Op 11 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag in een incident uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van eisers [A], [B] en [C] in hun vorderingen. De eisers, die buiten Nederland wonen en derhalve geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, waren in de hoofdzaak betrokken tegen de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en het Centraal Justitieel Incasso Bureau. De Staat c.s. vorderden in het incident dat de rechtbank de eisers niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering, omdat zij niet voldaan hadden aan de verplichting tot het stellen van zekerheid voor proceskosten, zoals eerder opgelegd door de rechtbank en bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag.
De rechtbank oordeelde dat de eisers geen zekerheid hadden gesteld, ondanks eerdere veroordelingen en de mogelijkheid die hen was geboden om dit te doen. De eisers voerden aan dat zij door overmacht, namelijk de weigering van de bank om een bankgarantie te verstrekken, niet in staat waren om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun financiële situatie en de redenen voor het niet kunnen stellen van zekerheid.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de eisers niet-ontvankelijk in hun vordering en wees de vordering van de Staat c.s. tot ontslag van instantie af. De rechtbank veroordeelde de eisers in de proceskosten, die op € 3.192 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D.R. Glass.