ECLI:NL:RBDHA:2015:12817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
C/09/493917 KG ZA 15/1186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over teruggave inbeslaggenomen geldbedrag en telfout door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door eiser, die de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag vorderde. Het Openbaar Ministerie had op 31 oktober 2013 twee geldbedragen in beslag genomen in verband met een witwasverdenking. Eiser stelde dat het OM onrechtmatig had gehandeld door het beslag voort te zetten, ondanks een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel die de teruggave van het geld had gelast. De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM een aannemelijke verklaring had gegeven voor een telfout, waardoor minder geld in beslag was genomen dan in de beschikking was vermeld. De vordering van eiser om het volledige bedrag van € 37.163,70 terug te krijgen werd afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag daadwerkelijk in beslag was genomen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/493917 / KG ZA 15/1186
Vonnis in kort geding van 10 september 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I. Mercanoğlu te Enschede,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 3 september 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft op 31 oktober 2013 twee geldbedragen en enige ander voorwerpen in beslag genomen (hierna: het strafrechtelijk beslag) in verband met een tegen eiser gerezen witwasverdenking. Wat betreft de twee geldbedragen is twee maal een kennisgeving van inbeslagneming opgesteld. In de eerste kennisgeving wordt melding gemaakt van een pakket met geld dat is aangetroffen in de meterkast en van een daarbij behorend bedrag van in totaal € 30.000,- en in de tweede kennisgeving wordt melding gemaakt van geld in een heuptasje dat eiser tijdens zijn aanhouding droeg en van een bedrag van in totaal € 7.163,70.
2.2.
In een beschikking van 11 februari 2014 (hierna: de beschikking), die is gewezen naar aanleiding van een door eiser ingediend klaagschrift, heeft de rechtbank Overijssel gelast dat het geldbedrag van € 37.163,70, de gouden sieraden en de twee mobiele telefoons aan eiser worden teruggegeven. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen, verkort weergegeven, dat de onrechtmatigheid van het strafrechtelijke beslag door het OM onvoldoende is weersproken, dat er niet langer wettelijke gronden voor inbeslagneming aanwezig zijn, dat het OM drie maanden de tijd heeft gehad om haar belangen veilig te stellen, hetgeen zij niet heeft gedaan en dat voortduring van het beslag niet opportuun wordt geacht.
2.3.
Het OM is vervolgens nagegaan of eiser nog bedragen had openstaan ter zake van beschikkingen of sancties en hij heeft de Belastingdienst op de hoogte gesteld van hetgeen hiervoor is vermeld. Dit heeft ertoe geleid dat het OM een bedrag van € 1.665,11 aan het CJIB heeft betaald en dat de belastingdienst executoriaal beslag gelegd vanwege een nog openstaande schuld van eiser van € 46.192,-. De politie heeft in het kader van de afhandeling van het vorenstaande geconstateerd dat het in de kluis opgeslagen geldbedrag geen € 37.163,70 bedroeg maar € 33.163,70. De ontvanger van de belastingdienst heeft vervolgens voor een bedrag van € 31.480,- beslag gelegd, zodat er na betaling aan het CJIB een bedrag van € 18,59 resteerde.
2.4.
In een – niet ondertekend – rapport, gedateerd op 24 maart 2014, van inspecteur van politie Oosting van de politie Oost Nederland, District Twente (hierna: het rapport), staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld.
“(…) Op donderdag 13 maart 2014 heb ik, rapporteur, al het geld dat onder de verdachte [eiser] (…) in beslag was genomen en tijdelijk was opgeslagen in de kluis (…) uit de kluis gehaald om het papiergeld per coupure te tellen door middel van een geldtelmachine. (…)
Bij het beslag van de verdachte [eiser] zat ook een enveloppe met daarop de volgende opschrift: 2013 111105, 05 DR 113038, […] , € 30.000,00.
Toen ik rapporteur de inhoud uit de enveloppe haalde zag ik dat er in de enveloppe een drietal bundels papiergeld zat welke elk afzonderlijk was verpakt in een boterhamzakje. Ik rapporteur zag dat de drie geldbundels uit euro biljetten bestonden, bestaande uit diverse coupures.
Deze bundels zijn vervolgens door mij geteld. Waarbij ik gebruik heb gemaakt van de geldtelmachine. In de eerste bundel zat een geldbedrag van € 10.000,- bestaande uit de volgende coupures: 152 x € 50,00, 14 x € 100,00 en 2 x € 500,00.
