ECLI:NL:RBDHA:2015:12827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
C/09/488296 KG ZA 15/652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gratieverzoek en de beoordeling van de minister in het licht van persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een gedetineerde, een gratieverzoek had ingediend dat door de Minister van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De eiser, die in Kroatië was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens de invoer van 85 kilo heroïne, verzocht om gratie op basis van de verslechterde gezondheidstoestand van hemzelf en zijn gezinsleden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in zijn beslissing niet flagrant onjuist had gehandeld, ondanks het positieve advies van het Gerechtshof. De voorzieningenrechter benadrukte dat de minister de mogelijkheid had om af te wijken van het rechterlijk advies, vooral gezien de ernst van het delict en de mogelijkheid van strafonderbreking. De eiser had onvoldoende aangetoond dat de minister de persoonlijke omstandigheden niet correct had gewogen. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/488296 / KG ZA 15/652
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],
gedetineerd te [plaats],
eiser,
advocaat mr. D. Schaap te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en de nadien overgelegde producties van de zijde van [eiser];
- de producties van de zijde van de Staat;
- de op 18 september 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij vonnis van de rechtbank te Vukovar (Kroatië) van 11 mei 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens de invoer van 85 kilo heroïne. Op zijn verzoek vindt de tenuitvoerlegging van deze straf sinds 16 september 2013 in Nederland plaats waarbij, volgens de last tot tenuitvoerlegging, naar Nederlandse maatstaven zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling is gesteld na ommekomst van tweederde van zijn straftijd, zijnde 11 april 2017, enige gratie-regeling buiten beschouwing latend.
2.2.
Op 2 mei 2014 heeft eiser een gratieverzoek laten indienen, waarin hij verzoekt hem zo spoedig mogelijk gratie te verlenen en in vrijheid te stellen zodat hij zijn gezin zowel financieel als sociaal en fysiek de ondersteuning kan bieden die het nu ontbeert. Voortzetting van de detentie heeft volgens het gratieverzoek verstrekkende gevolgen voor het hele gezin van [eiser]. Ter toelichting wordt in het verzoek de (medische) situatie van [eiser] toegelicht, onder meer inhoudende dat minstens een keer per jaar de tracheostoma, die hij draagt omdat zijn luchtpijp is verbrand, moet worden vervangen. Voorts wordt de medische situatie van de gezinsleden van [eiser] toegelicht, kort gezegd inhoudende dat twee van zijn drie dochters, van 25 en 15 jaar oud, lijden aan een progressieve neurologische ziekte, daardoor spastisch, rolstoelgebonden en volledig afhankelijk van de zorg van anderen zijn en een zeer beperkte levensverwachting hebben. De zorg voor hen komt volgens het gratieverzoek volledig neer op hun moeder, de vrouw van [eiser], welke last zeer zwaar op haar drukt, met een grote mate van depressiviteit en een suïcidepoging tot gevolg. Ten slotte wordt er in het verzoek op gewezen dat, als [eiser] in vrijheid zou worden gesteld, hij direct een dienstbetrekking kan aanvaarden, waardoor zijn gezin financieel in een minder afhankelijke situatie komt en hij betere zorg voor zijn dochters kan bekostigen.
2.3.
Op 1 december 2014 heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) een verslag uitgebracht naar aanleiding van het gratieverzoek van [eiser]. De advocaat-generaal (hierna: de AG) adviseert hierin negatief. Uit het verslag blijkt dat de AG acht heeft geslagen op de medische situatie van [eiser] en de door [eiser] naar voren gebrachte gezondheidsomstandigheden van zijn vrouw en twee van zijn dochters, maar tot haar negatieve advies komt vanwege de grote hoeveelheid heroïne die door [eiser] is getransporteerd (waaraan zij toevoegt: een opmerkelijke hoeveelheid, ook gezien de documentatie van verzoeker), de vermoedelijke straf die in Nederland zou zijn opgelegd van waarschijnlijk hooguit één à twee jaar lager, en de verwachting die de autoriteiten van het overleverende land hebben bij de overdracht. De AG geeft daarbij een andere oplossing in overweging, te weten te verzoeken om schorsing van de detentie. Dit is volgens haar ook mogelijk voor langere tijd, van een paar weken tot enkele maanden, en daartegen bestaat bij het OM geen bezwaar.
2.4.
