ECLI:NL:RBDHA:2015:12578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
09/818679-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van kwetsbare slachtoffers door zich voor te doen als overheidsfunctionaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de 31-jarige Ravi Ryan M. De verdachte is veroordeeld voor oplichting van negen mensen van Chinese afkomst, waarbij hij hen meer dan 50.000 euro heeft afhandig gemaakt. De verdachte deed zich voor als iemand met een hoge functie binnen de Nederlandse overheid en beweerde dat hij hen kon helpen bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning buiten de reguliere procedures. Hij gebruikte hiervoor valse documenten en deed zich voor als politieagent, wat het vertrouwen van de slachtoffers in hem versterkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op brutale wijze misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die door hun onzekere verblijfsstatus en gebrek aan kennis van de Nederlandse taal bijzonder kwetsbaar waren. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij hen niet alleen financieel heeft benadeeld, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. De verdachte, die eerder al voor oplichting was veroordeeld, kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818679-15
Datum uitspraak: 4 november 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noord-Holland Noord, huis van bewaring “Zwaag”, te Zwaag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.S. van Haeringen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot
en met 31 december 2014 te 's-Gravenhage en/of Leidschendan-Voorburg, in elk
geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige
kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van (een) of
meer geldbedrag(en) (in totaal 80.000 euro) althans een hoeveelheid geld
en/of (een) maaltijd(en) en/of (een) massage(s) in elk geval van enig goed
en/of het verlenen van enige dienst, hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
verteld dat hij een (hoge) functie bekleedde bij de overheid en/of de politie
en/of de FIOD en/of de IND en/of dichtbij de koning zou staan en/of (vanuit
deze functie) (een) verblijfsvergunning(en) en/of legale verblijfsstatus(en)
kon regelen voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (en
hun familieleden) waarbij hij en/of zijn mededader(s)
- meerdere ontmoetingen had(den) en/of een bespreking voerde(n) over (het
aanvragen van) (een) verblijfsvergunning(en) en/of (daarbij) papieren met het
logo/een stempel van "de rechtspraak" en/of "de FIOD" en/of "het Koningshuis"
lieten zien en/of lieten invullen/ondertekenen en/of vervolgens
- vertelde en liet zien dat hij persoonlijke gegevens van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] via zijn smartphone kon opvragen/tonen en/of
vervolgens
- vertelde dat voor de verkrijging van verblijfsdocumenten een cursus moest
worden gevolgd en/of een examen afgelegd, welke hij zou geven/afnemen en/of
vervolgens
- op meerdere momenten aangeeft dat de procedure vorderde
waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (telkens)
werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 5 november 2014 werd de [inspecteur van de politie] benaderd door voormalig [getuige] . Zij vertelde dat negen Chinezen zouden worden opgelicht/uitgebuit door een man die hen een verblijfsvergunning in het vooruitzicht stelde. Voor deze verblijfsvergunning moest grof worden betaald en er moesten diensten worden verricht. De vergunning is nooit verleend. Hierop is de politie een onderzoek gestart.
Aan verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij aangevers heeft opgelicht door zich voor te doen als iemand die voor hen – voor veel geld – een verblijfsvergunning zou regelen, terwijl hij dat niet kon.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat zij bewezen acht dat verdachte aangevers heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 50.595,80 en dat zij medeplegen niet bewezen acht.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf april of mei 2014 bemoeienis heeft gehad met aangevers. Hij heeft aangevers via ene [getuige 1] leren kennen. Hij heeft hen willen helpen met verblijfsvergunningen en heeft in dat kader namens hen beroep ingesteld bij de rechtbank. [2]
Aangifte [slachtoffer 2]Op 8 december 2014 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van oplichting door [verdachte] en zijn vrouw, [medeverdachte] . Op 10 mei 2014 maakte [slachtoffer 2] kennis met [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ), die een man kende genaamd [verdachte] . Op 23 mei 2014 heeft [slachtoffer 2] afgesproken met [verdachte] en heeft [verdachte] verteld dat hij voor justitie werkt en dat hij assistent is van de premier. Omdat hij zo belangrijk was en de premier kende, kon hij voor hen verblijfsvergunningen regelen via een alternatieve snelle route. Om zijn verhaal kracht bij de zetten toonde [verdachte] hen zijn mobiele telefoon met daarop zichtbaar een officieel ogend formulier van de rechtbank. Hij liet hen zien dat het formulier al was ondertekend door de premier en dat het snel en makkelijk mogelijk moest zijn om [slachtoffer 2] hiermee aan een verblijfsvergunning te helpen. Hij liet [slachtoffer 2] verder een document zien waarop al zijn informatie stond over zijn verblijf in Nederland sinds hij in Nederland was. Doordat [verdachte] vertelde dat hij bij justitie werkte, de documenten die hij toonde en de verzekering van [getuige 1] dat [verdachte] te vertrouwen was, ontstond bij [slachtoffer 2] het vertrouwen dat [verdachte] een rechtmatig verblijf (verblijfsvergunning) in Nederland voor hem kon regelen. [verdachte] vertelde dat de procedures bij onder meer de rechtbank geld kosten. Hij vroeg een bedrag van € 3.980,-. Daarnaast moest er ook € 500,- betaald worden als loon of vergoeding voor de handelingen van [verdachte] .