In de tweede bundel zat ook een geldbedrag van € 10.000,00 bestaande uit de volgende coupures: 1 x € 10,00, 2 x € 20,00, 119 x € 50,00, 3 x € 200,00, 1 x € 200,00 en 7 x € 500,00
In de derde bundel zat een geldbedrag van € 6.000,00 bestaande uit de volgende coupures, 100 x € 20,00 en 80 x € 50,00
In totaal zat er in de enveloppe € 26.000,00 en niet zoals op de enveloppe stond geschreven € 30.000,00
Ik rapporteur heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met [A] van de District recherche Politie Twente. Zij heeft (…) het geld geteld tijdens de doorzoeking (…) Ik heb haar gevraagd of zij nog de aantekeningen had bewaard waarop de telling van het geld genoteerd. Dit bleek het geval te zijn (…) heb ik ook de KVI van het in beslag genomen geld uitgedraaid. Uit de KVI blijkt dat er maar 2 biljetten van € 20,00 in beslag zijn genomen. Dit komt overeen met het aantal aangetroffen biljetten van € 20,00 in bundel 2. De 100 biljetten van € 20,00 welke zijn aangetroffen in zakje drie komen niet voor op de KVI. Dit sterkt mijn vermoeden dat bundel drie niet is geteld. Maar dat mogelijk bundel 1 tweemaal is geteld. Uit de aantekeningen welke zijn gemaakt door [A] blijkt dat het volgende is geteld:
Bundel 1:
10 x € 100,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 4 x € 100,00, 12 x € 50,00 en 2 x € 500.00
(totaal € 10.000,00)
Bundel 2:
1 x € 500,00, 4 x € 50,00, 3 x € 100,00, 1 x € 500,00, 1 x € 200,00, 6 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 1 x € 500,00, 10 x € 50,00, 20 x € 50,00, 2 x € 500,00, 2 x € 500,00, 20 x € 50,00, 19 x € 50,00, 2 x € 20,00 en 1 x € 10,00
(totaal € 10.000,00)
Bundel 3:
2 x € 500,00, 12 x € 50,00, 4 x € 100,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00, 20 x € 50,00 en 10 x € 100,00
(totaal € 10.000,00)
Bij het bestuderen van de gemaakte aantekeningen viel mij op dat in bundel 1 en 3 precies de zellfde aantal verschillende coupures zaten en wel;
14 x € 100,00, 152 x € 50,00 en 2 x € 20,00
Verder viel mij op dat de volgorde van de beschreven coupures in bundel 3 precies het tegenover gestelde was van bundel 1 bij bundel 1 begon men te tellen met 10 x € 100,00 en als laatste telde men 2 x € 500,00 en bij bundel 3 begon men te tellen met 2 x € 500,00 en als laatste 10 x € 100,00. Zie hiervoor de bovenstaande telling van bundel 1 en 3.
Gezien bovenstaande ga ik er vanuit dat eerst bundel 1 is geteld en daarna bundel 2 en vervolgens nogmaals bundel 1. Dit houdt in dat bundel 3 met een totaal bedrag van € 6.000,00 niet is geteld.”
2.5.
In een proces-verbaal van 28 mei 2015, opgesteld en ondertekend door inspecteur van politie [B] en brigadier van politie [C] (hierna: het proces-verbaal van 28 mei 2015), die een onderzoek hebben ingesteld naar aanleiding van vragen van eiser betreffende het recht op teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag, wordt onder meer melding gemaakt van i) de kennisgevingen van inbeslagneming, ii) de deponering in de kluis van een envelop waarop een inhoud van € 30.000,- staat vermeld, iii) de telling van de inhoud van die envelop op 13 maart 2014, uitkomend op een bedrag van € 26.000,-, iv) het resultaat van het onderzoek dat in het rapport is vastgelegd, v) de verantwoording van de aan het CJIB en de belastingdienst overgemaakte bedragen en de overboeking van het restantbedrag aan de politie en vi) de bevindingen van [B] , waaronder de conclusie dat hij de verklaring, dat waarschijnlijk één van de bundels met daarin € 10.000,- tweemaal is geteld en de bundel met daarin € 6.000,- niet is geteld, aannemelijk acht.
2.6.
