ECLI:NL:RBDHA:2015:13010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
C/09/438882 / HA ZA 13-263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eisers wegens niet voldoen aan de verplichting tot zekerheidsstelling voor proceskosten

Op 11 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag in een incident uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van eisers [A], [B] en [C] in hun vorderingen. De eisers, die buiten Nederland wonen en derhalve geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, waren in de hoofdzaak betrokken tegen de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en het Centraal Justitieel Incasso Bureau. De Staat c.s. vorderden in het incident dat de rechtbank de eisers niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering, omdat zij niet voldaan hadden aan de verplichting tot het stellen van zekerheid voor proceskosten, zoals eerder opgelegd door de rechtbank en bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag.

De rechtbank oordeelde dat de eisers geen zekerheid hadden gesteld, ondanks eerdere veroordelingen en de mogelijkheid die hen was geboden om dit te doen. De eisers voerden aan dat zij door overmacht, namelijk de weigering van de bank om een bankgarantie te verstrekken, niet in staat waren om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun financiële situatie en de redenen voor het niet kunnen stellen van zekerheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de eisers niet-ontvankelijk in hun vordering en wees de vordering van de Staat c.s. tot ontslag van instantie af. De rechtbank veroordeelde de eisers in de proceskosten, die op € 3.192 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D.R. Glass.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/438882 / HA ZA 13-263
Vonnis in incident van 11 november 2015
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B],
3.
[C],
allen wonende buiten Nederland, derhalve zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in de incidenten,
advocaat mr. G.J.F.M. Linders te Valkenburg,
tegen

1.DE STAAT DER NEDERLANDEN, HET MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,

zetelend te Den Haag,
2.
HET CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSO BUREAU,
gevestigd te Leeuwarden,
3.
DE STAAT DER NEDERLANDEN, HET MINISTERIE VAN VEILIGHEID
EN JUSTITIE (DE NATIONALE POLITIE),
zetelend te Den Haag,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] c.s. (meervoud) en de Staat c.s. (meervoud) genoemd worden en afzonderlijk [A] , [B] en [C] en de Staat, het CJIB en de Nationale Politie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in de incidenten van 10 juli 2013;
  • de brief van mr. Linders van 1 augustus 2013;
  • de brief van mr. Gaasbeek van 6 augustus 2013;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 20 augustus 2013;
  • de conclusie tot niet-ontvankelijkheid i.v.m. niet voldoen zekerheidsstelling ex art. 224 Rv, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord tot niet-ontvankelijkheid.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident tot niet-ontvankelijkheid.

2.De beoordeling in het incident tot niet-ontvankelijkheid

2.1.
De Staat c.s. vorderen in het incident dat de rechtbank [A] c.s. niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering in de hoofdzaak, de Staat c.s. ontslag van instantie verleent en [A] c.s. veroordeelt in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Hieraan leggen De Staat c.s. ten grondslag dat [A] c.s. niet hebben voldaan aan het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 april 2015.
2.2.
[A] c.s. voeren gemotiveerd verweer.
2.3.
Bij vonnis van 10 juli 2013 heeft de rechtbank [A] c.s. veroordeeld uiterlijk op 21 augustus 2013 door middel van een bankgarantie zekerheid te stellen tot een bedrag van
€ 3.755,-, voor een eventuele proceskostenveroordeling in de hoofdzaak.
2.4.
Tegen dit vonnis hebben [A] c.s. - na hiertoe verkregen toestemming van de rechtbank - hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 28 april 2015 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daarnaast heeft het hof [A] c.s. in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na 28 april 2015 door middel van een bankgarantie zekerheid te stellen tot een bedrag van € 3.755,- voor een eventuele proceskostenveroordeling in de hoofdzaak.
2.5.
De Staat c.s. hebben onweersproken aangevoerd dat [A] c.s. tegen het onder 2.4 bedoelde arrest geen rechtsmiddel hebben ingesteld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit arrest onherroepelijk is.
2.7.
Vast staat dat [A] c.s. geen zekerheid hebben gesteld. Het niet-voldoen aan een veroordeling tot zekerheidsstelling leidt ingevolge artikel 616 Rv tot niet-ontvankelijkheid van de partij die zekerheid diende te stellen.
2.8.
[A] c.s. achten de incidentele vordering van de Staat c.s. in strijd met de redelijkheid en billijkheid en voeren hiertoe aan dat sprake is van overmacht, omdat
de bank niet bereid is om een bankgarantie te verstrekken op basis van het verzamelinkomen van nog geen € 21.000,- van [A] en [B] en het belastbaar inkomen van [C] van nihil.
2.9.
Hierover wordt het volgende overwogen. In r.o. 2.15 van het vonnis van 10 juli 2013 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat [A] en [B] niet, althans onvoldoende, hebben toegelicht dat hun financiële omstandigheden het stellen van zekerheid niet toelaten. Gelet op dit oordeel had van [A] c.s. mogen worden verwacht dat zij hun betoog als hiervoor bedoeld onder 2.8 nader feitelijk zouden toelichten en onderbouwen door middel van het overleggen van documenten met betrekking tot hun inkomen en vermogen alsmede een verklaring van de desbetreffende bank. Nu [A] c.s. hiertoe niet zijn overgegaan, moet hun betoog worden gepasseerd.
2.10.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat [A] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
2.11.
De Staat c.s. hebben hun vordering tot het verlenen van ontslag van de instantie niet onderbouwd. De rechtbank acht geen grondslag aanwezig voor het toewijzen van deze vordering. De situaties waarvoor in de wetsartikelen 123 en 127 Rv ontslag van de instantie is opgenomen doen zich in deze zaak niet voor. Van afstand of verval van de instantie is evenmin sprake. Deze vordering zal worden afgewezen.
2.12.
Bij deze uitkomst past dat [A] c.s. worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten begroot de rechtbank aan de zijde van De Staat c.s. op
€ 3.192, te weten € 1.836 aan griffierecht en € 1.356 aan salaris advocaat (3 punten à € 452 volgens tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
verklaart [A] c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering;
3.2.
wijst in het incident het meer of anders gevorderde af (te weten, de vordering tot het verlenen van ontslag van instantie aan de Staat c.s.);
3.3.
veroordeelt [A] c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Staat c.s. tot op heden begroot op € 3.192;
3.4.
verklaart de veroordeling onder 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1554