ECLI:NL:RBDHA:2015:13869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
SGR 15/6552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering na intrekking; geen wijziging van feiten of omstandigheden

Op 3 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met zaaknummer SGR 15/6552. Eiseres had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was op 29 januari 2015 ingetrokken vanwege onduidelijkheid over haar woon- en leefsituatie. Eiseres had een nieuwe aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die recht gaven op bijstand. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om aan te tonen dat haar situatie was gewijzigd, wat zij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier mr. L.B.J. Leunissen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Tracey),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Darwish-Willeboordse).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontving sinds 29 januari 2013 een bijstandsuitkering. Zij is mede-eigenaar van een woning aan de [adres], te [woonplaats] en woont daar met haar dochter.
1.2
Naar aanleiding van een anonieme melding dat er vreemdelingen zouden wonen op het adres van eiseres, hebben de vreemdelingenpolitie en verweerder gezamenlijk op 18 december 2014 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. Daarbij zijn een Oekraïense en een Poolse vrouw aangetroffen, die aangeven daar te wonen en maandelijks € 550,- aan huur te betalen. Van eiseres en/of haar dochter zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen. Vervolgens heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de bankrekeningen van eiseres en hebben gesprekken met eiseres plaatsgevonden. Tijdens een gesprek op 6 januari 2015 heeft eiseres verteld dat zij sinds eind oktober 2014 niet meer heeft geslapen op haar adres vanwege psychische klachten. Zij verbleef samen met haar dochter afwisselend bij haar zus, broer en vriend. Tijdens een gesprek van 16 januari 2015 heeft eiseres aangegeven dat zij sinds november 2014 niet meer op haar adres verbleef.
1.3
Bij besluit van 29 januari 2015 is het recht op bijstand (inclusief de over 2014 toegekende langdurigheidstoeslag) over de periode vanaf 29 januari 2013 ingetrokken vanwege de onduidelijke woon-en leefsituatie van eiseres, ten gevolge waarvan haar recht op bijstand niet was vast te stellen.
1.4
Bij besluit van 27 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2015 gegrond verklaard, omdat er geen sprake was van een gegeven ‘informed consent’ ten tijde van het huisbezoek op 18 december 2014 en een volgend huisbezoek op 14 januari 2015. Dit houdt in dat de gegevens die zijn bij die huisbezoeken zijn vergaard buiten beschouwing dienen te blijven. Verweerder stelt zich in deze beslissing op het standpunt dat de onduidelijkheid over de verblijfplaats van eiseres bestaat vanaf de maand november 2014. Nu het recht op bijstand niet is vast te stellen wordt het recht op bijstand herzien en de uitkering ingetrokken met ingang van 1 november 2014. De terugvordering wordt beperkt tot de maanden november en december. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte vast staat.
1.5
Eiseres heeft op 9 februari 2015 een nieuwe aanvraag om een uitkering op grond van de Pw ingediend. Deze aanvraag is bij het primaire besluit met analoge toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Verweerder heeft als motivering gegeven dat na het eerdere besluit van 29 januari 2015 zich geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan een andere beslissing is gerechtvaardigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2015 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet op grond van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat zij nu wel op de [adres] haar hoofdverblijf heeft.
3. Eiseres voert aan dat zij in het najaar van 2014 forse psychische klachten had en daarom in november en december regelmatig bij haar familie (broer, zus) verbleef. Eiseres bestrijdt dat zij haar woonadres had opgegeven in die periode. Zij is vanaf januari 2015 weer volledig op haar woonadres gaan wonen en heeft verweerder hieromtrent ook op de hoogte gesteld. Eiseres meldt dat op haar uitnodiging het onderzoeksteam van de dienst publiekszaken basisregistratie personen (hierna: team BRP) op 23 februari 2015 bij haar thuis is geweest en alles in orde heeft bevonden. Zij is van mening dat dit voor verweerder reden had moeten zijn te concluderen dat zij ten tijde van de aanvraag woonachtig was op haar adres.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Indien bijstand is ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak centrale raad van beroep van 30 juni 2015, ECLI:CRVB:2015: 2152).
4.2
In geschil is of eiseres erin is geslaagd aan te tonen dat haar woonsituatie op een later tijdstip is gewijzigd ten opzichte van de situatie die aanleiding heeft gegeven de bijstand van eiseres met ingang van 1 november 2014 in te trekken.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Daarbij is van belang dat eiseres verschillende verklaringen omtrent haar woonsituatie heeft gegeven. In haar aanvraag geeft eiseres aan dat zij al vanaf 2007 onafgebroken op het adres [adres] woont. In de verklaring van 16 januari 2015 verklaart eiseres dat zij sinds begin november 2014 niet meer op het adres [adres] woonachtig was. In het bezwaarschrift van 17 april 2015 heeft eiseres weer een andere verklaring gegeven, te weten dat zij samen met haar dochter na de kerstdagen weer volledig intrek had genomen in de woning. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen is niet duidelijk hoe en wanneer de woonsituatie zou zijn gewijzigd. De gestelde bevindingen van het team BRP van 23 februari 2015 zijn geen reden voor een ander oordeel. Aan een dergelijk onderzoek kan niet dezelfde waarde worden gehecht als aan een huisbezoek van de sociale recherche, aangezien daarin slechts wordt nagegaan of de persoon op het opgegeven adres verblijft en niet de persoonlijke situatie wordt nagegaan. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij verweerder meermalen heeft verzocht om een huisbezoek, volgt dit niet uit het dossier. Ook overigens heeft eiseres geen objectief verifieerbare gegevens ingebracht op grond waarvan de wijziging van de woonsituatie aannemelijk is geworden.
5. Gelet op het voorgaande is de afwijzing van de aanvraag dan ook gerechtvaardigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.