ECLI:NL:RBDHA:2015:13934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
AWB-15_7237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en vestigingsalternatief van een alleenstaande vrouw uit Zuid-Kivu, DRC

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015, betreft het een asielaanvraag van eiseres, een alleenstaande vrouw afkomstig uit Zuid-Kivu, Democratische Republiek Congo (DRC). De rechtbank oordeelt dat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres een vestigingsalternatief in Kinshasa heeft. Eiseres had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 26 oktober 2012 was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 26 november 2014, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard, heeft verweerder opnieuw een afwijzing gedaan op 12 maart 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluit niet voldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van eiseres, waaronder haar alleenstaande status en de onveilige situatie voor vrouwen in de DRC. De rechtbank verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht van december 2014, waaruit blijkt dat alleenstaande vrouwen in Kinshasa een verhoogd risico lopen op discriminatie en geweld. Verweerder had niet alleen de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres moeten beoordelen, maar ook de mogelijkheid van een veilige vestiging in Kinshasa. De rechtbank concludeert dat het standpunt van verweerder dat eiseres zich kan vestigen in Kinshasa onvoldoende is onderbouwd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. A. van der Toorn),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Schut).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), afgewezen. Voorts heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige’ of onder de beperking ‘verband houden met de vervolging van mensenhandel’.
Eiseres heeft tegen het besluit van 26 oktober 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 december 2013 heeft eiseres een contra-expertise overgelegd en bij brief van 8 januari 2014 heeft eiseres nadere beroepsgronden ingediend.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft verweerder een reactie van Bureau Land en Taal (BLT) op de contra-expertise overgelegd.
Bij brief van 8 april 2014 heeft eiseres een reactie van de contra-expert op de reactie van BLT overgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 18 juni 2014 een aanvullend verweerschrift ingediend. Hierbij is een nadere reactie van BLT gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door een waarnemend kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig D. Bucura.
Op 26 november 2014 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard (AWB 12/36452). De rechtbank heeft het besluit van 26 oktober 2012 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van de uitspraak.
Op 5 februari 2015 heeft verweerder een nieuw voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres uitgebracht.
Eiseres heeft op 24 februari 2015 haar zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 12 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was ter zitting aanwezig F. Karehezi.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst voor het asielrelaas van eiseres en de onderbouwende stukken waarop zij zich heeft beroepen en op basis waarvan zij stelt voor een verblijfsvergunning asiel in aanmerking te komen, naar de reeds genoemde uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2014.
2. De rechtbank overweegt vervolgens dat bij uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2014 in rechte vast is komen te staan dat verweerder het ontbreken van documenten ter vaststelling van de reisroute van eiseres redelijkerwijs aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Voorts is met voornoemde uitspraak in rechte vast komen te staan dat eiseres door het inbrengen van een contra-expertise van de Taalstudio tegen een in opdracht van verweerder gedane taalanalyse door Bureau Land en Taal (BLT) afbreuk heeft gedaan aan de bewijskracht van de taalanalyse van BLT. De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat zowel de door BLT uitgevoerde taalanalyse als de door de Taalstudio uitgevoerde contra-expertise zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inzichtelijk en concludent zijn. Nu BLT echter concludeert dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de Democratische Republiek Congo (DRC) en de Taalstudio concludeert dat eiseres eenduidig wel te herleiden is tot de DRC, heeft de rechtbank geoordeeld dat er een motiveringsgebrek aan het besluit van 26 oktober 2012 kleeft nu verweerder enkel de taalanalyse van BLT aan zijn standpunt dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van de uitspraak.
