele feit dat [C] een aanstelling had als ‘werkvoorbereider’ maakt, anders dan Ponton Made betoogt, niet onmiddellijk en evident duidelijk dat hij daartoe bevoegd was.
4.2.
De vraag is daarom of sprake is geweest van de schijn van volmacht verlening, hetgeen de rechtbank zal beoordelen op grond van het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW. Deze bepaling dient aldus te worden uitgelegd dat toerekening van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan de achterman (ook wel: de pseudovolmachtgever) niet alleen plaatsvindt in het geval de schijn door toedoen van de pseudovolmachtgever is gewekt, maar ook wanneer de wederpartij gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de bevoegdheid van de handelende persoon (ook wel: de pseudogevolmachtigde) op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudovolmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (vgl. HR 19 februari 2010, LJN: BK7671, NJ 2010/115 en HR 3 februari 2012, LJN: BU4909 NJ 2012, 390).
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag waaruit naar verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, acht de rechtbank de volgende gezichtspunten van belang:
- de hoedanigheid van de pseudogevolmachtigde (waarmee is bedoeld de functie
waarin de pseudogevolmachtigde is aangesteld en diens rol in de organisatie);
- de hoedanigheid van de pseudovolmachtgever (onder andere de grootte van de
onderneming);
  • de presentatie naar buiten door de pseudovolmachtgever;
  • eventuele gebeurtenissen ná de bewuste rechtshandeling (onder andere het stilzitten
van de pseudovolmachtgever);
  • rol van de handtekening;
  • of de pseudogevolmachtigde volgens de inschrijving in het Handelsregister
vertegenwoordigingsbevoegd is tot het sluiten van overeenkomsten.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ponton Made niet gerechtvaardigd mogen vertrouwen op de bevoegdheid van [C]. Daartoe is, tegen de achtergrond van hetgeen in 4.3 is overwogen, het volgende redengevend.
Vast staat dat uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel geen vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] blijkt en dat Ponton Made het Handelsregister niet heeft geraadpleegd alvorens de huurovereenkomst aan te gaan. Voorts staat vast dat Ponton Made en [A] niet eerder met elkaar hadden gecontracteerd. [C] had eind november 2013 het initiatief genomen tot telefonisch contact met Ponton Made. Hij had de functie van werkvoorbereider, zoals op alle door hem aan Ponton Made verstuurde e-mailberichten staat vermeld. Ponton Made heeft tot begin februari 2014 uitsluitend met [C] en niet met andere personen bij [A] contact gehad. [C] had de hem door Ponton Made toegezonden opdrachtbevestiging niet ondertekend en geretourneerd, ondanks de duidelijke instructie daartoe.
Nu Ponton Made het bedrijf van [A] op geen enkele manier kende, had zij alerter moeten zijn en zich terughoudender moeten opstellen. Aan de e-mailberichten, welke alle zijn verstuurd via de mailbox van [C] bij [A], kon Ponton Made namelijk het gestelde vertrouwen niet ontlenen. Evenmin kon zij dat ontlenen aan het feit dat [C] zich als werkvoorbereider presenteerde; de functie ziet, zoals het woord zegt, in beginsel op iemand die het werk voorbereidt en niet op iemand die overeenkomsten mag sluiten. Gezien het belang dat Ponton Made kennelijk aan een opdrachtbevestiging hecht – zij werkt er zelf mee en verzocht nadien ook om ondertekening – , had het op haar weg gelegen om, nadat zij de telefonische bevestiging van de opdracht door [C] kreeg, contact met [A] op te nemen, hetgeen zij niet heeft gedaan. In elk geval had bij Ponton Made een belletje moeten gaan rinkelen dat [C] wellicht niet bevoegd was namens [A] overeenkomsten aan te gaan. Ponton Made stelt weliswaar dat [C] de pontons op korte termijn nodig had, namelijk binnen twee weken nadat hij daarom had verzocht, maar Ponton Made en [C] hebben in de tussentijd wel intensief e-mailcontact met elkaar gehad (zie 2.4. en 2.7.).
4.5.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van “stilzitten” van [A]. Ponton Made heeft op 10 december 2013 voor het eerst een factuur gestuurd aan [A], met daarin de vermelding dat de pontons waren besteld door [C]. In de periode 19 december 2013 tot en met 5 januari 2014 was [A] gesloten vanwege de feestdagen. Dit was kenbaar omdat de zogenaamde afwezigheidsassistent van haar e-mailaccount aanstond. In die periode zijn vijf facturen verstuurd. Vrijwel onmiddellijk na het reces heeft [A] de interne procedure gestart om de facturen door de behandeld medewerker, in dit geval [C], voor “akkoord” te laten ondertekenen. Toen [C] de facturen niet voor akkoord ondertekende, heeft [A] op 21 januari 2014 een intern onderzoek gestart. Op 5 februari 2014 heeft Ponton Made, op verzoek van de leidinggevende van [C] ([E]) de e-mailwisseling tussen haar en [C] aan [A] (in de persoon van [E]) gestuurd. [E] heeft diezelfde dag nog aan Ponton Made bericht dat alleen [C] van de huur van de pontons wist en dat hij een en ander zo spoedig mogelijk met de directie van [A] zou gaan bespreken. De rechtbank overweegt met betrekking tot de geschetste gang van zaken dat zodra redelijkerwijs kenbaar was dat er iets niet klopte, [A] direct actie heeft ondernomen. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat sprake is geweest van stilzitten waardoor bij Ponton Made het gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat het goed zat met de opdracht.
4.6.
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat geen huurovereenkomst tussen Ponton Made en [A] tot stand is gekomen. [A] is derhalve niet gehouden de bij de facturen in rekening gebrachte bedragen van Ponton Made te voldoen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Ponton Made zullen worden afgewezen. Ponton Made zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 3.680,00, waarvan € 1.892,00 wegens griffierecht en € 1.788,00 wegens salaris advocaat (2 punten à € 894,00, tarief ΙV).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Ponton Made in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 3.680,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Ponton Made in de nakosten, en wel van € 131,00 zonder betekening en van € 199,00 ingeval van betekening, indien en voor zover niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1693