Op 27 mei 2014 heeft [slachtoffer 2] in Den Haag een tweede ontmoeting gehad met [verdachte] . Bij deze ontmoeting waren ook de vrouw van [verdachte] , [getuige 2] en [getuige 1] aanwezig. [slachtoffer 2] heeft een formulier ondertekend dat was voorzien van een officieel logo van de rechtspraak. Het geld heeft hij voor het grootste gedeelte die avond betaald. Het resterende gedeelte heeft hij op 29 mei 2014 betaald. Op die dag had hij inmiddels € 4.500 betaald aan [verdachte] .
Op 9 juni 2014 had [slachtoffer 2] weer een ontmoeting met [verdachte] en zijn vrouw. Collega’s van [slachtoffer 2] van massagesalon [bedrijf] , onder wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , waren ook aanwezig. Zij wilden ook gebruik maken van de diensten van [verdachte] . [slachtoffer 2] heeft gezien dat zij € 3.980 betaalden aan de vrouw van [verdachte] .
Halverwege juli 2014 vertelde [verdachte] dat betaald moest worden voor het aanvragen van de verblijfsvergunning en een nieuw sofi-nummer. Voor beide handelingen moest
€ 165,- worden betaald. Het totaalbedrag van € 330,- heeft [slachtoffer 2] betaald aan de vrouw van [verdachte] .
Begin september 2014 vertelde [verdachte] dat hij voor iedereen een ID-kaart had aangevraagd en dat hij die ook al binnen had. Dit betrof € 700,- per persoon en is betaald aan de vrouw van [verdachte] . Bij deze bijeenkomst was ook de familie [slachtoffer 3] aanwezig, voor wie [verdachte] ook de verblijfsvergunningen zou regelen.
Op 15 oktober 2014 had [verdachte] het over een inburgerings-/taalcursus die zou plaatsvinden op 21 en 22 oktober 2014 in het [naam hotel] in Den Haag. De kosten hiervoor waren € 350,- en er zou een examen moeten worden afgelegd dat € 525,80 zou kosten.
[verdachte] is een keer in een uniform verschenen op een afspraak en gaf toen aan dat hij net van zijn werk kwam. [slachtoffer 2] zag boeien om zijn riem hangen. Door al zijn handelen heeft [verdachte] [slachtoffer 2] overgehaald geld af te geven. [3]
Volgens [slachtoffer 2] hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] precies dezelfde bedragen betaald aan [verdachte] en zijn vrouw en heeft het gezin [slachtoffer 3] nog meer betaald. Dit gezin wilde ook een werkvergunning en moest hiervoor € 6.000 extra betalen aan [verdachte] . [slachtoffer 2] heeft gezien dat de moeder van dit gezin [verdachte] heeft betaald voor de taalcursus en voor de examenkosten. [verdachte] had de leiding tijdens de gesprekken en bij de betalingen, niet zijn vrouw. [4]
Aangifte [slachtoffer 3]
Op 9 december 2014 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan tegen [verdachte] . Op 7 juli 2014 ontmoette [slachtoffer 3] [verdachte] en zijn vrouw. [verdachte] vertelde toen dat hij de verblijfsvergunning voor [slachtoffer 3] en zijn familie kon regelen. Ze hebben vervolgens een afspraak gemaakt op 10 juli 2014 bij [slachtoffer 3] thuis in Voorburg . [slachtoffer 3] heeft daar toen met [verdachte] gesproken over zijn procedure. Hij wilde [verdachte] alle stukken laten zien maar [verdachte] vertelde dat dat niet nodig was omdat hij via zijn telefoon alle informatie kon opvragen. [verdachte] heeft [slachtoffer 3] verteld dat hij een hele hoge functie had en veel dingen voor mensen kon regelen.
