In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 november 2015, wordt het verzoek tot toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van de verdachte behandeld. De raadsman, mr. M.H. Meulemeesters, stelt dat de inverzekeringstelling in strijd is met het legaliteitsbeginsel, omdat deze is gebaseerd op een wetsartikel dat toepassing van dit dwangmiddel niet mogelijk maakt, namelijk artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. De rechter-commissaris heeft het verzoek ontvangen en direct ter hand gesteld aan de piketofficier van justitie, mr. D.J. Laman, die om 15:04 uur een inhoudelijke reactie heeft gestuurd. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak heeft de rechter-commissaris besloten om de verdachte en diens raadsman niet te horen.
De rechter-commissaris overweegt dat het Nederlandse strafvorderingsstelsel niet voorziet in een toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling op verzoek van de verdachte. Dit blijkt uit de letterlijke tekst van artikel 59a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, alsook uit de literatuur en de parlementaire geschiedenis. De wetgever heeft er bij de invoering van dit artikel bewust voor gekozen om een dergelijke toetsing niet mogelijk te maken. Om deze reden verklaart de rechter-commissaris het verzoek van de verdachte niet-ontvankelijk.
Ten overvloede merkt de rechter-commissaris op dat uit de schriftelijke reactie van de piketofficier van justitie blijkt dat de inverzekeringstelling van de verdachte heeft plaatsgevonden op verdenking van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is een artikel waarvoor inverzekeringstelling is toegestaan, vooral wanneer de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De beschikking eindigt met de beslissing dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.