Overwegingen
1. Eisers bezitten de Afghaanse nationaliteit. Op 7 februari 2014 hebben eisers aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eisers hebben aan hun aan hun aanvragen ten grondslag gelegd dat eiseres 2 van baby af aan is uitgehuwelijkt aan een neef [Naam5] ). Eiseres 2 werd echter verliefd op een andere neef ( [Naam6] ). Eiseres 2 raakte zwanger van deze neef waardoor zij niet meer met haar beoogde huwelijkspartner kon trouwen. Doordat eiseres 1 bleef weigeren haar dochter af te staan aan de beoogde schoonfamilie werd eiser 1 door familieleden van [Naam7] bedreigd op zijn werk. Nadat het de broers van eiseres 2 duidelijk werd dat hun zus buiten het huwelijk om zwanger was geraakt van [Naam8] (die inmiddels overleden was) moesten eisers vluchten voor zowel de beoogde schoonfamilie als voor eigen familieleden, uit angst voor wraak.
2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zoals dat luidde ten tijde van belang. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de asielrelazen van eisers niet geloofwaardig zijn. Daarbij is overwogen dat eisers bevreemdingwekkende, summiere en (ten opzichte van elkaar) tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd.
3. Op de tegen de bestreden besluiten gerichte beroepsgronden wordt voor zover nodig in het onderstaande ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vw ter implementatie van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking getreden. Op grond van het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
5. Nu de bestreden besluiten dateren van vóór de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde Vw, 20 juli 2015, maar het onderzoek van de rechtbank daarna is gesloten, is voormelde gewijzigde Vw in dit geval niet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw (oud) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een grond voor verlening vormen.
7. Ingevolge artikel 83a van de Vw (nieuw) omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
8. De stelling dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn nu verweerder geen nader uitstel voor het indienen van de zienswijze heeft gegeven, is eerst ter zitting door eisers aangevoerd. Eisers hadden deze stelling eerder kunnen aanvoeren en is om die reden in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook niet bij de beoordeling betrekken.
9. De rechtbank stelt vast dat eisers een gezamenlijk asielrelaas hebben. Gelet op de beroepsgronden is tussen partijen in geschil of verweerder de gezamenlijke asielrelazen terecht ongeloofwaardig heeft geacht.
10. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de nationaliteit en identiteit van eisers geloofwaardig acht. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiseres 2 van jongs af aan uitgehuwelijkt was aan [Naam9] , dat zij een relatie kreeg met [Naam10] , van hem zwanger raakte en dat de familie van eiseres problemen kreeg met de beoogde schoonfamilie doordat eiseres 1 weigerde haar dochter af te staan. Ook worden de aard en het verloop van de gebeurtenissen bij eisers thuis op de avond van de laatste bedreiging van eiser 1 in zijn winkel door verweerder niet gevolgd.
11. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen omtrent de gestelde gebeurtenissen terecht ongeloofwaardig geacht.
12. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat eiseres 1 wisselend heeft verklaard over de hoedanigheid van [Naam11] , de gestelde vader, dan wel opa van de neef waarmee eiseres 2 had moeten trouwen. Zo heeft eiseres 1 tijdens haar nader gehoor van 6 en 19 november 2014 verklaard dat hij de vader van Abdelhamid is (bladzijde 7 van het rapport), heeft zij verklaard dat hij de opa is van [Naam14] (bladzijde 19) en wordt dit in de correcties en aanvullingen nader geduid en aangevuld met de bevestiging dat hij daadwerkelijk de opa is van [Naam13] . In de gronden van beroep wordt echter aangevoerd dat onjuist in de correcties en aanvullingen is aangegeven dat [Naam15] de opa is. Van eiseres 1 had mogen worden verwacht dat zij eenduidig over de hoedanigheid van [Naam16] kan verklaren.
13. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres 1 en eiseres 2 wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de gestelde bezoeken van de beoogde schoonfamilie van eiseres 2. Zo heeft eiseres 1 tijdens haar nader gehoor meermalen verklaard ‘nee’ te hebben gezegd tegen de beoogde schoonfamilie van haar dochter omdat zij wist dat zij zwanger was. Later verklaart zij iedere keer een smoes te hebben gebruikt om te zeggen dat haar dochter nog niet kon huwen, maar niet expliciet te hebben geweigerd, aangezien een vrouw dat niet kan. Eiseres 2 verklaart zelf tijdens haar nader gehoor van 19 november 2014 dat haar moeder tegen haar beoogde schoonfamilie ‘nee’ heeft gezegd op het verzoek tot huwelijk met haar neef Abdelhamid. Later geeft zij desgevraagd aan dat haar moeder expliciet heeft gezegd dat zij niet wilde dat eiseres 2 met deze neef ging trouwen en dat zij moesten vergeten dat eiseres 2 aan hen was beloofd.
14. Ook heeft verweerder het incident thuis na de bedreiging van eiser 1 in de winkel terecht ongeloofwaardig geacht, nu hierover wisselend en bevreemdingwekkend is verklaard. Zo heeft eiseres 2 verklaard niet zelf in de kamer aanwezig geweest te zijn toen haar moeder haar andere broers vertelde over haar zwangerschap. Eiseres 2 zou naar het huis van de buren zijn gevlucht toen zij haar broer [Naam18] hoorde zeggen dat hij haar zou vermoorden. Ter zitting heeft eiseres echter aangevoerd en desgevraagd verklaard dat zij werd geslagen en met een mes achterna gezeten, alvorens zij naar de buren is gevlucht. Eiser 1 weet echter in eerste instantie niet of zijn zus thuis was op dat moment, later verklaart hij dat zij mogelijk naar de buren is gegaan toen zij hun broer [Naam19] hoorde.
15. Ook de gestelde relatie met [Naam20] heeft verweerder terecht als niet geloofwaardig beoordeeld gelet op de ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen van eiseres 2 over de ontmoetingen met [Naam21] . Zo heeft eiseres 2 onder meer verklaard dat zij elkaar enkel zagen als er niemand anders aanwezig was, maar verklaart zij vervolgens dat haar schoonzus er dan wel was en de wacht hield. Eiseres 2 heeft verder verklaard op een kamer met haar neef te kunnen hebben verbleven terwijl haar schoonzussen ook thuis waren, wat niet overeenkomt met wat in haar cultuur acceptabel wordt geacht.
16. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verweerder terecht heeft bepaald dat eisers hun asielrelazen niet aannemelijk hebben gemaakt. Dat eisers analfabeet en ongeschoold zijn betekent niet dat van hen niet verwacht mag worden consistent en eenduidig te verklaren over de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, nu die de kern raken van hun relaas.
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.