Op 16 juli kreeg [slachtoffer 3] het bericht dat de verblijfsvergunning € 4.000 per persoon zou kosten en dat hij dit bedrag op 16 juli moest betalen. Op 16 juli 2014 heeft [slachtoffer 3] € 19.200,- betaald aan [verdachte] ; € 4791,70 euro per persoon. [verdachte] vertelde dat hij de verblijfsvergunning voor [slachtoffer 2] had geregeld en liet een foto zien op zijn mobiele telefoon, waarop [slachtoffer 2] iets ondertekende. Naast die € 19.200,- heeft [slachtoffer 3] het volgende aan [verdachte] betaald:
€ 5.000,- voor administratieve kosten;
€ 6.000,- euro om zijn bedrijf te laten bestaan; dit bedrag is op 16 september 2014 betaald;
€ 350,- per persoon voor de inburgeringscursus voor drie personen, in totaal € 1.050,-;
€ 150,- euro voor de huur van de zaal waar de cursus gegeven werd.
[slachtoffer 3] heeft in ruil voor dit geld niets ontvangen van [verdachte] . Geen verblijfsvergunning en geen afschriften. [5]
Aangifte [slachtoffer 1]
Op 31 maart 2015 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan tegen [verdachte] . In mei 2014 is [slachtoffer 1] voor het eerst in contact gekomen met [verdachte] . [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] toen een politie-uniform droeg. Zij zag dat [verdachte] een soort van koppel omhad, met spullen om zijn heup hangen, waaronder handboeien. Er zat een soort logo op de bovenarmen. Op dat logo stond politie. [verdachte] had ook een soort pasje om zijn nek hangen dat hij toonde aan [slachtoffer 1] en de anderen. Hij zei dat dit een legitimatiebewijs was en dat hij voor de politie of justitie werkte. [verdachte] zei dat alleen hij [slachtoffer 1] en de anderen kon helpen. Zij begreep hieruit dat [verdachte] haar enige hoop was om haar te helpen aan een nieuwe verblijfsvergunning. [verdachte] gaf aan dat hij een hoge functie had bij de veiligheidsdienst van de Nederlandse staat en dat hij hun kon helpen aan een nieuwe verblijfsvergunning. Hij vroeg hiervoor
€ 4.000,- per persoon. Bij de tweede ontmoeting nam [verdachte] zijn vrouw mee. [slachtoffer 1] heeft toen € 4.000,- aan [verdachte] betaald.
In juli 2014 moest er € 330,- per persoon extra betaald worden. Dit geld was nodig voor een werkvergunningnummer of zoiets. [slachtoffer 1] heeft dit betaald aan [verdachte] . De vrouw van [verdachte] nam dit geld fysiek in ontvangst. Dit was in de woning van [slachtoffer 1] en haar collega’s in Den Haag.
