Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN JUST. EN VEILIGHEID),
1.De procedure
2.De feiten
2.6. De rechtbank Leeuwarden heeft de terbeschikkingstelling op 19 januari 2006 met één jaar verlengd op grond van de delictgevaarlijkheid, zonder nadere motivering.
opdat de resocialisatie van onderzochte in gang kan worden gezet”. Een longstay-aanvraag achtten de onderzoekers onwenselijk.
3.Het geschil
a) dat, zo is achteraf gebleken, door FPC Van Mesdag de verkeerde, delictgerelateerde diagnose is gesteld terwijl er destijds al aanwijzingen waren dat die delictgerelateerde diagnose onjuist was;
b) dat FPC Van Mesdag de behandeling stil heeft gelegd en daarmee in strijd heeft gehandeld met het vonnis van de rechtbank van 19 januari 2006, waarin de rechtbank tot uitdrukking zou hebben gebracht dat FPC Van Mesdag tot resocialisatie van [eiser] zou moeten overgaan, en met het advies van meerdere deskundigen;
c) dat FPC Van Mesdag [eiser] in strijd met artikel 2 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) heeft gedwongen tot libidoremmende medicatie met als enig alternatief een longstay-aanvraag,
d) dat een longstay-aanvraag is ingediend en
e) dat de overplaatsing na afwijzing van de longstay-aanvraag te lang op zich heeft laten wachten.
a) dat de Staat erop had moeten toezien dat FPC Van Mesdag uitvoering zou geven aan de beslissing van de rechtbank van 19 januari 2006 tot resocialisatie,
b) dat de Staat [eiser] niet voor de keuze had mogen (laten) stellen al dan niet libidoremmende medicatie in te nemen, met de longstay-aanvraag als enig alternatief,
c) dat er door FPC Van Mesdag een longstay-aanvraag is gedaan,
d) dat het Lap-advies ruim twee jaar op zich heeft laten wachten,
e) dat het overplaatsingstraject na afwijzing van de longstay-aanvraag te lang heeft geduurd en
f) dat de Staat inbreuk heeft gemaakt op artikel 5 EVRM doordat hij het vertrouwensbeginsel jegens [eiser] heeft geschonden en bij hem gewekte verwachtingen niet is nagekomen.
4.De beoordeling
de mogelijkheden van veroordeelde te onderzoeken” (naar de rechtbank begrijpt: mogelijkheden om [eiser] op resocialisatie gericht te behandelen te onderzoeken), maar tegelijkertijd heeft de officier van justitie toen meegedeeld dat [eiser] daaraan “
geen verwachtingen wat betreft beëindiging van de termijn van terbeschikkingstelling kan ontlenen”. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling daarop bij uitspraak van 1 februari 2006, zonder nadere motivering op dit punt, met één jaar verlengd. Vervolgens is FPC Van Mesdag in de loop van 2006, met een daarop aansluitend advies aan justitie van 24 november 2006, tot de conclusie gekomen dat een behandeling met libidoremmende medicatie een behandelmogelijkheid met als doel resocialisatie zou bieden, doch dat bij weigering van die medicatie enkel een longstay-behandeling over bleef. Daarmee heeft FPC Van Mesdag in lijn met de insteek van de officier van justitie, tegen de achtergrond van een aantal jaren van behandeling zonder het gewenste resultaat, de mogelijkheid van een op resocialisatie gerichte behandeling onderzocht en ook gevonden, zij het dat libidoremmende medicatie onderdeel van die behandeling uitmaakte en dat de kliniek daarbuiten geen behandelopties meer zag. Van een handelwijze in strijd met de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 19 januari 2006 is aldus geen sprake. Daarbij verdient opmerking dat het niet aan de rechter is die over de verlenging van de terbeschikkingstelling oordeelt, om zich een zelfstandig oordeel over de mogelijke op resocialisatie gerichte behandelingen te vormen. De rechtbank heeft FPC Van Mesdag bij beslissing van 19 januari 2006, anders dan [eiser] stelt, ook niet opgedragen om tot resocialisatie over te gaan. De invulling van de behandeling van een terbeschikkinggestelde en de beslissing om een resocialisatietraject daadwerkelijk in gang te zetten, is aan de behandelende kliniek en de daar werkzame deskundigen. De kliniek heeft daarbij een bepaalde beleidsvrijheid, waarbij ingevolge artikel 2 lid 1 BvT ook de kans op recidive meegewogen dient te worden. De terbeschikkingstelling wordt ingevolge artikel 2 lid 1 BvT “zoveel mogelijk” dienstbaar gemaakt aan behandeling en voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij, waarbij (onder meer) rekening dient te worden gehouden met de veiligheid van de samenleving. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat, voor zover de in het kader van verlengingsbeslissingen ingeschakelde externe deskundigen hebben geadviseerd om het resocialisatietraject op te starten, ook ten aanzien daarvan geldt dat de uiteindelijke beslissing daarover aan de behandelende kliniek is.
