Overwegingen
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Verzoekster heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag ten onrechte zowel ongegrond, als bedoeld in artikel 31 van de Vw, alsmede als kennelijk ongegrond, in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e van de Vw, heeft afgewezen. Verzoekster betoogt dat reeds deze samenloop onmogelijk is en het bestreden besluit al daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag slechts is afgewezen als kennelijk ongegrond. Er is dan ook volgens verweerder geen sprake van de door verzoekster gestelde samenloop. Verweerder wijst daartoe naar de wettelijke systematiek, waaronder artikel 32 van de Procedurerichtlijn, waarbij eerst de ongegrondheid van de aanvraag wordt getoetst en vervolgens of sprake is van een kennelijk ongegronde aanvraag.
De voorzieningenrechter overweegt dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking is getreden (Stb. 2015, 292). Nu het bestreden besluit dateert van na de datum van implementatie is het nieuwe recht van toepassing. Dit betekent onder meer dat de toetsing van de rechtbank het in artikel 83a Vw (nieuw) bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
Op grond van artikel 32, tweede lid, Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 31, achtste lid, Procedurerichtlijn vermelde omstandigheden van toepassing is, tevens een verzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, Vw, voor zover hier van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;
(…)
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
(…).
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder alleen tot een kennelijk ongegrondverklaring in de zin van artikel 30b van de Vw kan besluiten nadat is vastgesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31 van de Vw. De voorzieningenrechter leidt dit af uit artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, waarin is bepaald dat in het geval van ongegronde verzoeken een verzoek onder bepaalde omstandigheden tevens als kennelijk ongegrond kan worden beschouwd. Ook in de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Vw ter implementatie van Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn (MvT) wordt onder 3.1.1. iii gesteld, dat voor het kennelijk ongegrond verklaren van een aanvraag wel een volledig onderzoek naar de aanvraag zal plaatsvinden. Tevens wordt in verweerders beleid (paragraaf C2/7 Vreemdelingencirculaire 2000, zoals dat luidt na wijziging door het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2015/9) vermeld, dat eerst nadat verweerder heeft beoordeeld of een aanvraag ongegrond is, verweerder beoordeelt of de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal thans bezien of verweerder tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
9. Uit het bestreden besluit leidt de voorzieningenrechter af dat het asielrelaas van verzoekster volgens verweerder de volgende relevante elementen bevat:
- Verzoekster stelt dat zij afkomstig is uit Oekraïne en de Oekraïense nationaliteit heeft;
- Verzoekster stelt dat zij heeft gewerkt als boekhouder voor het apothekersnetwerk OOO Ecoilichproduct;
- Verzoekster stelt dat zij onder dwang fraude heeft moeten plegen bij het apothekersnetwerk door geld te verduisteren;
- Verzoekster stelt dat zij in dit kader op 5 juni 2015 door twee mannen is bezocht die haar wilden doden. Door een van de mannen is zij verkracht, waarna zij vervolgens wist te ontsnappen. Zij kwam deze mannen later weer tegen in Urzuf waar zij tijdelijk verbleef. Vervolgens heeft zij het land per vrachtwagen verlaten.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster gevolgd in haar gestelde Oekraïense nationaliteit en herkomst. Verder acht verweerder aannemelijk dat zij werkzaam is geweest als boekhouder voor het apothekersnetwerk OOO Ecoilichproduct. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat verzoekster onder dwang fraude heeft moeten plegen. Zij heeft geen documenten overgelegd met betrekking tot de fraude en daarnaast heeft zij tegenstrijdig, vaag en onlogisch verklaard over de gang van zaken, onder meer over het aantal boekhouders en de omvang van het bedrag van de fraude. Verweerder volgt verzoekster evenmin in het gedwongen karakter van de fraude. Zo ligt het volgens verweerder niet in de lijn der verwachting dat zij geen hulp heeft gevraagd, maar daarentegen € 20.000,- heeft geaccepteerd en direct akkoord is gegaan met het uitvoeren van frauduleuze handelingen. Gelet hierop acht verweerder het incident op 5 juni 2015 ook niet geloofwaardig. Daar komt volgens verweerder nog bij dat het ongeloofwaardig is dat zij geen aangifte heeft gedaan omdat zij bang is om te worden gedood, maar zij daarentegen nog tot 29 augustus 2015 in een plaats op slechts 20 kilometer afstand van haar eigen woonplaats heeft verbleven waar zij de kans heeft gelopen de mannen tegen het lijf te lopen.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van verzoekster afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verzoekster verklaard heeft in het bezit te zijn geweest van een internationaal paspoort waarvan zij stelt deze te hebben afgegeven aan een begeleider tijdens een reis naar Brazilië in 2009. Volgens verweerder valt niet in te zien waarom zij dit niet had kunnen terugvragen van deze begeleider. Het paspoort kan volgens verweerder informatie bevatten die van belang is voor de beoordeling van de asielaanvraag hier in Nederland. Verder heeft verweerder de afgelegde verklaringen als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig geacht.
11. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder haar asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe betoogt zij dat haar verklaringen met betrekking tot de hoofdboekhouder in de context gezien en beoordeeld dienen te worden vanuit de omschreven concernverhouding tussen het concern en de apothekerstak van het concern. Gelet hierop heeft verweerder haar verklaring niet als tegenstrijdig kunnen aanmerken. Met betrekking tot haar verklaringen over de valuta is verzoekster van mening dat verweerder miskent dat zij bij de genoemde ‘miljoenen’ geen valuta heeft genoemd. Verder betoogt verzoekster dat verweerder, ondanks dat wat zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, ten onrechte geen aanvullende motivering aan het besluit ten grondslag heeft gelegd met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van de frauduleuze handeling onder bedreiging. Daarnaast is verzoekster van mening dat verweerder er ten onrechte vanuit gegaan is dat het zinvol was om aangifte te doen naar aanleiding van het incident op 5 juni 2015. Zij wijst in dit verband op dat wat uit algemeen beschikbare bronnen bekend is over vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld in Oekraïne. Gelet op het voorgaande is verzoekster van mening dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Evenmin is volgens verzoekster sprake van een situatie als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw nu niet valt in te zien hoe het internationale paspoort van invloed had kunnen zijn op de geloofwaardigheid van haar relaas.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat het relaas van verzoekster ongeloofwaardig is en acht daarbij het volgende van belang. De voorzieningenrechter volgt verzoekster in haar stelling dat zij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de door verweerder genoemde omstandigheid dat zij de enige apotheker was binnen het apothekersnetwerk. Immers, verzoekster heeft op pagina 10 van het nader gehoor slechts verklaard de enige boekhouder te zijn bij de apotheek aan de Metallurgor straat. Op pagina 5 van het nader gehoor verklaart zij werkzaam te zijn bij een apothekersnetwerk met dertig vestigingen en veel apothekerspunten bij diverse ziekenhuizen. Vervolgens verklaart zij op pagina 13 over de hoofdboekhouder. Zij verklaart echter niet waar deze hoofdboekhouder werkzaam is. Gelet hierop heeft verweerder haar verklaring op dit punt ten onrechte als tegenstrijdig aangemerkt. Het voorgaande doet echter geenszins af aan het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder in redelijkheid geen geloof heeft hoeven hechten aan de verklaring van verzoekster dat zij zou zijn gedwongen een frauduleuze handeling te verrichten, hetgeen de kern is van haar asielrelaas. Verweerder heeft daarbij belang mogen hechten aan de omstandigheid dat verzoekster geenszins nader heeft geconcretiseerd dat zij onder dreiging direct akkoord is gegaan met het uitvoeren van de frauduleuze handelingen. Zij heeft geen hulp gevraagd, geen aangifte gedaan, maar zij heeft daarentegen de aangeboden € 20.000,- geaccepteerd en zij is direct akkoord gegaan met het uitvoeren van de frauduleuze handelingen. Het betoog van verzoekster dat verweerder in dit verband naar aanleiding van haar zienswijze ten onrechte geen aanvullende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft zij niet nader geconcretiseerd. De voorzieningenrechter volgt haar betoog reeds daarom niet. De stelling dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat het voor haar zinvol was om aangifte te doen heeft zij niet onderbouwd en wordt daarom evenmin gevolgd. Zij heeft in dit verband immers slechts verwezen naar bronnen met betrekking tot vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld in Oekraïne. Hieruit volgt dan