Kort erna moesten zij nog eens € 700,- per persoon betalen. Dit bedrag was bedoeld voor Nederlandse les. De familie [slachtoffer 3] kwam toen ook in beeld. Volgens [verdachte] moesten ze allemaal slagen voor het examen. Als één persoon niet zou slagen, dan zou geen van hen een verblijfsvergunning krijgen. Voor de cursus moesten ze iets meer dan € 1.700,- betalen. Op 21 oktober 2014 was de cursus in het [naam hotel] . [verdachte] zei tijdens de cursus dat ze meer dan € 2.000,- per persoon moesten betalen, daarna zouden ze de verblijfsvergunningen krijgen. Door dit alles ontstond twijfel aan de oprechtheid van [verdachte] . [slachtoffer 1] verklaart een hoop geld te hebben betaald maar niks terug te hebben gezien. [6]
Aangifte [slachtoffer 4]
Op 2 april 2015 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan tegen [verdachte] . In mei 2014 heeft [slachtoffer 4] [verdachte] ontmoet. Daarbij waren ook een paar collega’s aanwezig, onder wie [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] . De vrouw van [verdachte] was ook aanwezig. [verdachte] had een document meegenomen met het logo van de rechtbank. Hij vertelde dat hij hun verblijfsvergunning wel zou kunnen regelen. [verdachte] zei dat hij een hoge rang bij de politie of justitie had. Hij toonde dit aan met het officiële formulier met het logo. Hierdoor ontstond bij [slachtoffer 4] het idee dat [verdachte] echt wat voor haar kon betekenen. Ze moesten € 4.000,- per persoon betalen voor het regelen van de verblijfsvergunning. [verdachte] vroeg hen al dezelfde avond te betalen zodat hij meteen kon beginnen met de beroepsprocedure. Ze hadden dit geld niet meteen maar konden wel al de helft betalen. Dit hebben ze ook allemaal gedaan. Bij de eerste betaling was de vrouw van [verdachte] erbij. Zij heeft toen het geld geteld. De volgende dag kregen ze te horen dat [verdachte] al meteen het resterende bedrag moest hebben. Die avond heeft [slachtoffer 4] € 2.000,- per persoon namens haarzelf, [slachtoffer 1] en een andere collega, dus in totaal € 6.000,-, in een envelop gedaan en aan [verdachte] gegeven.
In juli 2014 heeft [verdachte] aan [slachtoffer 4] en haar collega’s documenten laten zien waar het logo van de politie op stond. Zij moesten toen weer extra betalen, in totaal € 350,- per persoon. Die keer maakte [slachtoffer 4] ook kennis met de familie [slachtoffer 3] .
Ongeveer een maand later vertelde [verdachte] dat er nieuwe betalingen verricht diende te worden voor een nieuweverblijfsvergunning. Per persoon wilde hij € 750,- of € 770,- hebben. Dit bedrag hebben zij allemaal betaald.
In september 2014 vertelde [verdachte] dat hij bezig was met de verblijfsvergunningen, maar dat er eerst een inburgeringscursus gedaan moest worden. [slachtoffer 4] en de anderen moesten zijn salaris en dat van zijn collega betalen. Zij moesten ook de huur betalen van het hotel waar [verdachte] een ruimte zou huren. Volgens hem was dit € 200,- per dag. Voordat de cursus begon hebben [slachtoffer 4] en de anderen per persoon meer dan € 500,- betaald aan [verdachte] . De cursus duurde twee of drie dagen en was ongeveer eind oktober 2014. Bij het tweede deel van de cursus heeft [slachtoffer 4] weer betaald voor de salarissen van [verdachte] en degene met wie hij de cursus gaf. Dit was meer dan € 300,-. Iedereen heeft dit volgens [slachtoffer 4] betaald. [verdachte] vroeg vervolgens meer dan € 2.000,- per persoon voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat niemand die € 2.000,- heeft betaald omdat [verdachte] misschien wel een oplichter was. Hij had immers een hoop geld ontvangen, maar nooit wat laten zien. Aan de andere kant waren er volgens [slachtoffer 4] genoeg aanwijzingen dat hij wel een zekere invloed had.