Op 5 december 2014 heeft het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) geadviseerd om positief te beslissen op het gratieverzoek van [eiser]. Het Hof is van oordeel dat [eiser] in aanmerking dient te komen voor gratie in de vorm van kwijtschelding van het strafrestant dan wel een andere modaliteit die tot hetzelfde resultaat leidt, primair met onmiddellijke ingang, subsidiair met ingang van het tijdstip waarop de helft van de straftijd is bereikt. Volgens het Hof wordt met verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid meer gediend. Het Hof overweegt hiertoe als volgt:
“In het gratieverzoek wordt gewezen op een aantal zeer zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Deze betreffen twee van zijn kinderen, die ernstig ziek zijn en een korte levensverwachting hebben, een echtgenote met ernstige psychische problemen alsmede zijn eigen, slechte gezondheidstoestand. Uit de overgelegde stukken leidt het hof af dat er sprake is van een aanzienlijke verslechtering van de betreffende omstandigheden sinds het vonnis van de rechter in Kroatië. Weliswaar betreft het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld een grote hoeveelheid heroïne. Maar anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat veroordeelde desalniettemin in aanmerking dient te komen voor gratie in de vorm van kwijtschelding van het strafrestant dan wel een andere modaliteit die tot hetzelfde resultaat leidt, primair met onmiddellijke ingang, subsidiair met ingang van het tijdstip waarop de helft van de straftijd is bereikt. De door de advocaat-generaal genoemde omstandigheid dat door de Nederlandse rechter een straf zou zijn opgelegd die hoogstens niet meer dan 1 tot 2 jaar lager zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof – gelet op het grote gewicht van de persoonlijke omstandigheden en de ontwikkelingen daarin sinds het vonnis – van geen dan wel ondergeschikt belang. Hetzelfde geldt voor de verwachtingen die de autoriteiten van Kroatië hebben bij de overdracht van tenuitvoerlegging. Daarbij is van belang dat de veroordeelde reeds een aanzienlijk deel van de opgelegde staf van 10 jaar heeft ondergaan, nu hij bijna vier en een halfjaar heeft uitgezeten. De helft van de straftijd zal zijn bereikt op 13 augustus 2015. Aan de autoriteiten van Kroatië kan bovendien worden uitgelegd welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan sinds het vonnis en de overdracht van tenuitvoerlegging van de straf welke maken dat met verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing niet langer een met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Veroordeelde heeft overigens geen relevante documentatie. Een schorsing van de detentie zou naar de inschatting van het hof niets of nauwelijks iets oplossen.”
2.5.
Op 13 maart 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het gratieverzoek afgewezen. De minister maakt melding van de gronden waarop volgens artikel 2 van de Gratiewet gratie kan worden verleend en van de inhoud van de adviezen van het OM en het Hof. Vervolgens overweegt de minister het volgende:
“Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. Echter, in geval van zwaarwegende argumenten kan ik van het rechterlijk advies afwijken. Ik acht, mede gelet op de mogelijkheid die de advocaat-generaal mij in overweging heeft gegeven tot het aanvragen van strafonderbreking, de argumenten van de advocaat-generaal zodanig zwaarwegend dat ik van het rechterlijk advies afwijk en een doorslaggevend gewicht toeken aan het advies van de advocaat-generaal.
Ik heb besloten om af te wijken van het advies van het gerechtshof. Ik ben van oordeel dat er, hoe vervelend de situatie waarin u en uw gezinsleden zich bevinden ook is, geen sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Gratiewet. Daarbij heb ik mede in aanmerking genomen de ernst en de aard van het bewezen verklaarde.”
2.6.
Op 8 juli 2015 is – volgens een brief van diezelfde datum – positief beslist op een door [eiser] ingediend verzoek tot strafonderbreking voor de duur van maximaal 90 dagen. Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze procedure vond deze strafonderbreking plaats tot 6 oktober 2015.
2.7.
