ECLI:NL:RBDHA:2015:12082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/496197 / KG ZA 15-1411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van woning afgewezen wegens mogelijke huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] een vordering tot ontruiming van een woning heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De vordering is afgewezen omdat niet kan worden uitgesloten dat er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. De procedure is gestart na een verzoek van [eiseres] om de woning te ontruimen, die door [gedaagde] bewoond werd sinds 4 of 5 september 2015. De sleutel van de woning was op 1 september 2015 door [voornaam 2] [betrokkene 1] aan [gedaagde] overhandigd, met de bedoeling dat hij de woning zou opmeten en inspecteren.

Tijdens de zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat hij de woning dient te verlaten. [gedaagde] heeft echter betwist dat er geen huurovereenkomst is en heeft zijn verweer onderbouwd met bewijsstukken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel [eiseres] stelt dat er geen huurovereenkomst is, er voldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijk wel een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Dit is onder andere gebaseerd op de omstandigheden rondom de sleuteloverdracht en de communicatie tussen partijen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er meer onderzoek nodig is om de situatie te verduidelijken, wat niet mogelijk is in het kader van een kort geding. Daarom is de vordering van [eiseres] afgewezen en is zij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/496197 / KG ZA 15-1411
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [adres 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J.S. Hennephof te Den Haag,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [adres 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Venneman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiseres] ' en ' [gedaagde] '.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van [gedaagde] van 5 oktober 2015, met producties;
- de op 7 oktober 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is [leeftijd] jaar en heeft - in verband met haar vergevorderde leeftijd - de behartiging van haar (financiële) belangen overgelaten aan haar zonen [voornaam 1] en [voornaam 2] [betrokkene 1] .
2.2.
[eiseres] is eigenaresse van de etagewoning aan de [adres 3] te [adres 3] (hierna 'de woning').
2.3.
Tussen partijen, althans tussen enerzijds [voornaam 1] en/of [voornaam 2] [betrokkene 1] en anderzijds [gedaagde] , is gesproken over de koop en de huur van de woning door [gedaagde] .
2.4.
Op 1 september 2015 heeft [voornaam 2] [betrokkene 1] de sleutel van de woning afgegeven aan [gedaagde] .
2.5.
[gedaagde] bewoont sedert 4 of 5 september 2015 de woning, samen met zijn vriendin [betrokkene 2] en haar drie jonge kinderen.
2.6.
Bij brief van 10 september 2015 - die bij exploot van 11 september 2015 is betekend aan [gedaagde] - heeft [voornaam 2] [betrokkene 1] [gedaagde] gesommeerd de woning uiterlijk op woensdag 16 september 2015 om 12.00 uur te ontruimen en ter vrije beschikking te stellen van [voornaam 2] [betrokkene 1] . Aan die sommatie is niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Zakelijk weergegeven vordert [eiseres] [gedaagde] - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen tot ontruiming van de woning en tot afgifte van de sleutels ervan aan makelaarskantoor [bedrijf] te Scheveningen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
Op of omstreeks 25 augustus 2015 heeft [gedaagde] [voornaam 2] [betrokkene 1] benaderd met de vraag of de woning te koop zou worden aangeboden. Nadat die vraag bevestigend was beantwoord, heeft [gedaagde] de woning tweemaal bezichtigd. Op 1 september 2015 vroeg [gedaagde] aan [voornaam 2] [betrokkene 1] of hij de woning - voorafgaand aan een mogelijke koop ervan - voor een korte periode zou kunnen huren, aangezien hij op dat moment nog niet in staat was de woning te kopen. Daarop is door [voornaam 2] [betrokkene 1] aangegeven dat een huurovereenkomst slechts aan de orde kan komen in combinatie met een definitieve koopovereenkomst, alsmede dat alle transacties betreffende de woning via makelaarskantoor [bedrijf] in Scheveningen lopen. Vervolgens heeft [voornaam 2] [betrokkene 1] op 1 september 2015 in goed vertrouwen de sleutel van de woning verstrekt aan [gedaagde] , zodat [gedaagde] de woning kon opmeten en inspecteren op noodzakelijke herstelwerkzaamheden. Enkele dagen nadien constateerde [voornaam 2] [betrokkene 1] dat [gedaagde] verbouwingswerkzaamheden had uitgevoerd en nog enkele dagen later bleek dat [gedaagde] de woning had betrokken. [gedaagde] verblijft zonder recht of titel in de woning en dient deze dus te verlaten. Dat weigert hij echter.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Zijn verweer komt er - kort gezegd - op neer dat tussen partijen een huurovereenkomst (voor onbepaalde tijd) tot stand is gekomen.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. Het spoedeisende belang ligt namelijk reeds besloten in de aard van de vordering. Indien voor juist moet worden gehouden dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, heeft [eiseres] er zonder meer belang bij dat daaraan zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt.