[slachtoffer 4] verklaart dat zij in totaal meer dan € 6.000,- heeft betaald aan [verdachte] doordat hij net gedaan heeft alsof hij voor justitie werkte en de verblijfsvergunningen kon regelen. [verdachte] wist dingen te melden waaruit [slachtoffer 4] concludeerde dat hij toegang had tot informatie. Ook heeft ze hem een keer in uniform gezien. Dit was donkerblauw en hij had een riem om van de politie. Door dit alles had [slachtoffer 4] echt het volle vertrouwen dat [verdachte] voor de politie of justitie werkte en heeft ze hem ook het geld gegeven. [7]
Getuige [getuige 2]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] zou uitzoeken of het mogelijk was om haar oud-collega [slachtoffer 2] te helpen. [verdachte] kwam met officiële dossiers. Op alle documenten waren steeds officiële logo’s te zien; het logo van de FIOD, van iets met de koning, de rechtbank en de politie. [verdachte] kwam ook vaak met informatie waarvan [getuige 2] dacht dat je dat alleen kon weten als je daar ook werkt. Eén keer kwam hij ook met een politie uniform bij [slachtoffer 2] thuis. Dit was een donkerblauw uniform met op de mouwen een politielogo. Verder had hij om zijn middel een riem met daaraan een pepperspray en een knuppel. Hij zei toen dat hij net van zijn werk kwam. [getuige 2] heeft [verdachte] horen zeggen dat hij bij de FIOD werkt. [getuige 2] heeft gezien dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] rond de € 800,- per persoon aan [verdachte] en zijn vrouw hebben betaald. Na verloop van tijd kwam ook het gezin [slachtoffer 3] in beeld. Op een gegeven moment was [verdachte] bezig voor negen mensen uit China. Het hield op in november 2014 en heeft zo’n halfjaar geduurd. In [naam hotel] kregen de Chinezen een cursus. [verdachte] organiseerde een taalcursus samen met een man die volgens [verdachte] een collega was die ook bij de FIOD werkte. [verdachte] was continue aan het vertellen over de vergunningen. Elke ontmoeting bleek een positieve boodschap in zich te hebben. Dat bouwde hij altijd op. Hij had bijvoorbeeld vaak een envelop liggen met daarin nieuwe papieren die duiden op het feit dat er een nieuwe stap was gezet in het proces. [8]
Getuige [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] vertelde dat hij bij de FIOD werkte. [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] aan [slachtoffer 2] vertelde dat hij een verblijfsvergunning voor hem kon regelen. Daarvoor moest [slachtoffer 2] wel betalen. Bij de eerste betaling had [slachtoffer 2] niet genoeg geld bij zich. [slachtoffer 2] heeft toen € 2.000,- contant in een envelop betaald aan [verdachte] . Die vroeg € 3.700,-. Er kwamen formulieren/kopieën op tafel. Er stond een soort van stempel op in kleur. [verdachte] zei dat dit de stempel van de Koning was. De handtekening over de stempel was volgens [verdachte] van de Koning. [verdachte] heeft [getuige 1] verteld dat de familie [slachtoffer 3] € 4.700,- per persoon moest betalen voor het verkrijgen van de verblijfsvergunningen. [getuige 1] heeft gezien dat de familie [slachtoffer 3] dit heeft betaald aan [verdachte] . Dit was een dikke stapel contant geld. [verdachte] heeft een pasje laten zien met daarop zijn foto. Op het pasje stond ook Justitie en een blauw logo. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [verdachte] een keer een politie-uniform droeg. Hieronder had hij een rode broek aan, dit terwijl hij zei van zijn werk te komen. [verdachte] heeft ook een foto laten zien waarop hij een ME-uitrusting droeg. In het [naam hotel] in Den Haag zou [verdachte] volgens [getuige 1] een Nederlandse inburgeringcursus geven. [getuige 1] verklaart tot slot dat zijn eigen bijnaam ook wel [getuige 1] is. [9]
Overige bewijsmiddelen
In de computer van [verdachte] zijn foto’s van hem aangetroffen in een politie-uniform. [10] Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] is verder een door de Inspectie Verkeer en Waterstaat uitgegeven bestuurderskaart, op naam van [verdachte] , aan een koord met daarop meerdere malen “politie” aangetroffen. [11]
Getuige [getuige 3] , werkzaam in het [naam hotel] , heeft voorts verklaard dat een ruimte is verhuurd voor het geven van een taalcursus aan Chinezen. Op de eerste dag stond bij de deur van de zaal een aanduiding “ [getuige 2] – cursus Nederlands”. De volgende dag, op 22 oktober 2014, verzocht één van de cursusleiders dit te wijzigen in “ministerie”. Dit verzoek was gedaan door een Hindoestaans Surinaamse man. [12]
In Whatsapp-gesprekken tussen [getuige 2] en [verdachte], schrijft [verdachte] o.a. “Binnenkort starten we met huiszoekingen bij verschillende bedrijven en bestuurders”, “Eind van de middag weer een hoop verhoren”, “Ben al sinds de ochtend met arrestaties en verhoor”. Over de betalingen schrijft [verdachte] o.a.: “Procedure en kosten zijn precies zoals bij [slachtoffer 2] ”
(= [slachtoffer 2] ), “.. was uit me hoofd € 4600 bij [slachtoffer 2] per persoon”, “2 x € 165 per persoon” en “€ 652,85 per persoon”. [13]
In Whatsapp-gesprekken tussen [getuige 1] en de gebruiker van het [telefoonnummer], welk nummer in de Whatsapp-gesprekken is weergegeven onder de naam [verdachte], schrijft [verdachte] o.a. “Ik ken een hoop procedures nog, buiten de standaard richtconcepten”. Op 16 juli 2014 spreekt [verdachte] over een bedrag dat per persoon € 4.792,87 wordt. [getuige 1] schrijft dan: “4 x € 4792,87.” [verdachte] is de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer]. [14] Ter zitting heeft [verdachte] aangevoerd dat deze whatsapp-conversatie gefingeerd is. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu dit verweer niet nader is onderbouwd. De whatsapp-conversatie tussen [getuige 1] en [verdachte] moet dan ook aan [verdachte] worden toegeschreven.
