ECLI:NL:RBDHA:2015:13672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
4514561 / 15-50662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van Stichting Florence

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2015 uitspraak gedaan in het verzoek van Stichting Florence tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, aangeduid als [verweerster]. De procedure volgde op een verzoekschrift dat op 9 oktober 2015 was ingediend, waarin Florence aanvoerde dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld en dat de arbeidsrelatie verstoord was. De werknemer, die sinds 1999 in dienst was bij Florence, had bezwaar gemaakt tegen haar boventalligheid en de aangeboden functie. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2015 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer sociaal zwakker is en dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet kon worden verweten dat zij de aangeboden functie had geweigerd, gezien haar situatie en de omstandigheden van de reorganisatie. De kantonrechter concludeerde dat er geen verstoorde arbeidsrelatie was en dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet toewijsbaar was. De uitspraak resulteerde in de afwijzing van het verzoek van Florence en de veroordeling van Florence in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team kanton Den Haag
BCV/VE
Rol.nr.: 4514561 RP VERZ 15-50662
Datum: 20 november 2015
Beschikking in de zaak van:
De stichting
Stichting Florence,
gevestigd te Rijswijk,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G.J. Kessels,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R. Jethoe en mr. P.J. Winkel.
Partijen worden hierna respectievelijk nader aangeduid als “Florence” en “ [verweerster] ”.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 9 oktober 2015,
  • het verweerschrift met producties, ter griffie ingekomen op 23 oktober 2015;
  • de aanvullende producties zijdens [verweerster] , ter griffie ingekomen op 28 oktober 2015;
  • de aanvullende producties zijdens Florence, ter griffie ingekomen op 2 november
De mondelinge behandeling is gehouden op 3 november 2015. Daarbij zijn verschenen namens Florence de heer [MO] en mevrouw [DW] , bijgestaan door de gemachtigde en [verweerster] , bijgestaan door haar gemachtigden. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Feiten

2.1.
[verweerster] is geboren op [datum] 1970 en is sinds [datum] 1999 in dienst van Florence, laatstelijk als [functie] voor 32 uur per week, tegen een maandsalaris van
€ [salaris] bruto, exclusief 8% vakantietoeslag en 5,7% eindejaarsuitkering.
2.2.
[verweerster] is begonnen als vrijwilliger bij Florence door middel van een match van de arbeidsbemiddeling van de vroegere bijstand. Per [datum] 1999 is [verweerster] bij (de rechtsvoorganger) van Florence in dienst getreden in de functie van [functie] en is vervolgens geplaatst in de functie van [functie] . Na een langdurige arbeidsongeschiktheid in 2007 heeft [verweerster] een re-integratie traject doorlopen waarbij er voor [verweerster] een functie is gecreëerd. Zij voerde voornamelijk taken uit behorend bij de functie [functie] .
2.3.
In 2013 heeft Florence besloten om zogeheten zorgroutes in te voeren en is besloten dat de functie van [functie] per 1 augustus 2013 vervalt binnen de locatie Jonker Frans, waar [verweerster] werkzaam is. [verweerster] is boventallig verklaard, waartegen zij bezwaar maakte. Florence heeft vervolgens de boventalligheid herroepen, waarna [verweerster] is teruggeplaatst in de functie van [functie] . Ook de functie van [functie] is thans vervallen. [verweerster] is daarop door Florence in de gelegenheid gesteld om het vereiste diploma van helpende Zorg en Welzijn te behalen door middel van het doorlopen het EVC-opleidingstraject, via het externe bureau STERK. Door medische beperkingen was [verweerster] in eerste instantie niet in staat hieraan deel te nemen. Later wordt zij alsnog in staat gesteld bij STERK een gesprek aan te gaan voor het opleidingstraject. Uit de terugkoppeling van bureau STERK volgt dat deze de kans onvoldoende acht dat [verweerster] het opleidingstraject succesvol zal doorlopen, omdat ze de werkprocessen niet beheerst.
2.4.
Bij brief van 6 februari 2015 is [verweerster] op basis van het reorganisatieplan van Florence formeel boventallig verklaard. Florence heeft daarop aan [verweerster] de functie van [functie] voor 18 uur per week aangeboden, waartegen [verweerster] bezwaar maakt bij de bezwarencommissie. In dit bezwaar stelt zij de fysieke belasting behorend bij die functie niet aan te kunnen. Florence heeft vervolgens een arbeidsgeneeskundig onderzoek laten instellen. Vervolgens oordeelt de bedrijfsarts dat er geen sprake is van zodanige fysieke belemmeringen op grond waarvan de aangeboden functie van [functie] geen passende functie zou zijn. [verweerster] vraagt een second opinion aan bij het UWV, die het verzoek niet in behandeling neemt omdat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van [verweerster] . [verweerster] reageert richting de bezwarencommissie dat Florence haar onterecht niet ziek zou hebben gemeld, waartegenover Florence stelt dat [verweerster] zich niet conform het verzuimreglement ziek heeft gemeld. [verweerster] heeft een second opinion onderzoek verzocht bij het UWV met de vraag of ze arbeids(on)geschikt is ten aanzien van de functie [functie] . Het UWV oordeelt bij brief van 19 augustus 2015 dat [verweerster] in staat is haar eigen werk te verrichten. Florence neemt vervolgens het standpunt in dat voor haar de maat vol is en kondigt aan dat ze zal overgaan tot het indienen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Florence verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke datum, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] .