Bij brief van 14 juli 2015 heeft de staatssecretaris aan de advocaat van [eiser] meegedeeld de afwijzende beslissing op het gratieverzoek niet te willen herzien. Gelet op de in het gratieverzoek aangevoerde omstandigheden stelt hij wel welwillend te staan tegenover het verlenen van strafonderbreking aan [eiser] ten behoeve van de zorg voor zijn dochters, waarbij hij opmerkt dat aan [eiser] inmiddels strafonderbreking is toegekend voor de duur van negentig dagen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, te bepalen dat hij door de Staat binnen twee dagen na dit vonnis dient te worden behandeld als ware aan hem gratie verleend oftewel de Staat te verbieden de gevangenisstraf verder ten uitvoer te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel een andere voorziening te treffen met daaraan een dwangsom verbonden, met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Na het vonnis van de rechtbank in Vukovar is gebleken dat de gezondheidssituatie van zijn dochters is verslechterd. Nadien is onder meer vastgesteld dat de kleine hersenen van zijn jongste dochter krimpen. Indien dit, alsmede zijn (verslechterde) gezondheidstoestand, bekend zou zijn geweest zou dat de rechtbank – mogelijk – aanleiding hebben kunnen geven tot het opleggen van een andere, lagere straf. Verder is duidelijk dat met verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing niet langer een met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend, zodat voldaan is aan het criterium om gratie te verlenen als genoemd in artikel 2 aanhef en sub b van de Gratiewet. Het Gerechtshof, waarvan het advies verplicht moet worden ingewonnen, is expliciet dat oordeel toegedaan en de minister had niet van dat advies mogen afwijken. Dat kan alleen in hele uitzonderlijke omstandigheden, waarvan hier geen sprake is. Naast de zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van [eiser] spreekt voor de toewijzing van een gratieverzoek dat er geen andere strafbare feiten van hem bekend zijn, waar ook het OM op heeft gewezen (“ook gezien de documentatie van verzoeker”). De minister heeft dit onvoldoende weerlegd. Daarentegen zijn de argumenten die volgens de minister dienen te leiden tot afwijzing van het gratieverzoek ten onrechte als zwaarwegend aangemerkt. Het overleverende land moet immers geacht worden bekend te zijn met de Nederlandse vereisten voor gratie en aan Kroatië kan worden uitgelegd dat in dit geval aan die voorwaarden is voldaan. [eiser] betwijfelt voorts of de in Nederland op te leggen straf hooguit een of twee jaar lager ligt. Gezien de jurisprudentie is dat waarschijnlijk aanzienlijk lager en overigens betekent een of twee jaar minder voor [eiser] al een aanzienlijk verschil. Verder lost schorsing van de detentie voor [eiser] niet of nauwelijks iets op, nu hij zijn detentie daarna weer moet hervatten en er dan wederom een onhoudbare situatie ontstaat. Het vorenstaande in aanmerking nemende is sprake van een beslissing van de minister die flagrant onjuist is en derhalve van onrechtmatig handelen van de Staat. Gelet op het uitgangspunt dat het advies van het Hof wordt gevolgd, beantwoordt de gevolgde procedure voorts niet aan de wettelijke eisen. De burgerlijke rechter dient zich in een dergelijke situatie niet terughoudend op te stellen maar vol te toetsen, temeer omdat er een daadwerkelijk rechtsmiddel aanwezig moet zijn tegen de beslissing van de minister.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gratie kan worden verleend a) op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan, dan wel b) indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend (artikel 2 van de Gratiewet).
4.2.
Er is geen sprake van een afdwingbaar recht van een justitiabele op gratie, maar van een door of namens de Kroon uit te oefenen recht om gratie te verlenen. Een gratiebeslissing is een bestuursdaad waarop de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn. De wetgever heeft voor de toetsing van deze beslissing geen administratieve beroepsgang opengesteld en het is ook niet zijn bedoeling geweest de beslissingen inhoudelijk te doen toetsen door de civiele rechter (zie de Memorie van Antwoord,
Kamerstukken IInr. 19 075, nr. 6, p. 2 en nr. 22a, p. 1). Van een ‘volle’ toets van de gratiebeslissing is dan ook geen sprake. De burgerlijke rechter dient terughoudendheid te betrachten. Indien sprake is van een beslissing die flagrant onjuist is of indien de gevolgde procedure niet beantwoordt aan de wettelijke eisen, is voor terughoudendheid echter geen plaats. De toets van de burgerlijke rechter zoals hiervoor beschreven, mede bezien in het licht van de in de procedure ingebouwde waarborgen, zoals van het verplichte rechterlijk advies vooraf, biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de rechtsbescherming die op grond van de door [eiser] genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad en Europese verdragsbepalingen vereist is.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat de procedure die is gevolgd niet voldoet aan de wettelijke eisen, omdat wordt afgeweken van het rechterlijk advies. Dat advies is weliswaar van groot gewicht en wordt in verreweg de meeste gevallen door de minister gevolgd, maar daarvan kan onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken en de minister heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
4.4.
Dan resteert de vraag of de beslissing van de minister flagrant onjuist is. Gelet op de stellingen van [eiser], gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat dit volgens hem het geval is, omdat (evident) is voldaan aan de hiervoor onder 4.1 sub b genoemde voorwaarde. Dat legt het Hof immers ten grondslag aan zijn positieve advies, welk advies de minister volgens [eiser] had moeten opvolgen. [eiser] heeft weliswaar ook (zijdelings) gerefereerd aan de onder a genoemde grond voor toewijzing van een gratieverzoek, maar daar wordt aan voorbij gegaan. De enkele mogelijkheid dat de rechtbank in Vukovar, indien zij bekend zou zijn geweest met de verslechterde gezondheidstoestand, een andere, lagere straf zou hebben opgelegd, welke mogelijkheid er volgens [eiser] is, is immers onvoldoende om aan te nemen dat aan deze voorwaarde is voldaan. Daar komt bij dat de Staat ook gemotiveerd heeft betoogd dat de wetenschap van de verslechterde gezondheidstoestand naar alle waarschijnlijkheid niet van invloed zou zijn geweest op de beslissing van de rechtbank te Vukovar, hetgeen door [eiser] onvoldoende is weersproken.
