ECLI:NL:RBDHA:2015:15609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/09/486954 / HA ZA 15-481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en hypothecaire verplichtingen binnen een gemeenschap van goederen

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Den Haag, is op 23 december 2015 een vonnis gewezen in een geschil tussen een vader en zijn zonen over de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder. De vader, eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde een verdeling van de nalatenschap op zijn wijze, terwijl de zonen, gedaagden in conventie en eisers in reconventie, een andere verdeling voorstelden. De procedure begon met een dagvaarding op 2 april 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie op 1 oktober 2015.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder overleed in 1994 zonder testament, waardoor de vader en de zonen haar erfgenamen werden. De nalatenschap omvatte een onverdeeld aandeel in de woning en een hypotheek. De vader had na het overlijden van de moeder een kredietovereenkomst afgesloten, waarvoor de zonen toestemming gaven. De rechtbank moest oordelen over de waarde van de woning en de vraag of de vader recht had op vergoeding van de door hem afgeloste hypotheek en gemaakte renovatiekosten.

De rechtbank oordeelde dat de nalatenschap niet aansprakelijk was voor de lening die de vader in 2005 had afgesloten, omdat deze enkel op zijn naam stond. De vader had recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor de woning, maar de rechtbank stelde deze vast op € 6.000. De vordering van de vader op de nalatenschap voor de aflossing van de hypotheek werd niet verjaard geacht, omdat de zonen op de hoogte waren van de aflossing. Uiteindelijk werd besloten dat de woning verkocht moest worden aan een derde, waarbij de opbrengst verdeeld zou worden tussen de vader en de zonen, met inachtneming van de aflossing van de hypotheek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/486954 / HA ZA 15-481
Vonnis van 23 december 2015
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag,
tegen

