ECLI:NL:RBDHA:2015:12718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
15_3330 BRI
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van omgezette zelfstandigenbijstand en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, die in de jaren 2007, 2010 en 2011 zelfstandigenbijstand in de vorm van renteloze leningen had ontvangen, in geschil was over de belastingheffing van deze bijstand. De leningen waren in de jaren 2010, 2011 en 2012 omgezet in bijstand om niet, wat door de Belastingdienst als belastbaar inkomen werd aangemerkt. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010, 2011 en 2012, maar het eerste bezwaar werd door de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat dit bezwaar tijdig was en dat de omzetting van de leningen in bijstand om niet onterecht tot belastingheffing leidde. De rechtbank oordeelde dat het eerste bezwaar inderdaad tijdig was en dat de niet-ontvankelijkverklaring door de Belastingdienst onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de Bbz-uitkering terecht in de belastingheffing was betrokken in de jaren van omzetting, en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.224 en droeg hen op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/3330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.G.J. Smit),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van € 7.122 respectievelijk € 21.104 en € 23.392.
Bij brief van 28 april 2014 heeft eiseres verzocht om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010, 2011 en 2012.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft verweerder het verzoek voor het jaar 2012 afgewezen.
Bij faxbericht van 14 november 2014 gericht aan de Belastingdienst/Toeslagen, na doorzending door verweerder ontvangen op 18 december 2014, heeft de gemachtigde bezwaar ingediend tegen voornoemd besluit (eerste bezwaar).
Bij brief van 10 maart 2015 heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010, 2011 en 2012 afgewezen.
Hiertegen heeft de gemachtigde bij brief van 20 maart 2015 bezwaar gemaakt (tweede bezwaar).
Bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2015 heeft verweerder het eerste bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en het tweede bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is in de jaren 2007, 2010 en 2011 op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening.
2. Deze leningen zijn in respectievelijk 2010, 2011 en 2012 omgezet naar een “bijstand om niet” en in deze jaren tot het inkomen van eiseres gerekend, als gevolg waarvan zij toeslagen moest terugbetalen.
Geschil3. In geschil is of verweerder terecht het eerste bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en of hij terecht weigert de omzettingen van de Bbz-leningen naar bijstand om niet buiten het inkomen te laten in de jaren van omzetting.
4. Eiseres stelt dat het eerste bezwaar was gericht tegen het besluit van 21 oktober 2014. Dat was tijdig, zodat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres acht het onrechtvaardig dat de omzettingen van de Bbz-leningen in bijstand om niet tot het inkomen wordt gerekend in het jaar van omzetting en verwijst daarbij naar correspondentie tussen de Nationale Ombudsman en de staatssecretaris van Financiën. Eiseres beroept zich voorts op beginselen van behoorlijk bestuur en gewijzigde wetgeving.
5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiseres terecht dat het eerste bezwaar was gericht tegen het besluit van 21 oktober 2014. Het was derhalve tijdig, zodat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In zoverre is het beroep gegrond.
7. Voor het overige acht de rechtbank het beroep ongegrond. Zoals Hof Den Haag heeft beslist in zijn uitspraak van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:3400) is de Bbz-uitkering op grond van artikel 3.146, eerste lid, van de Wet IB 2001 in de jaren 2010, 2011 en 2012 genoten en derhalve terecht in die jaren in de belastingheffing betrokken. De lening vormde in de jaren 2007, 2010 en 2011 geen belastbaar inkomen omdat ter zake daarvan een terugbetalingsverplichting bestond. Daarvan is echter wel sprake op het moment dat die leningen werden omgezet – in respectievelijk 2010, 2011 en 2012 – in de aan eiseres toegekende uitkeringen om niet.
8. Van strijd met beginselen van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake. Dat de wet met ingang van 1 januari 2013 is gewijzigd kan eiseres niet baten, aangezien hieraan geen terugwerkende kracht is gegeven. Het is de rechtbank niet toegestaan de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetten te beoordelen. Het standpunt van de Nationale Ombudsman, waarop de staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd bij brief van 13 juli 2015, doet aan voorgaande niet af.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.224;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.