[verdachte] heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij een foto van zichzelf in politie-uniform heeft laten zien aan [getuige 1]. [15]
3.5
Overweging rechtbank
Betrouwbaarheid aangevers
Namens de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van aangevers niet betrouwbaar zijn. Aangevers vormen immers één groep en hebben er met het oog op de aanvraag voor een verblijfsvergunning belang bij zo te verklaren.
De rechtbank acht de verklaringen van aangevers wel geloofwaardig. De verklaringen komen op essentiële punten overeen en worden bevestigd door de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1]. Bovendien worden de verklaringen ondersteund door ander bewijs in het dossier. Er zitten foto’s in het dossier waarop [verdachte] te zien is in een uniform dat overeenkomt met de beschrijving die aangevers daarvan hebben gegeven. Ook de foto van het pasje komt overeen met de beschrijving van aangevers van het pasje dat [verdachte] hen liet zien. Daarnaast noemt [verdachte] in de Whatsapp-gesprekken met [getuige 2] en [getuige 1] verschillende bedragen. Deze bedragen komen overeen met de door aangevers opgegeven bedragen.
Onvoldoende omzichtigheid dan wel kwade trouw aangevers
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de aangevers geen strafrechtelijke bescherming toekomt omdat zij onvoldoende omzichtigheid in acht hebben genomen dan wel dat aangevers te kwader trouw waren omdat het hen niet deerde hoe ze aan een verblijfsvergunning kwamen: legaal of illegaal. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van normale, in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke, voorzorgsmaatregelen die bescherming van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht rechtvaardigen indien er omkoping in het spel is en de bedrogenen weloverwogen op een onoorbare, listige wijze van verstrekking van een verblijfsvergunning buiten de IND om nastreefden. Dit zou, zo begrijpt de rechtbank, betekenen dat geen sprake is van wederrechtelijke bevoordeling.
Bij de beoordeling of een slachtoffer van oplichting voldoende omzichtigheid in acht genomen heeft, staat voorop of de kunstgreep geschikt is om het slachtoffer, tegen de achtergrond van het concrete geval en mede gezien zijn persoonlijkheid, te bedriegen. De rechtbank overweegt in dit kader dat aangevers zich in een kwetsbare positie bevonden. Zij waren de Nederlandse taal niet (goed) machtig en waren onvoldoende bekend met de toepasselijke regelgeving of procedures en de inrichting van het Nederlandse staatsbestel. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat aangevers eerder een verblijfsvergunningsprocedure hebben doorlopen dit niet anders, nu [verdachte] hen juist verteld heeft dat hij buiten de reguliere procedure om een alternatieve, snelle route kende om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Verder laat de rechtbank meewegen dat aangevers voor hun toekomst in Nederland sterk afhankelijk zijn van een verblijfstitel. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat aangevers voldoende omzichtigheid in acht genomen hebben. Het is [verdachte] geweest die misbruik heeft gemaakt van deze omstandigheden en aangevers zijn door het handelen van [verdachte] bewogen tot afgifte van de geldbedragen.