4.5.
Het OM, het Hof en de minister onderkennen allen de (ook door [eiser] belichte) omstandigheden die een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of in dit geval met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Het betreft op de eerste plaats de huidige persoonlijke (gezondheids)omstandigheden van [eiser] en zijn gezinsleden, waarbij in ieder geval vaststaat dat twee van de drie dochters van [eiser] lijden aan een ernstige neurologische aandoening, met een progressief verloop en geleidelijke uitval van functies, alsmede rolstoelgebonden en volledig afhankelijk van de zorg van derden zijn, dat [eiser] lijdt aan een ernstige medische aandoening aan zijn luchtpijp en dat zijn echtgenote psychisch ernstig onder deze situatie te lijden heeft. Deze omstandigheden, die onbetwist zeer ernstig zijn, spreken zonder meer voor toewijzing van het gratieverzoek. In het voordeel van [eiser] spreekt tevens de afwezigheid van relevante documentatie.
4.6.
Daartegenover staat echter de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit. Er is sprake van een onherroepelijke veroordeling voor het vervoer van een zeer grote hoeveelheid heroïne, waarvoor de rechtbank te Vukovar een lange gevangenisstraf op zijn plaats heeft geacht en waarvoor ook in Nederland jarenlange gevangenisstraffen worden opgelegd. Daar komt bij de mogelijkheid van schorsing van de detentie, die ten tijde van de beslissing van de minister nog niet was benut en ten tijde van de heroverweging voor de eerste maal toegekend en gaande was. De Staat heeft ten aanzien van deze mogelijkheid ter zitting toegelicht dat een strafonderbreking meerdere malen per jaar kan worden toegestaan en dat daarover ook vooraf voor een langere periode duidelijkheid kan worden gegeven. De stelling van [eiser] dat thans reeds duidelijk is dat dit niets oplost, kan niet worden gevolgd, mede gezien het daarop gerichte verweer van de Staat. Een gefaseerde tenuitvoerlegging van de straf en daarmee de aanwezigheid van [eiser] in zijn gezin gedurende bepaalde periodes zou een zodanige verlichting kunnen opleveren dat er daardoor in de periodes waarin [eiser] gedetineerd is, geen sprake is van een onverantwoorde situatie. De verwachting van het overleverende land betreft niet een heel zwaarwegende omstandigheid, gelet op de terechte stelling van [eiser] dat ervan uit mag worden gegaan dat Kroatië op de hoogte is van de gratiewetgeving van Nederland. Dit betreft echter wel een relevante omstandigheid waar rekening mee gehouden moet worden.
4.7.
Al deze omstandigheden dienen te worden afgewogen om tot een beslissing te komen en gezien hetgeen hiervoor is vermeld zijn er zwaarwegende redenen voor zowel toewijzing als voor afwijzing van het verzoek aanwezig. In dit geval is sprake van de bijzondere situatie dat de twee aan de minister gegeven adviezen (daargelaten of deze verplicht dan wel onverplicht zijn gegeven) van elkaar afwijken. Daaruit blijkt reeds dat voormelde weging in het onderhavige geval tot verschillende uitkomsten kan leiden. Er kan zonder meer verschillend worden gedacht over welke omstandigheid of omstandigheden het meest zwaarwegend dan wel doorslaggevend moet(en) zijn. De beslissing van de minister om de onder 4.6. genoemde omstandigheden het zwaarst te laten wegen en derhalve om aan de weging van al deze omstandigheden een uitkomst toe te kennen overeenkomstig het advies van het OM, maar die afwijkt van het advies van het Hof, kan in het licht van al het vorenstaande niet als een flagrant onjuiste beslissing worden aangemerkt. Het gevorderde is daarom niet voor toewijzing vatbaar. De voorzieningenrechter acht het van belang om daarbij op te merken dat de mogelijkheid tot het aanvragen van strafonderbreking een belangrijke rol bij de beslissing heeft gespeeld, zodat meer duidelijkheid over het verloop en het nut van komende strafonderbrekingen een nieuwe situatie zou kunnen opleveren, die bij een eventueel volgend gratieverzoek in aanmerking genomen kan worden.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 613,- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.
ts