ECLI:NL:RBDHA:2015:14386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van opgelegde maatregel bij bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft de rechtmatigheid van een maatregel die is opgelegd aan eisers, waarbij hun bijstandsuitkering met 100% is verlaagd. Dit besluit is genomen naar aanleiding van het niet deelnemen aan een re-integratietraject door eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel terecht is opgelegd, omdat eiser verwijtbaar heeft gehandeld door niet deel te nemen aan het traject. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder, die de bijstandsuitkering van eisers verlaagden, beoordeeld en geconcludeerd dat deze besluiten deugdelijk gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn gezin in overweging genomen, maar oordeelt dat deze omstandigheden geen reden vormen om niet aan het re-integratietraject deel te nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het medisch onderzoek dat door de arts van [X] B.V. is uitgevoerd, zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies die daaruit zijn getrokken. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W. Griffioen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/5036
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en [eiseres] eiseres, te [woonplaats], hierna ook: eisers

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M. Codrington).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2014 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers bij wijze van maatregel met ingang van 1 november 2014 verlaagd met 100% gedurende één maand.
Bij besluit van 17 november 2014 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers bij wijze van maatregel met ingang van 1 december 2014 verlaagd met 100% gedurende twee maanden.
Bij besluit van 8 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Eisers zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1
De omstandigheid dat de arts van [X] B.V. bij het opstellen van het rapport van 16 juli 2014 naar aanleiding van het door hem bij eiser verrichte medisch onderzoek geen informatie van de behandelende sector heeft betrokken, vormt, anders dan eisers betogen, geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het rapport volgt dat de arts eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dossierstudie heeft verricht. Hij heeft in het rapport aangegeven dat geen informatie bij de behandelende sector is ingewonnen, omdat de medische situatie en de functionele mogelijkheden van eiser duidelijk waren. Niettemin heeft deze arts in bezwaar alsnog informatie bij de behandelende sector (neuroloog en de anesthesioloog-pijn specialist) opgevraagd en deze in het rapport van 24 april 2015 kenbaar in zijn beoordeling betrokken. De informatie gaf hem geen aanleiding voor een ander medisch oordeel. Eiser heeft geen enkele informatie, bijvoorbeeld van de behandelende sector, ingebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van het door de arts van [X] B.V. verrichte medisch onderzoek. Dat het rapport van 24 april 2015 niet bij het bestreden besluit was gevoegd, heeft geen nadelige gevolgen voor eiser gehad, nu hij in beroep daarop alsnog heeft kunnen reageren.
2.2
Verweerder heeft er ter zitting nog op gewezen dat de stelling van eiser dat eiseres niet gezond is en dat hij voor de kinderen en het huishouden moet zorgen, waardoor hij niet in de gelegenheid is om aan het re-integratietraject deel te nemen, niet volgt uit het dossier. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat eiser tijdens het spreekuur op 14 juli 2014 heeft verklaard dat het huishouden en de boodschappen hoofdzakelijk door eiseres en de oudste kinderen worden gedaan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de medische situatie van het gezin evenmin een reden is voor eiser om te weigeren aan het traject Werken aan Werk deel te nemen.
3. Anders dan eisers hebben betoogd, is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Onder het kopje motivering staat dat en waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser verwijtbaar heeft gehandeld door niet aan het re-integratietraject deel te nemen. Daarbij is aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van eiser en die van zijn gezin.
4. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ten onrechte de Participatiewet van toepassing heeft geacht. Gelet op het overgangsrecht is in deze zaak de Wet werk en bijstand nog van toepassing. Dit gebrek dient naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te worden geheeld. Niet aannemelijk is geworden dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W. Griffioen, griffier, op 18 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces‑verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.