ook niet dat het voor haar niet zinvol was om aangifte te doen van het onder bedreiging verrichten van een frauduleuze handeling. Verder heeft verweerder mogen overwegen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het bedrag van de fraude. Zo spreekt zij op pagina 5 van het nader gehoor over ‘miljoenen’ en vervolgens op pagina 11 van het nader gehoor over ‘€ 100.000,-’. Met haar stelling dat zij tijdens dit nader gehoor heeft aangegeven bedragen soms in Euro’s en soms in Hryvna te noemen heeft zij genoemde tegenstrijdigheid niet weggenomen. Immers, op grond van deze stelling wordt niet duidelijk wanneer zij welke munteenheid heeft gebruikt. Dat zij het bedrag ‘miljoenen’ zogezegd overdrachtelijk heeft bedoeld vindt geen steun in haar verklaringen tijdens het nader gehoor en volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Bovendien heeft verweerder van belang mogen achten dat verzoekster heeft verklaard uit eigen beweging ervoor te hebben gezorgd dat de fraude niet achterhaald kon worden en niet valt in te zien dat iemand die stelt gedwongen te zijn een dergelijke handeling uit eigen beweging zou verrichten. Bovendien heeft verweerder van belang mogen achten dat zij niets heeft kunnen verklaren over zaken als wie haar heeft benaderd om de frauduleuze handeling te verrichten, voor welk farmaceutisch bedrijf deze personen werkzaam waren, noch wie de eigenaar was van de rekening waarnaar zij het geldbedrag moest overboeken. Dat verzoekster, zoals zij ter zitting heeft betoogd, zich in een stressvolle situatie bevond en zij daarom van mening is dat niet van haar verlangd kan worden meer te verklaren over het rekeningnummer en de eigenaar van de rekening, maakt niet dat verweerder dit niet heeft mogen tegenwerpen. Omdat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het ongeloofwaardig is dat verzoekster gedwongen zou zijn een frauduleuze handeling te verrichten, heeft verweerder het incident dat op 5 juni 2015 plaatsvond naar aanleiding van deze frauduleuze handeling eveneens ongeloofwaardig mogen achten.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat zij op grond van de gestelde gebeurtenissen niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
14. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Zoals verweerder heeft verwoord in het bestreden besluit en het voornemen heeft verzoekster door het niet overleggen van het internationale paspoort een relevant document achtergehouden dat een negatieve invloed op de beslissing had kunnen hebben. Zoals verweerder heeft overwogen en ook ter zitting nader heeft toegelicht kan verweerder zonder het paspoort onder meer haar reisroute niet onderzoeken. Verweerder heeft de verklaring die verzoekster in dit verband heeft gegeven als onvoldoende mogen aanmerken. Gelet hierop heeft verweerder verzoekster haar aanvraag reeds hierom als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b van de Vw kunnen afwijzen. Verweerder heeft de aanvraag verder eveneens als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw kunnen afwijzen. Daarbij mocht verweerder onder meer belang hechten aan de omstandigheid dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het bedrag van de gepleegde fraude en haar volledige asielrelaas ongeloofwaardig is geacht.
15. De voorzieningenrechter stelt gelet op het vorenstaande vast dat verweerder in het onderhavige geval op juiste wijze tot zijn besluitvorming in het voornemen en het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft de aanvraag immers terecht kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter verzoekster ook niet in haar betoog dat haar aanvraag als ongegrond én kennelijk ongegrond is afgewezen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond.
17. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.