3.2.
Florence legt aan haar verzoek ten grondslag (i) dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld dan wel nagelaten, zodanig dat van Florence in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (art. 7:669 lid 3 onder e BW) en (ii) dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van Florence niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (art. 7:669 lid 3 onder g BW).
3.3.
Florence voert voor zowel haar stellingen met betrekking tot art. 7:669 lid 3 onder e BW als voor art. 7:699 lid 3 onder g BW dezelfde daden/gedragingen van [verweerster] aan. Volgens Florence is er sprake van onwil of moedwil aan de zijde van [verweerster] . Zij heeft zonder geldige reden de aangeboden passende functie van [functie] niet aanvaard. In artikel 4.4 lid 6 van het sociaal plan is bepaald dat indien de medewerker volhardt in zijn standpunt tot weigering van de aangeboden functie, dan om ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter wordt verzocht. [verweerster] heeft niet gereageerd richting Florence na ontvangst van het deskundigenoordeel van het UWV van 19 augustus 2015. Verder heeft het gegeven dat [verweerster] in alle gesprekken haar ouders het woord heeft laten voeren gezorgd voor een verstoring en vertraging in de communicatie. De stelselmatige beledigende uitlatingen van haar ouders tijdens de met [verweerster] gevoerde gesprekken hebben de arbeidsrelatie ernstig onder druk gezet. Een aanbod tot het voeren van een driepartijen gesprek met de bedrijfsarts heeft [verweerster] geweigerd en vervolgens heeft zij ontkent dat haar een dergelijk aanbod is gedaan. Florence verwijt [verweerster] ook dat zij de uitspraak van de bezwarencommissie in de bezwaarprocedure tegen de aangeboden functie niet heeft afgewacht. Ook heeft Florence aangeboden om haar te begeleiden bij de aanvang van haar werkzaamheden in de functie van [functie] . Dit voorstel is door [verweerster] zonder enige motivatie geweigerd. Haar reactie hierop was het aanvragen van een second opinion bij het UWV en het dagvaarden van Florence, waarin ten onrechte werd gesteld dat Florence in de afgelopen twee jaar diverse pogingen zou hebben ingezet om de arbeidsovereenkomst te eindigen. Florence heeft zich daarentegen ruimschoots ingezet om het dienstverband van [verweerster] voort te zetten. Zo heeft Florence zich ingezet om [verweerster] te re-integreren toen zij langdurig arbeidsongeschikt was met als resultaat dat zij volledig is hersteld en heeft Florence zich na het verval van haar functie ingezet om een passende functie voor [verweerster] te vinden. Kortom, het standpunt dat Florence uit is op haar ontslag is beledigend. [verweerster] heeft zich onvoldoende ingezet en haar medewerking getoond om te komen tot een oplossing voor de boventalligheid en de verstoorde relatie. Ondanks uitdrukkelijk en herhaaldelijk verzoek weigert [verweerster] het subsidieformulier te tekenen ten behoeve van het externe mobiliteitstraject dat zij heeft doorlopen in het kader van de herplaatsingsprocedure. Gelet hierop is sprake van een situatie waarin in redelijkheid niet gevergd kan worden, het dienstverband voort te zetten. Voorts leiden deze elementen tot een verstoorde arbeidsrelatie en is het vertrouwen van Florence in [verweerster] onherstelbaar beschadigd.
3.4.
Ten aanzien van de transitievergoeding stelt Florence het volgende. De weigering het aanbod van een passende functie te aanvaarden, wetende dat de eigen functie is komen te vervallen, kan worden aangemerkt als een ernstig verwijtbaar handelen, op grond waarvan [verweerster] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. De houding van [verweerster] is weigerachtig en niet gericht op een oplossing, waardoor er sprake is van een vertrouwensbreuk. Volgens Florence is die vertrouwensbreuk niet (volledig) aan haar te wijten. Indien de kantonrechter van oordeel is dat [verweerster] aanspraak heeft op de transitievergoeding, is Florence bereid, gelet op de kwetsbare persoon die mevrouw [verweerster] is, om haar de transitievergoeding van
€ 14.529,60 bruto te verstrekken. Wel verzoekt zij de kantonrechter om in dat geval geen rekening te houden met de geldende opzegtermijn.
