ECLI:NL:RBDHA:2015:13342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/3310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Zwitserse autoriteiten bij visumaanvragen en bezwaarprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een visum kort verblijf voor Nederland. Eiseres, een Sri Lankaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend bij de Zwitserse ambassade in Colombo, die op 22 december 2014 negatief werd beoordeeld. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst verklaarde zich onbevoegd om op het bezwaar te beslissen, omdat de Zwitserse autoriteiten de aanvraag namens Nederland hadden behandeld. De rechtbank oordeelde dat de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen Nederland en Zwitserland, die per 1 oktober 2014 van kracht was, geldig was en dat de Zwitserse autoriteiten bevoegd waren om te beslissen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar bezwaar enkel kon aanvechten bij de Zwitserse autoriteiten, die ook onder het EVRM vallen en verplicht zijn om dezelfde rechten en plichten te waarborgen als in Nederland. De rechtbank verwierp het verzoek van eiseres om een prejudiciële vraag te stellen, omdat er geen twijfel bestond over de geldigheid van de vertegenwoordiging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 15/3310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Sri Lankaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 heeft de Zwitserse ambassade negatief beslist op de aanvraag tot verlening van een visum kort verblijf in Nederland.
Daartegen heeft eiseres op 16 januari 2015 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 februari 2015 heeft verweerder zich onbevoegd verklaard om op het bezwaar te beslissen.
Op 17 februari 2015 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 september 2015. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H. Çöplü.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eiseres heeft op 11 december 2014 een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf voor Nederland. Deze aanvraag is ingediend bij de Zwitserse ambassade te Colombo, Sri Lanka. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich onbevoegd verklaard om op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen, omdat de Zwitserse autoriteiten in vertegenwoordiging van Nederland op de visumaanvraag hebben beslist en er om die reden geen sprake is van een besluit van een Nederlands bestuursorgaan. Ingevolge artikel 32, derde lid, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) worden bezwaar en beroep behandeld door de lidstaat die de definitieve beslissing op de aanvraag heeft genomen, in casu Zwitserland, aldus verweerder.
3. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. Op hetgeen zij in dat kader heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Visumcode, voor zover thans van belang, is de lidstaat op het grondgebied waarvan de enige bestemming van het bezoek is gelegen, de lidstaat die bevoegd is voor het onderzoeken van en het nemen van een beslissing over een aanvraag voor een eenvormig visum.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Visumcode kan een lidstaat ermee instemmen een andere lidstaat die op grond van artikel 5 bevoegd is, te vertegenwoordigen voor het onderzoeken van aanvragen voor en de afgifte van visa namens die lidstaat. In lid 2 is opgenomen dat indien het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat voornemens is een visum te weigeren, de aanvraag dient te worden doorgezonden aan de bevoegde autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat, die er vervolgens een definitieve beslissing over nemen.
Artikel 8, vierde lid, van de Visumcode luidt voor zover van belang:
“de vertegenwoordigende lidstaat en de vertegenwoordigde lidstaat sluiten een bilaterale regeling die de volgende elementen bevat:
(…)
d) in afwijking van lid 2 kan het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat in de bilaterale regeling worden gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, te weigeren een visum af te geven.”.
Ingevolge artikel 32, derde lid, van de Visumcode kunnen aanvragers aan wie een visum is geweigerd, beroep instellen tegen de lidstaat die de definitieve beslissing over de aanvraag heeft genomen. De nationale wetgeving van die lidstaat is op het beroep van toepassing.
6. Uit de hiervoor weergegeven regelgeving volgt dat de Visumcode de mogelijkheid biedt om de afgifte van visa onder volledige vertegenwoordigingsbevoegdheid over te dragen aan een vertegenwoordiging van een andere lidstaat, welke bevoegdheid tevens omvat de bevoegdheid om te beslissen in procedures waarin de besluitvorming wordt aangevochten. De enkele stelling dat Nederland beschikt over een diplomatieke vertegenwoordiging die tot voor kort visa kort verblijf uitgaf en nog steeds visa voor de langere termijn uitgeeft, leidt niet tot het oordeel dat in het onderhavige geval een vertegenwoordigingsregeling op grond van de Visumcode niet mogelijk was.
7. Verweerder heeft bij het verweerschrift een “note verbale” overgelegd, waarin de afspraken over de vertegenwoordiging in visumzaken tussen Nederland en Zwitserland zijn vastgelegd.
De ‘note verbale’ luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“The Swiss Confederation represents or will represent the Kingdom of the Netherlands in accordance with the Visa Code with regard to all types of Schengen visas at the following locations.
(…)
Country: Sri Lanka
Consulate/responsible authority: Embassy in Colombo.
Visa representation started or will start per 01 October 2014.
(…)