Dat aangevers te kwader trouw zijn, zoals aangevoerd door de verdediging, is geenszins aannemelijk geworden. [verdachte] heeft immers aan aangevers verteld dat hij, juist vanwege zijn hoge positie, een alternatieve, snelle route buiten de gangbare procedure om kende een verblijfstitel te verkrijgen. Dat voor aangevers duidelijk had moeten zijn dat de betalingen bestemd waren om ambtenaren om te kopen, zoals aangevoerd door de verdediging, volgt niet uit hun verklaringen. Uit hetgeen aangevers hebben verklaard kan juist worden opgemaakt dat de (deel)betalingen bestemd waren om bepaalde concrete (ambtelijke) diensten te kunnen bekostigen, zoals het doorlopen van een procedure bij de rechtbank, de aanvraag van een sofi-nummer, een taalcursus of een inburgeringsexamen, en niet voor de facilitering van ambtelijke corruptie. Dit betekent dat de rechtbank niet aannemelijk geworden acht dat de aangevers te kwader trouw waren, zodat ook het verweer dienaangaande zal worden verworpen.
Geen medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachte, zodat [verdachte] van het hem ten laste gelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] aangevers, door zich voor te doen als iemand met een hoge positie bij de Nederlandse overheid, in strijd met de waarheid heeft doen geloven dat hij buiten de reguliere procedure om een verblijfsvergunning voor hen kon regelen. [verdachte] heeft zijn eigen verhaal kracht bij gezet door onder meer briefpapier van de rechtspraak en (het kabinet van de) Koning te tonen, de suggestie te wekken dat hij bij de politie werkzaam was door een foto van hemzelf in een politie-uitrusting te tonen, door een keer op een afspraak met aangevers in politie-uniform te verschijnen en pas te tonen waaruit door de aanwezigheid van een overheidslogo en een koord met daarop “politie” de suggestie uitgaat dat het een politiepas betreft. Ook heeft hij laten zien dat hij – uit openbare bronnen – bepaalde informatie over aangevers kon opvragen. Verder heeft [verdachte] verteld dat aangevers voor het verkrijgen een cursus moesten volgen en examen moesten afleggen. Door gebruik te maken van deze oplichtingsmiddelen heeft hij aangevers bewogen tot de afgifte van diverse geldbedragen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 te 's-Gravenhage en Leidschenda
m-Voorburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] verteld dat hij een (hoge) functie bekleedde bij de politie en/of de FIOD en (vanuit deze functie) verblijfsvergunningen kon regelen voor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (en hun familieleden) waarbij hij
- meerdere ontmoetingen had en bespreking
envoerde over (het aanvragen van) verblijfsvergunningen en(daarbij) papieren met het logo/een stempel van "de rechtspraak" en "de FIOD" en" het Koningshuis" liet zien en liet invullen/ ondertekenen en vervolgens
- vertelde en liet zien dat hij persoonlijke gegevens van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] via zijn smartphone kon opvragen/tonen en vervolgens
- vertelde dat voor de verkrijging van verblijfsdocumenten een cursus moest worden gevolgd en een examen afgelegd, welke hij zou geven/afnemen en vervolgens
- op meerdere momenten
heeftaan
gege
vendat de procedure vorderde waardoor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Oplichting, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat voor recidive niet valt te vrezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van personen die door hun onzekere verblijfsstatus en gebrek aan kennis van de Nederlandse taal een zwakke positie hebben in de samenleving. Hij heeft zich voorgedaan als iemand die de aangevers kon helpen aan een verblijfsvergunning en heeft hen daarbij veel geld afhandig gemaakt. Verdachte heeft daarmee op brutale wijze misbruik gemaakt van het door de kwetsbare slachtoffers in hem gestelde vertrouwen. Het enige dat verdachte voor aangevers heeft gedaan is, buiten medeweten van aangevers om, het intrekken van de lopende beroepsprocedures. Bovendien heeft verdachte gedreigd de slachtoffers aan te geven bij de politie en hen gezegd dat ze zouden worden opgesloten in een gevangenis op een afgelegen plaats. Verdachte heeft hierdoor naast materiële schade ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit het justitieel documentatieregister ten name van verdachte van 9 juli 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld wegens oplichting. Verdachte heeft van deze eerdere veroordelingen blijkbaar niets geleerd.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.829,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.034,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. De officier van justitie heeft verzocht het gevorderde bedrag van de post ‘aanvraag nieuwe identiteitskaart’ in mindering te brengen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 8.034,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, subsidiair 75 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in verband met de gevraagde vrijspraak. Subsidiair betwist de verdediging de vorderingen en verzoekt om niet-ontvankelijkverklaring nu de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘aanvraag nieuwe identiteitskaart’, ‘cadeaus aan [verdachte] en zijn vrouw’ en ‘verplichte afhaal sushi en eten’ de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘procedurekosten bij de rechtbank’, ‘arbeidskosten [verdachte]’, ‘aanvraag verblijfsvergunning + sofinr’, ‘nieuwe identiteitskaart’, ‘inburgeringscursus’, ‘Nederlands examen’ ‘kosten voor rechtsbijstand’, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 500,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.050,80.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 december 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7.050,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].