4.2.
Bij de beoordeling van een vordering tot ontruiming, zoals hier aan de orde, staat voorop dat dat een vergaande maatregel is, die in de praktijk vaak een definitief karakter heeft. Om die reden is een onverwijlde ontruiming in kort geding in een situatie zoals de onderhavige slechts gerechtvaardigd indien met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten valt dat een daartoe strekkende vordering (ook) zal worden toegewezen door de bodemrechter.
4.3.
Kern van het onderhavige geschil betreft (het antwoord op) de vraag of tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft gemotiveerd - en onderbouwd aan de hand van producties - aangevoerd dat zulks het geval is. [eiseres] heeft dat bestreden. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
4.4.
Voor zover [eiseres] heeft willen betogen dat alleen sprake kan zijn van een huurovereenkomst indien dat schriftelijk is vastgelegd, kan zij daarin niet worden gevolgd. Ook mondeling kan een huurovereenkomst tot stand komen. Voorts valt - zonder nadere toelichting, die niet wordt gegeven - niet in te zien waarom [eiseres] , althans één van haar zoons, de sleutel van de woning niet onmiddellijk heeft teruggevraagd na de bezichtiging van de woning op 1 september 2015, indien juist is dat - zoals [eiseres] stelt - de sleutel toen enkel is afgegeven teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen de woning op te meten en te inspecteren op noodzakelijke herstelwerkzaamheden. Daar komt bij dat vaststaat dat [voornaam 1] [betrokkene 1] op 1 september 2015 aan [gedaagde] een briefje heeft verstrekt, waarop de meterstanden betreffende elektra, gas en water van de woning staan vermeld. Als reden daarvoor heeft [eiseres] aangevoerd dat die standen zouden moeten worden opgenomen in het koopcontract. Dat verhoudt zich echter niet met de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] op 1 september 2015 aangaf op dat moment niet in staat te zijn de woning te kopen. Aan de andere kant heeft [gedaagde] wel een plausibele verklaring gegeven voor het verstrekken van de meterstanden, waar hij heeft aangevoerd dat hij, met het oog op de gesloten huurovereenkomst, er voor diende te zorgen dat de overeenkomsten betreffende de levering van energie op zijn naam zouden komen. Tot slot heeft [eiseres] niet (voldoende gemotiveerd) betwist de stelling van [gedaagde] dat [voornaam 2] [betrokkene 1] zich heeft gewend tot de werkgever van [betrokkene 2] teneinde na te gaan of het salaris van [betrokkene 2] voldoende is om de huur van de woning te kunnen voldoen en of deze bereid was er aan mee te werken dat de maandelijks huurtermijnen daadwerkelijk zouden worden voldaan, door de daarmee gemoeide bedragen in te houden op het loon van [betrokkene 2] ten behoeve van [eiseres] .
4.5.
Op grond van het vorenstaande kan - in het beperkte bestek van dit kort geding - niet worden uitgesloten dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Om daarover meer duidelijkheid te verkrijgen is nader en grondiger onderzoek nodig waarvoor een procedure als de onderhavige zich - anders dan een bodemprocedure - niet leent. Daarmee is niet voldaan aan hetgeen hiervoor onder 4.2 (laatste zin) is overwogen.
4.6.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 894,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 78,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015.