2. Representation consists of:

(…)

d. refusing to issue the visa when appropriate in conformity with art. 8 (4) (d) of the Visa Code and dealing with appeals, in accordance with the national law of the representing Party (art. 32 (3) of the Visa Code).
8. Uit de ‘note verbale’ blijkt dat Nederland en Zwitserland overeengekomen zijn dat Zwitserland bevoegd is om namens Nederland visumaanvragen te onderzoeken. Voorts bevat de ‘note verbale’ een machtiging als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onder d, van de Visumcode, op grond waarvan Zwitserland zonder meer is gemachtigd om zelfstandig visumaanvragen te weigeren. De stelling van eiseres dat Zwitserland het besluit namens verweerder heeft genomen, faalt gelet op deze bepalingen.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing die het voorwerp van geschil vormt niet afkomstig is van een Nederlands bestuursorgaan. Nu sprake is van een volledige vertegenwoordiging door Zwitserland, heeft verweerder zich, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 32, derde lid, van de Visumcode, terecht op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd is om op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen. Dat verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift heeft bevestigd en het heeft behandeld, in zoverre dat is geconcludeerd dat verweerder zich onbevoegd acht, kan aan het voorgaande niet afdoen. Evenmin kan hieraan afdoen dat in het verleden aan eiseres wel een visum is verleend, aangezien Zwitserland pas nadien, te weten per 1 oktober 2014, Nederland vertegenwoordigt.
10. Eiseres betoogt dat zij niet wist waar en hoe zij de weigering kon aanvechten nu uit het besluit niet de naam en het adres van de bevoegde Zwitserse autoriteiten blijkt. Dit betoog kan niet slagen. Zowel in de gronden van bezwaar als ter zitting is gebleken dat eiseres op de hoogte was van het feit dat tegen de afwijzende beschikking bezwaar diende te worden ingesteld bij de autoriteiten van Zwitserland. Voorts heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat zij reeds eerder een bezwaarprocedure bij de Zwitserse autoriteiten heeft gevoerd, zodat niet gevolgd kan worden dat onbekend was waar het bezwaar moest worden ingediend. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ingevolge artikel 6:15 van de Awb slechts is verplicht tot doorzending van bezwaarschriften aan Nederlandse bestuursorganen.
11. De enkele stelling dat de Europese Commissie niet conform artikel 8, zevende lid, van de Visumcode in kennis is gesteld van de vertegenwoordigingsregeling, is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de vertegenwoordigingsovereenkomst niet is vermeld op de website van de Europese Commissie, maar heeft tevens aangegeven dat uit interne navraag is gebleken dat de overeenkomst wel bij de Europese Commissie is vermeld. Voor zover verweerder hierin niet gevolgd zou kunnen worden, overweegt de rechtbank dat uit de visumcode, met name uit – in Titel VI “Slotbepalingen” opgenomen – artikel 53 daarvan, niet blijkt dat het niet melden van de vertegenwoordigingsregeling bij de Europese Commissie gevolgen heeft voor de rechtsgeldigheid ervan. Ook anderszins is geen sanctie gesteld indien geen melding plaatsvindt.
12. Eiseres heeft voorts betoogd dat het voeren van de bezwaarprocedure in Zwitserland bezwaarlijk is, gelet op de onbekendheid met het Zwitserse rechtssysteem en de taal en de kosten van het voeren van een procedure in Zwitserland in verhouding tot wat door eiseres wordt gevraagd. Verder stelt eiseres dat sprake is van strijd met het Europese recht. In dit verband verwijst eiseres naar het effectiviteitsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, de eis van een doeltreffende voorziening in rechte en het ontbreken van gefinancierde rechtsbijstand.
13. De rechtbank stelt in dit verband vast dat uit voorgaande overwegingen blijkt dat eiseres de afwijzing van haar visumaanvraag niet kan aanvechten in Nederland. Zij kan alleen rechtsmiddelen aanwenden bij de Zwitserse autoriteiten, die ook partij zijn bij het EVRM en daarmee gehouden zijn dezelfde processuele en materiële rechten en plichten te waarborgen als Nederland. Eiseres kan in de procedure in Zwitserland haar eventuele kritiek op de rechtsbescherming aan de orde stellen. Dat eiseres in een voor haar vreemde taal, in een vreemd land en met behulp van een rechtshulpverlener uit Zwitserland de procedure zou moeten voeren, leidt niet tot het oordeel dat in Zwitserland geen effectief rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 13 van het EVRM mogelijk is. Daarbij wijst de rechtbank er op dat het voeren van een procedure voor eiseres, die in Sri Lanka verblijft, in Zwitserland nagenoeg dezelfde nadelen meebrengt als het voeren van een procedure in Nederland. In dit verband laat de rechtbank wegen dat het overleggen van tekstvertalingen in visumprocedures niet ongebruikelijk dan wel onmogelijk is.
14. Eiseres verzoekt de rechtbank om een prejudiciële vraag te stellen in deze zaak. De rechtbank honoreert dit verzoek niet. Naar het oordeel van de rechtbank is, voor zover hier van belang, sprake van een duidelijke regeling in de Visumcode omtrent de vertegenwoordiging. Er is geen sprake van tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel.
15. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Pool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).