In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Den Haag, is op 23 december 2015 een vonnis gewezen in een geschil tussen een vader en zijn zonen over de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder. De vader, eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde een verdeling van de nalatenschap op zijn wijze, terwijl de zonen, gedaagden in conventie en eisers in reconventie, een andere verdeling voorstelden. De procedure begon met een dagvaarding op 2 april 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie op 1 oktober 2015.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder overleed in 1994 zonder testament, waardoor de vader en de zonen haar erfgenamen werden. De nalatenschap omvatte een onverdeeld aandeel in de woning en een hypotheek. De vader had na het overlijden van de moeder een kredietovereenkomst afgesloten, waarvoor de zonen toestemming gaven. De rechtbank moest oordelen over de waarde van de woning en de vraag of de vader recht had op vergoeding van de door hem afgeloste hypotheek en gemaakte renovatiekosten.
De rechtbank oordeelde dat de nalatenschap niet aansprakelijk was voor de lening die de vader in 2005 had afgesloten, omdat deze enkel op zijn naam stond. De vader had recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor de woning, maar de rechtbank stelde deze vast op € 6.000. De vordering van de vader op de nalatenschap voor de aflossing van de hypotheek werd niet verjaard geacht, omdat de zonen op de hoogte waren van de aflossing. Uiteindelijk werd besloten dat de woning verkocht moest worden aan een derde, waarbij de opbrengst verdeeld zou worden tussen de vader en de zonen, met inachtneming van de aflossing van de hypotheek.