Op 6 januari 2015 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Het verzoek was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, thans Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, met betrekking tot een minderjarige die feitelijk verblijft in een gesloten jeugdhulpinstelling. De kinderrechter had eerder op 8 juli 2014 een ondertoezichtstelling verlengd en een machtiging voor gesloten jeugdzorg verleend, maar de minderjarige had sindsdien meerdere keren weggelopen en de behandeling in de huidige accommodatie was niet van de grond gekomen.
Tijdens de zitting op 6 januari 2015 waren de moeder van de minderjarige en de minderjarige zelf niet aanwezig, wat de kinderrechter noopte om artikel 6.1.10 van de Jeugdwet niet toe te passen. De stiefvader was wel opgeroepen, maar verscheen niet. De kinderrechter oordeelde dat het verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldeed aan de voorwaarden van de Jeugdwet. De minderjarige was sinds 29 november 2014 onvindbaar en had niet recentelijk een gedragswetenschappelijk onderzoek ondergaan.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek afgewezen, met de overweging dat de wettelijke vereisten niet waren nageleefd. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.