3. De rechtbank stelt naar aanleiding van het op 26 november 2015 ontvangen verweerschrift vast dat verweerder er thans vanuit gaat dat eiseres afkomstig is uit de DRC, meer specifiek uit de regio Zuid-Kivu. Verweerder bestwist niet langer de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit. Hij handhaaft echter zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer te vrezen te hebben voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder gelooft dat eiseres en haar familie mogelijk slachtoffer zijn geworden van de algemene onveilige situatie in Zuid-Kivu, maar acht ongeloofwaardig de wijze waarop eiseres en haar familie problemen hebben ondervonden, omdat eiseres hierover onvoldoende kan verklaren. Eiseres blijft op dit punt steken in algemeenheden, zo vindt verweerder.
4. Ook de onveilige situatie in Zuid-Kivu kan volgens verweerder niet tot toewijzing van de aanvraag leiden. In Zuid-Kivu heerst een situatie als bedoeld in artikel 15c van Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn). Eiseres kan zich echter aan het geweld in Zuid‑Kivu onttrekken door zich te vestigen in Kinshasa. Dat eiseres een jonge, alleenstaande vrouw is, maakt dit volgens verweerder niet anders. Zij zou als Banyamulenge bescherming kunnen vinden bij andere Banyamulenge in Kinshasa.
5. Eiseres betwist dat haar asielrelaas niet (geheel) geloofwaardig is. Eiseres volhardt in haar eerder afgelegde verklaringen over hetgeen haar en haar familie in de DRC is overkomen. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat, los van de vraag of haar asielrelaas al dan niet geloofwaardig wordt bevonden, verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij zich kan vestigen in Kinshasa. Eiseres heeft geen familie of kennissen in Kinshasa wonen waar zij op terug kan vallen. Uit het Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo van december 2014 volgt verder dat de situatie voor (alleenstaande) vrouwen in de DRC in het algemeen maar ook specifiek in Kinshasa slecht is. Zij nemen een ondergeschikte positie in, worden vaak gediscrimineerd en lopen een reëel risico om slachtoffer te worden van seksueel geweld. Eiseres verwijst tot slot naar een rapport van de UNHCR van september 2014 genaamd “UNHCR position on returns to north kivu, south kivu and adjacent areas in the democratic republic of congo affected by on-going conflict and violence in de region – update 1”. Hierin wordt de onverminderd slechte situatie in Noord- en Zuid Kivu beschreven en wordt tevens afgeraden om personen terug te sturen naar andere delen van de DRC dan waar zij vandaan komen, tenzij zij sterke en hechte banden hebben met die andere delen. Eiseres heeft geen enkele band met een andere regio/gemeenschap dan de gemeenschap waarvandaan zij komt. Nu vast staat dat eiseres daar niet naartoe kan terugkeren, kan eiseres zich gelet op voornoemd rapport evenmin veilig vestigen in Kinshasa. Eiseres wijst er tot slot op dat aan personen afkomstig uit Kivu met een geloofwaardig bevonden asielrelaas geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Dit onderscheid is volgens eiseres niet gerechtvaardigd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op 20 juli 2015 is de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking getreden (Stb. 2015, 292). Het bestreden besluit dateert van vóór 20 juli 2015, maar de behandeling ter zitting en sluiting van het onderzoek zijn van na deze datum. Dit betekent op grond van het overgangsrecht dat de toetsing van de rechtbank het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000 bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
8. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 (voor zover thans van belang) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1. doodstraf of executie;
2. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
9. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om eiseres voor de gestelde gebeurtenissen in 1998 in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel nu deze gebeurtenissen voor eiseres niet de aanleiding zijn geweest om haar land te verlaten. Eiseres heeft haar land van herkomst pas eind 2011 verlaten. De gestelde gebeurtenissen in juni 2011, te weten dat tante Ange in een nacht is verkracht en dat er toen tevens vier koeien van tante Ange zijn gestolen, heeft verweerder terecht niet overtuigend geacht. In de bewuste nacht zouden vreemde mannen de woning van tante Ange (alwaar eiseres toentertijd ook verbleef) binnen zijn gedrongen. Zij hebben tante Ange volgens de verklaringen van eiseres verkracht en hebben vervolgens vier koeien gestolen. De rechtbank acht het net als verweerder niet aannemelijk dat de mannen eiseres niet hebben opgemerkt in het huis. Verder wekt het bevreemding dat eiseres en haar zus drie dagen na voornoemde gebeurtenis de bewuste mannen hebben opgezocht om te kijken of de koeien die zij hadden, de koeien van tante Ange waren. In het licht van de algemene positie van vrouwen alsmede in het licht van de eerdere verkrachting van tante Ange, is het niet geloofwaardig dat eiseres en haar zus verhaal gaan halen bij de vermeende verkrachters van tante Ange. De verklaringen van eiseres over de verkrachting van haar en haar zus Beatrice heeft verweerder vervolgens terecht ongeloofwaardig geacht nu deze slechts summier en niet nader geconcretiseerd zijn, terwijl dit gelet op de ernst van de gebeurtenis wel van eiseres gevergd kan worden.
11. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiseres een vestigingsalternatief in Kinshasa heeft. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Vast staat dat in Zuid-Kivu sprake is van een zogenoemde 15c-situatie en dat van eiseres niet wordt verlangd dat zij naar die regio terugkeert. Ook is (inmiddels) onbestreden dat eiseres een alleenstaande vrouw is, afkomstig uit Zuid‑Kivu, behorend tot de Banyamulenge bevolkingsgroep. Bij personen uit Zuid-Kivu met een geloofwaardig asielrelaas wordt het vestigingsalternatief Kinshasa niet tegengeworpen. Verweerder heeft ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom dit van eiseres, nu haar relaas ongeloofwaardig is bevonden, wel kan worden verlangd. De 15c-situatie in Zuid-Kivu en of er voor mensen afkomstig uit die regio een alternatief is om zich te vestigen, staat los van de vraag naar de geloofwaardigheid van het relaas. Van verweerder mag dan ook worden verwacht dat hij de reden en achtergrond van dit onderscheid deugdelijk kan uitleggen.
Daar komt bij dat evenmin op zorgvuldige wijze is onderzocht en gemotiveerd hoe eiseres zich in Kinshasa staande zou kunnen houden. Uit het Algemeen ambtsbericht van december 2014 komt naar voren dat vrouwen in de DRC een ondergeschikte positie innemen, discriminatie van vrouwen wijdverbreid is en de algemene positie van de vrouw onverminderd slecht is. Ook komt naar voren dat in het gehele land seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes op grote schaal voorkomt. Alleenstaande vrouwen in Kinshasa die afkomstig zijn uit andere regio’s dan Kinshasa hebben het volgens het ambtsbericht zwaarder dan alleenstaande vrouwen die een baan hebben en/of over een eigen akker kunnen beschikken. Alleenstaande vrouwen uit andere delen van het land zouden zich in Kinshasa kunnen aansluiten bij hun eigen etnische groep. Op de vraag of het voor eiseres mogelijk zou zijn zich bij haar eigen etnische groep aan te sluiten, heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat er in Kinshasa (in 2014) 60 à 70 Banyamulenge leven. De rechtbank is van oordeel dat op een inwoneraantal van meer dan 10 miljoen, 60 à 70 mensen (waarbij onduidelijk is hoeveel daarvan vrouw zijn) een te verwaarlozen aantal is. Rekening houdend met het feit dat eiseres geen familie meer heeft, alleenstaand is, al sinds 2012 niet meer in de DRC heeft verbleven en als gezegd tot de Banyamulenge uit Zuid-Kivu behoort, mogen vraagtekens worden geplaatst bij de stelling van verweerder dat aan eiseres het vestigingsalternatief Kinshasa kan worden tegengeworpen. Ook in die zin is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
12. Gelet op voornoemde motiveringsgebreken zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank geen aanleiding gelet op de eerdere vernietiging van het besluit van 26 oktober 2012, die bij uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2014 is uitgesproken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Rie, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
w.g. E. van Rie,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 december 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.