7.2
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 32.084,75 aan materiële schade + € 436 aan immateriële schade = € 32.520,75 totaal.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 32.520,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 32.520,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, subsidiair 197 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3].
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in verband met de gevraagde vrijspraak. Subsidiair betwist de verdediging de vorderingen en verzoekt om niet-ontvankelijkverklaring nu de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘verjaardagcadeau [verdachte]’, ‘[verdachte] huwelijksjubileum + [betrokkene 1] verjaardag’, verjaardagcadeau [verdachte]’s vrouw’ en ‘afhaal voor [verdachte] (eten)’ de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kosten procedure (4 personen), ‘kosten deel 2 procedure’, ‘postzegels + enveloppen’, ‘kosten extra vergunning’, ‘inburgeringscursus’, “huur zaal [naam hotel]’ en ‘eten tijdens de cursusdagen’ is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 436,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 32.002,40.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 32.002,40, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 6, 10 en 15 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard, dat het onder 2 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbenden, te weten aangevers, dat de onder 4 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden, te weten de gemeente Utrecht en de eigenaar van de laptoptas, dat de onder 7 en 9 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden en dat het onder 12 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de medeverdachte [medeverdachte].
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6, 10 en 15 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,
aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan aangevers gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp,
de teruggave aan de rechthebbenden, te weten de gemeente Utrecht en de eigenaar van de laptoptas, gelasten van de op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerpen, de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de op de beslaglijst onder 7 en 9 genummerde voorwerpen en zal de rechtbank de teruggave aan medeverdachte [medeverdachte] gelasten van het op de beslaglijst onder 12 genummerde voorwerp.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24(
VIERENTWINTIG)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 2], een bedrag van € 7.050,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- [slachtoffer 3], een bedrag van € 32.002,40;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij dit gedeelte van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 7.050,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 32.002,40 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 195 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 6, 10 en 15 genummerde voorwerpen, te weten: een bestuurderskaart IVW op naam van verdachte, een mobiele telefoon Blackberry Classic en een mobiele telefoon Blackberry Bold;
gelast de teruggave aan aangevers van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: een blauwe doos met administratieve bescheiden (IND dossiers);
gelast de teruggave aan de gemeente Utrecht en de eigenaar van de laptoptas van het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp, te weten: een Dell laptop in tas met daarin ook een bonnenboekje van de gemeente Utrecht;
gelast de teruggave aan rechthebbenden van de op de beslaglijst onder 7 en 9 genummerde voorwerpen, te weten: een A4 met kopieën van documenten op naam van [betrokkene 2] en 5 pasfoto’s van de Chinese aangevers;
gelast de teruggave aan [medeverdachte] van het op de beslaglijst onder 12 genummerde voorwerp, te weten: een mobiele telefoon Samsung in hoesje van merk Guess.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
mr. J. Smeets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer BVH 2014840040 (Onderzoek Warana), van de politie eenheid Den Haag, dienst Nationale Recherche (DH), met bijlagen (doorgenummerd blz. 2 t/m 741).
2.Proces-verbaal terechtzitting van 21 oktober 2015
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 60 – 65.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 67 – 70.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 71 – 76.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 84 – 91.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 93 – 99.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 259 – 262.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 265 – 266.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 397 – 405.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 414 – 416.
12.Proces-verbaal verhoor getuige, blz. 105 – 106.
13.Proces-verbaal onderzoek Whatsapp [getuige 2] / [verdachte], blz. 510 – 512.
14.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 274; bijlage blz. 318 – 319.
15.Verklaring verdachte ter terechtzitting.