In een brief van 9 juli 2015 reageert het OM op een brief van de advocaat van eiser, waarin hij er over klaagt dat zijn cliënt nog steeds niet het bedrag van € 5.683,70 heeft ontvangen, ten aanzien waarvan zou zijn toegezegd dat dat zou worden terugbetaald. Het OM verklaart deze klacht ongegrond en stelt, kort gezegd, dat er geen sprake kan zijn van teruggave van het genoemde geldbedrag van € 5.683,70. Het OM verwijst in dit kader naar het beslag van de Belastingdienst, naar de betaling van een bedrag van € 1.665,11 aan het CJIB, naar de conclusies in het rapport, naar het proces-verbaal van 28 mei 2015 en naar de terughoudende mededeling die over voormeld bedrag zal zijn gedaan. Het OM stelt dat vast staat dat er door de politie een omissie is begaan, maar dat dit er niet toe kan leiden dat het OM verantwoordelijk moet worden gehouden voor het niet kunnen uitvoeren van de beschikking, waar nog bij komt dat het teveel getelde geld er nimmer is geweest.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
primair: nakoming van de beschikking (waarbij de voorzieningenrechter begrijpt dat eiser een veroordeling van gedaagde daartoe beoogt);
subsidiair: het (strafrechtelijk) beslag op een restbedrag van € 5.683,70 op te heffen;
meer subsidiair: gedaagde te veroordelen het (strafrechtelijk) beslag onmiddellijk op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. De inbeslagneming door het OM is onrechtmatig geweest, zo volgt uit de beschikking, en het voortduren hiervan is eveneens onrechtmatig. Het OM is zeer onzorgvuldig geweest en heeft laakbaar gehandeld, onder meer door de beschikking niet uit te voeren maar wel de ontvanger van de belastingdienst te informeren en blijkbaar een bedrag aan het CJIB over te maken, waarvan eiser niet op de hoogte was. Daarbij komt het OM thans met een verhaal, inhoudende dat het geld verkeerd is geteld, dat opmerkelijk is en niet met stukken is onderbouwd, althans slechts met verklaringen die achteraf zijn opgesteld, een rapport dat niet is ondertekend en handgeschreven aantekeningen waar eiser niets mee kan. Eiser zet hier vraagtekens bij. Het OM kan de risico’s die ontstaan als gevolg van zijn eigen onzorgvuldige handelen niet op eiser afwentelen.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ten aanzien van de vorderingen van eiser, zoals ze in de dagvaarding zijn geformuleerd, wordt het volgende voorop gesteld. Nu partijen met elkaar van mening verschillen over de vraag waar nakoming van de beschikking toe dient te leiden, is de primaire vordering van eiser onvoldoende geconcretiseerd. Het standpunt van eiser in aanmerking nemende wordt deze vordering begrepen als een vordering om gedaagde te veroordelen het in de beschikking genoemde geldbedrag van € 37.163,70 aan eiser (terug) te betalen. Wat betreft de overige in de beschikking genoemde voorwerpen heeft gedaagde ter zitting aangegeven te hebben begrepen dat deze in dit geding geen rol spelen, waarna eiser niet anderszins heeft betoogd, zodat in het hierna vermelde slechts zal worden ingegaan op het inbeslaggenomen geldbedrag. Verder heeft te gelden dat van een strafrechtelijk beslag, ten aanzien waarvan eiser in zijn subsidiaire en meer subsidiaire vordering opheffing vordert, geen sprake meer is. Gedaagde stelt zich immers niet op het standpunt dat zij het restbedrag niet aan eiser hoeft te betalen omdat hier beslag op is gelegd, maar hij stelt dat er geen bedrag resteert, omdat het inbeslaggenomen geld verkeerd is geteld. Het standpunt van eiser in aanmerking nemende, begrijpt de voorzieningenrechter deze vorderingen daarom als vorderingen om gedaagde te veroordelen een bedrag van € 5.683,70, dan wel € 4.018,59 (€ 5.683,70 minus het aan het CJIB betaalde bedrag van € 1.665,11) aan hem te voldoen. Nu gedaagde de vorderingen van eiser blijkens zijn verweer ook als geldvorderingen heeft opgevat, hij voldoende in de gelegenheid is geweest hier verweer tegen te voeren en de vorderingen overigens gezien het hierna vermelde worden afgewezen, wordt gedaagde door het vorenstaande niet geschaad.
4.2.
Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde – om meerdere redenen – onrechtmatig jegens hem handelt. Ten aanzien van het eerste bezwaar van eiser betreffende het contact met de belastingdienst en het CJIB wordt overwogen dat het volgens vaste jurisprudentie niet onrechtmatig is als het OM, nadat er een last tot teruggave is gegeven, bij justitie en/of de belastingdienst nagaat of iets aan teruggave in de weg staat. Daarbij kan gedacht worden aan een nog niet betaalde boete of anderszins openstaande schuld. Eiser heeft er in dit kader op gewezen dat zijn situatie afwijkend is, omdat het OM in zijn geval helemaal geen onderzoek heeft ingesteld en door de rechtbank is vastgesteld dat de inbeslagname onrechtmatig is geweest. Dit betreft echter de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing om in dit specifieke geval teruggave te gelasten en niet valt in te zien waarom deze omstandigheden maken dat het OM nadien niet meer voormelde navraag zou mogen doen. Dit is door eiser ook niet nader onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.3.