3.5.
[verweerster] heeft als haar verweer het volgende aangevoerd. [verweerster] verkeert in een zwakke sociale positie; ze heeft ten gevolge van een ongeval op jonge leeftijd een leerachterstand opgelopen en beschikt niet over relevante diploma’s. Zij is nu 45 jaar, alleenstaand en werkt meer dan 17 jaar voor Florence, waarvan meer dan 15 jaar in loondienst. De gestelde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te concluderen dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 7:669 lid 3 sub e BW en tevens dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat deze op grond van art. 7:669 lid 3 sub g BW ontbonden moet worden. [verweerster] voert sinds haar indiensttreding in 1999 haar werkzaamheden naar tevredenheid van Florence uit. Er zijn geen klachten aangevoerd over haar functioneren. [verweerster] staat zelfs nog ingeroosterd voor werkzaamheden. Er is enkel een meningsverschil over de vraag of [verweerster] boventallig is en in het verlengde hiervan, of een aangeboden functie al dan niet passend is. Ook is er geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] is tot op de dag van vandaag gewoon aan het werk en er zijn geen problemen op de werkvloer. [verweerster] is sociaal wat zwakker dan een gemiddeld persoon en zal er alles aan doen om de functie die ze nu bij Florence heeft te behouden. Bij het einde van dit dienstverband zijn de kansen voor [verweerster] op de arbeidsmarkt, gelet op haar leeftijd, opleidingsniveau en rugklachten, immers gering. [verweerster] heeft altijd opengestaan voor overleg met Florence. Er is door Florence met het indienen van het ontbindingsverzoek gewacht op het deskundigenoordeel van het UWV, voor het antwoord op de vraag of er een ontslagverbod zou gelden of niet. Na ontvangst van het deskundigenoordeel heeft Florence aangegeven dat de beslissing was genomen om het ontbindingsverzoek in te dienen. Het indienen hiervan is dan ook niet meer dan een strategische keuze geweest. Ook dit bewijst dat er geen sprake is van het bestaan van de aangevoerde ontbindingsgronden. [verweerster] betwist niet dat de functie van [functie] is komen te vervallen, maar voert in dit kader aan dat Florence onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere passende functie voor [verweerster] voorhanden is.

4.Beoordeling

4.1.
Nu het verzoek van Florence na 1 juli 2015 op de griffie van de rechtbank is ontvangen, is de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) van toepassing. De kantonrechter stelt voorop dat het in de onderhavige zaak niet gaat om de vraag of er sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden, danwel om de vraag of de functie van [verweerster] vervalt op grond van reorganisatie. De grondslag van het verzoek betreft het bepaalde in art. 7:669 lid 3 sub e en sub g BW. Van het bestaan van een opzegverbod is niet gebleken.
4.2.
De memorie van toelichting bij de WWZ geeft bij art. 7:669 lid 3 sub e BW aan dat het handelen of nalaten van de werknemer zodanig ernstig dient te zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het moet de werknemer duidelijk zijn wat door de werkgever als ontoelaatbaar gedrag wordt beschouwd. Hiervan is onder meer sprake bij omstandigheden die een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:678 BW. Dan kan immers van de werkgever in ieder geval niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hoewel het bepaalde in art. 7:669 lid 3 sub e BW ruimer is dan alleen de dringende reden, zijn de door Florence aangevoerde verwijten, zowel ieder afzonderlijk, als tezamen, niet dermate ernstig dat van Florence niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren. Niet weersproken is immers dat [verweerster] sociaal zwakker is dan gemiddeld en tevens laag opgeleid. In dit verband is van belang dat Florence jarenlang de situatie heeft laten bestaan dat [verweerster] naar alle tevredenheid van Florence een ongeschoolde functie heeft uitgeoefend zonder enige (aantoonbare) stimulans van Florence om [verweerster] verder op te leiden. Onder die omstandigheden is de weigering van [verweerster] om de aangeboden functie van [functie] te accepteren, niet te kwalificeren is als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Niet valt immers in te zien waarom [verweerster] akkoord zou moeten gaan met een (evenals haar huidige functie) ongediplomeerde functie, maar dan voor minder uren per week en tegen een lager salaris. Evenmin verwijtbaar handelen betreffen de haar gemaakte verwijten ten aanzien van het woord laten voeren door haar ouders, niet reageren op het deskundigenoordeel, het niet aangaan van een driepartijengesprek met de bedrijfsarts, het dagvaarden van Florence, de gestelde beledigende stellingen in de dagvaarding, de gestelde onvoldoende inzet bij het oplossen van de boventalligheid en de verstoorde relatie en het niet tekenen van een subsidieformulier.