“te inventariseren of en zo ja welke resocialisatiemogelijkheden er nog zijn.”FPC Van Mesdag heeft daartegenover gesteld dat bedoelde behandelmogelijkheden in haar visie waren uitgeput – reden waarom de kliniek eerder de longstay-aanvraag deed – en een op resocialisatie gerichte behandeling daarom van een andere kliniek zou moeten uitgaan. Die voorgenomen overplaatsing had de kliniek, zo blijkt uit de wettelijke aantekeningen van 7 april 2009, reeds voor de afwijzing door de LAP aan [eiser] kenbaar gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat FPC van Mesdag onder deze omstandigheden, waarin zij blijkbaar geen op resocialisatie gerichte behandeling kon realiseren, gehouden was de overplaatsing van [eiser] voortvarender en adequater ter hand te nemen dan zij heeft gedaan. FPC Van Mesdag heeft in het kader van de overplaatsing op een voor de kliniek geschikte ruilkandidaat gewacht om zo, naar de rechtbank begrijpt, “onderhands” tot overplaatsing van [eiser] over te kunnen gaan. Pas nadat gedurende negen maanden geen ruiling tot stand was gekomen, heeft FPC Van Mesdag op 21 januari 2010 om (eenzijdige) overplaatsing van [eiser] gevraagd bij de DJI, die vervolgens binnen een maand, op 17 februari 2010, het overplaatsingsbesluit heeft genomen. [eiser] is vervolgens op 3 maart 2010 in FPC Oldenkotte geplaatst. De overplaatsing heeft naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het feit dat de longstay-aanvraag reeds een periode van 26 maanden in beslag had genomen, te lang geduurd. FPC Van Mesdag had de destijds gebruikelijke ruilprocedure, gegeven de daarmee gepaard gaande onzekerheid over de tijd die zo’n procedure in beslag zou nemen en over de uitkomst daarvan, achterwege moeten laten en [eiser] direct via de formele weg moeten laten overplaatsen. FPC Van Mesdag, heeft aldus in strijd heeft gehandeld met artikel 2 lid 1 Bvt, nu zij – mede gezien het advies van de LAP en de uitspraak van de rechtbank– er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de behandeling van [eiser] en diens terugkeer in de maatschappij. Het verwijt van [eiser] , voor zover hierop geënt, slaagt.
€ 768 +(2 punten × tarief € 384)
Plaatsing op een long-stay afdeling is een ingrijpende beslissing. Ze kan erop neer komen dat de betrokkene de rest van zijn leven niet in de samenleving zal kunnen terugkeren. (…) Dit alles noopt tot een zorgvuldige en afgewogen besluitvorming rond de plaatsingen, met inbegrip van een zorgvuldige en tijdige taxatie van het recidiverisico en de delictgevaarlijkheid.(….)”
€ 3.829 aan griffierecht en € 1.788 (2 punten × tarief € 894) aan salaris advocaat, in totaal € 5.617.