Eiser heeft voorts gesteld dat hij niet op de hoogte was van de betaling van een bedrag aan het CJIB. Nog daargelaten dat hij hiervan in ieder geval sinds de hiervoor genoemde brief van 9 juli 2015 op de hoogte moet zijn geweest, moet worden vastgesteld dat eiser het bestaan van een schuld aan het CJIB niet heeft betwist. Gedaagde heeft overigens ter zitting ook een e-mailwisseling tussen het OM en het CJIB getoond, waarin de schulden, met de bijbehorende nummers, staan vermeld. Het is dan ook niet gebleken dat de eventuele nalatigheid van het OM om eiser tijdig te informeren tot enige vermogensschade aan de zijde van eiser heeft geleid, hetgeen een vereiste is voor toewijzing van een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad. Met het betreffende geldbedrag is immers een schuld van eiser voldaan. Verder heeft eiser nog naar voren gebracht dat de belastingdienst het inbeslaggenomen geld heeft gebruikt voor een belastingschuld van zijn partner. Dat betreft echter de handelwijze van de belastingdienst, die niet aan gedaagde kan worden tegengeworpen. Voor toewijzing van de primaire vordering is gezien het vorenstaande geen plaats.
4.4.
Dat resteert ter beoordeling het tweede bezwaar van eiser betreffende de betaling van het nog resterende bedrag. Indien van het bedrag van € 37.163,70 de aan de belastingdienst en aan het CJIB betaalde bedragen worden afgetrokken alsmede het bedrag van circa € 19,- (de voorzieningenrechter begrijpt € 18,59) waarvan gedaagde heeft toegezegd dit nog aan eiser te zullen betalen, resteert ter beoordeling de terugbetaling van een bedrag van € 4.000,-, waarover partijen van mening verschillen.
4.5.
In dit kader wordt vooropgesteld dat ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid is geboden. Niet alleen zal moeten worden onderzocht of het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar tevens of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Of aan dit laatste criterium is voldaan, hetgeen door gedaagde is betwist, kan in het midden blijven, nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid te voorspellen is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen en reeds hierom voor toewijzing hiervan in dit geding geen plaats is. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.6.
Uitgangspunt is dat gedaagde de beschikking dient na te komen, hetgeen inhoudt dat hij het in de beschikking genoemde bedrag aan eiser terug moet betalen. Gedaagde handelt in beginsel onrechtmatig als hij daar niet aan voldoet. Voor een aanspraak op schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad is echter tevens vereist dat er sprake is van schade aan de zijde van eiser en dat kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het gemotiveerde verweer van gedaagde in aanmerking nemende, kan namelijk allerminst worden uitgesloten dat er inderdaad sprake is geweest van een telfout, die erin heeft geresulteerd dat er feitelijk € 4.000,- minder in beslag is genomen dan in de kennisgevingen van inbeslagneming (en dus in de beschikking) staat vermeld. In dat geval leidt eiser geen vermogensschade indien dit bedrag niet aan hem wordt betaald en zou hij worden verrijkt indien het bedrag van € 4.000,- wel aan hem wordt voldaan.
4.7.
Wat betreft de telfout wordt vastgesteld dat gedaagde niet heeft volstaan met de enkele stelling dat er blijkbaar verkeerd geteld is omdat er minder geld in de kluis zat dan volgens de kennisgevingen bij inbeslagneming was geteld. Die constatering is overigens op zichzelf wel al een relevant gegeven, maar gedaagde heeft voorts een niet onaannemelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van de fout. Die verklaring houdt in dat bundel 1 (met daarin € 10.000,-) naar alle waarschijnlijkheid tweemaal is geteld en bundel 3 (met daarin € 6.000,-) niet is geteld. Daarbij worden er meerdere aanwijzingen genoemd die tot deze verklaring hebben geleid, te weten dat i) in bundel 1 en 3 precies hetzelfde aantal verschillende coupures zaten, ii) de volgorde van de beschreven coupures in bundel 3 precies het tegenover gestelde was van bundel 1 en iii) volgens de kennisgevingen van inbeslagneming er maar twee biljetten van € 20,- in beslag zijn genomen, terwijl in de kluis 100 biljetten van € 20,- zijn aangetroffen in het derde zakje. Eiser is op al deze bevindingen niet nader ingegaan maar heeft hierop slechts gereageerd met de stelling dat er een verhaal is bedacht waar hij grote vraagtekens bij zet. Evenmin heeft eiser een toelichting gegeven op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er geen bedrag van € 26.000,-, maar van € 30.000,- in de meterkast lag opgeborgen. Hij heeft enkel gesteld dat hij niet anders weet dan dat er een bedrag van € 37.163,70 in beslag is genomen.
4.8.
Het vorenstaande in aanmerking nemende is het bestaan van een vordering van eiser op gedaagde niet voldoende aannemelijk geworden, zodat niet is voldaan aan het strikte criterium voor toewijzing hiervan in kort geding. Het gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
4.9.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eiser bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
ts