Gelet op het belang voor [verweerster] van het behoud van haar baan, kan haar niet worden verweten dat zij zich heeft willen verweren tegen haar ontslag, met alle middelen en mogelijkheden die haar ter beschikking stonden. In die context dient haar handelen te worden geduid. Niet is gebleken dat [verweerster] hierbij grenzen heeft overschreden. Ter zitting heeft de kantonrechter Florence uitdrukkelijk gevraagd aan te geven welke beledigingen zijdens [verweerster] zijn geuit, waarbij uiteindelijk slechts naar voren kwam dat de ouders van [verweerster] zich laatdunkend over de bedrijfsarts hebben uitgelaten. Richting Florence zijn dit evenwel geen beledigingen, waarvan verder niets is gebleken. Ten aanzien van stelling van [verweerster] in de dagvaarding dat Florence uit is op haar ontslag, valt niet in te zien dat Florence dit als beledigend heeft kunnen opvatten, nu de stellingen van [verweerster] slechts zijn te verstaan als de wijze waarop [verweerster] de gang van zaken en de handelwijze van Florence ten opzichte van haar en van haar dienstverband ervaart. De beoordeling daarvan ligt bij de kantonrechter in die zaak. Verder verwijt Florence [verweerster] dat zij zich onvoldoende heeft ingezet om te komen tot een oplossing voor de boventalligheid en verstoorde relatie. Met dit standpunt miskent Florence dat het primair op de weg ligt van haar als werkgever om met constructieve oplossingen te komen. Het is immers Florence die een reorganisatie initieert. Florence heeft echter de boventalligheid van [verweerster] als uitgangspunt genomen en daar haar handelen en de vervolgstappen op gebaseerd. Van [verweerster] kon en mocht evenwel niet worden verwacht dat zij daaraan actief zou meewerken, nu zij haar boventalligheid betwistte. Van een terecht verwijt is dan ook geen sprake. Dat [verweerster] een subsidieformulier voor het externe mobiliteitstraject niet heeft getekend, houdt verband, zoals [verweerster] ter zitting onweersproken heeft gesteld, met het gegeven dat zij dit traject onder protest heeft doorlopen. Ter zitting heeft zij evenwel aangegeven hierover met Florence in gesprek te willen en dat van weigering tot tekening geen sprake is. Ook hieromtrent is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van verwijtbaarheid. De slotsom is dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen/nalaten zoals bedoeld in art. 7:669 lid 3 sub e BW, zodat het verzoek op deze grond niet toewijsbaar is.
4.3
Met betrekking tot de grond genoemd in art. 7:669 lid 3 sub g BW baseert Florence zich op dezelfde verwijten en omstandigheden als bij de grond genoemd in art. 7:669 lid 3 sub e BW. De vraag is of door deze omstandigheden een verstoorde relatie is ontstaan. De kantonrechter herhaalt dat het een werknemer vrij staat om zich te verweren tegen een aanstaand ontslag en dat deze niet zomaar genoegen hoeft te nemen met een functie voor minder uren per week (18 in plaats van 32) en een lager salaris. Weliswaar zou dit lagere salaris worden aangevuld tot het oude niveau, maar ter zitting is gebleken dat dit een periode van twaalf maanden zou betreffen. Onder die omstandigheden is niet onbegrijpelijk dat er bij [verweerster] weinig enthousiasme bestond voor deze functie. Dat hierdoor wrevel is ontstaan bij Florence, mag zo zijn, maar dit kan [verweerster] niet in overwegende mate worden aangerekend. Verder is ook in verband met de gestelde verstoorde arbeidsverhouding op geen enkele wijze gebleken dat door of namens [verweerster] grenzen zijn overschreden. De vraag is dan of er desondanks sprake is van een verstoorde relatie op basis waarvan een ontbinding dient te volgens. Bij verweer heeft [verweerster] aangevoerd dat zij tot op heden haar functie normaal en tot tevredenheid verricht. Dit is ter zitting niet weersproken door Florence. Verder is gebleken dat de irritatie bij Florence het hogere management-echelon betreft, waarmee [verweerster] in haar dagelijkse werk niet mee van doen heeft; zij wordt voor haar dagelijks werk niet aangestuurd door degenen die met haar de gesprekken over het ontslag voeren. [verweerster] heeft onweersproken aangevoerd dat er geen conflict is met haar dagelijks leidinggevende en dat er geen enkele frictie is ten aanzien van de uitvoering van haar dagelijkse werkzaamheden. Ook valt niet in te zien waarom het vertrouwen van Florence in [verweerster] onherstelbaar beschadigd zou zijn. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen enkele aanleiding om op grond van een verstoorde arbeidsrelatie in de zin van art. 7:669 lid 3 sub g BW het dienstverband te ontbinden.
4.4.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
4.5.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om Florence in de kosten te veroordelen.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt Florence in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op een bedrag van € 400,00, als het aan de gemachtigde van [verweerster] toekomende salaris.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. B.C. Vink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2015.