1.[zoon A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[zoon B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.R. Debi te Utrecht.
Partijen zullen hierna “de vader” en “de zonen” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 april 2015, en de daarbij overgelegde producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en de daarbij overgelegde producties;
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015 waarin een comparitie is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De zonen zijn geboren uit het huwelijk van de vader met mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder). De vader en de moeder waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van de moeder op [dag overlijden] 1994. De moeder is overleden zonder dat zij met een testament over haar nalatenschap heeft beschikt, zodat zij als haar erfgenamen achterliet de vader en de zonen.
2.2.
Tot de nalatenschap van de moeder behoort haar onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) alsmede haar aandeel in een aan die woning verbonden hypotheek. Deze hypotheek is na het overlijden van de moeder door de vader afgelost.
2.3.
Op 27 april 2005 is door de vader een kredietovereenkomst aangegaan voor een bedrag van € 75.000 in verband waarmee een hypotheek is gevestigd op de woning ten behoeve van The Bank of Scotland. De zonen hebben toestemming gegeven voor de vestiging van de hypotheek.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
De vader vordert – samengevat – verdeling van de nalatenschap van de moeder op de door hem voorgestane wijze, veroordeling van de zonen daaraan mee te werken met benoeming van een onzijdig persoon en met veroordeling van de zonen in de kosten van de procedure. Hij verweert zich tegen de vordering in reconventie.
3.2.
De zonen voeren verweer en vorderen in reconventie verdeling van de nalatenschap op de door hen voorgestane wijze, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
In geschil is niet dat in de zowel in conventie als in reconventie gevorderde verdeling uitsluitend betrokken dienen te worden het aandeel van de moeder in de woning en in de destijds daaraan verbonden hypotheek. Wel is in geschil de waarde van de woning indien deze aan de vader wordt toegedeeld, de vraag of de nalatenschap aan de vader dient te vergoeden (de helft van) hetgeen hij heeft afgelost op de hypotheek en of hem een vergoeding toekomt voor (de helft van) door hem gemaakte renovatiekosten.
4.2.
De zonen stellen dat de woning aan de vader kan worden toebedeeld voor een bedrag ad € 120.000, gelet op een eerdere taxatie en het bedrag waarvoor de vader de woning aanvankelijk wilde verkopen aan een derde. De vader betwist niet dat dit een redelijk bedrag is voor de waarde van de woning, maar stelt dat op dit bedrag in mindering moet worden gebracht de door hem in 2005 aangegane schuld ad € 75.000.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de nalatenschap niet aansprakelijk is voor de door de vader in 2005 aangegane geldlening. In de overeenkomst van geldlening wordt uitsluitend de vader aangeduid als schuldenaar en het geleende geldbedrag is aan hem ter beschikking gesteld. Het enkele feit dat ten behoeve van die geldlening zekerheid is gesteld met een recht van hypotheek op de woning en dat de zonen daarvoor als medegerechtigden op de woning toestemming hebben gegeven, maakt dat niet anders. Er is dan ook geen grondslag om bij de waardering van de waarde van de woning, in het kader van de verdeling van de nalatenschap van de moeder, rekening te houden met deze lening.
4.4.
Voor zover de vader kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning, komen deze op grond van artikel 3:172 BW wel voor vergoeding in aanmerking voor zover deze bevoegdelijk zijn gemaakt. Dat geldt ook indien hij deze heeft betaald met het hem verstrekte krediet.
4.5.
De vader stelt in dat verband dat hij ongeveer € 12.000 heeft uitgegeven aan nieuwe kozijnen en een aantal zaken zoals het toilet heeft gerenoveerd. De zonen erkennen dat de vader nieuwe kozijnen heeft geplaatst, maar stellen dat dat hooguit € 6.000 kan hebben gekost. Zij betwisten niet dat deze kosten bevoegdelijk zijn gemaakt. Nu de vader zijn gestelde investeringen niet verder heeft onderbouwd, stelt de rechtbank het vergoedingsrecht van de vader vast op € 6.000.
4.6.
Niet is betwist de stelling van de vader dat de door hem na het overlijden van de moeder afgeloste hypothecaire geldlening ongeveer HFL 30.000,- (thans omgerekend € 13.613) bedroeg, zodat de rechtbank daarvan uitgaat en vaststelt dat de vader in beginsel voor de helft van dat bedrag een vordering heeft op de nalatenschap. De zonen stellen echter dat die vordering is verjaard op grond van artikel 3:306 BW.
4.7.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de verhouding van partijen binnen een gemeenschap mede wordt bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Nu de zonen op de hoogte waren van het bestaan van de hypothecaire geldlening en ook van het feit dat de vader deze heeft afgelost, is de rechtbank van oordeel dat de zonen er rekening mee hebben moeten en kunnen houden dat de vader bij verdeling van de nalatenschap alsnog vergoeding van dit bedrag zou vorderen. In de gegeven omstandigheden is het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dit betekent dat de nalatenschap het door hem afgeloste bedrag aan de vader dient te vergoeden.
4.8.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de woning aan de vader kan worden toebedeeld voor een bedrag ad € 120.000 minus € 19.613, derhalve € 100.387, onder uitkering aan de zonen van ieder een zesde deel daarvan, derhalve € 16.731. Dit betekent dat de vader in totaal aan de zonen dient uit te keren een bedrag ad € 33.462.
4.9.
Ter zitting is gebleken dat de vader niet in staat is om voormeld bedrag te financieren en dat daarmee toedeling van de woning aan de vader niet mogelijk is. Zoals reeds ter zitting is besproken, is er dan geen andere mogelijkheid dan de woning – die thans niet wordt bewoond – te verkopen aan een derde. De rechtbank zal derhalve hetgeen uiterst subsidiair door de zonen is gevorderd en waartegen behoudens de hiervoor reeds besproken aspecten geen verweer is gevoerd, toewijzen.
4.10.
Het voorgaande betekent dat van de netto verkoopopbrengst eerst aan ieder van de zonen dient te worden uitgekeerd een zesde deel van hetgeen van de verkoopopbrengst resteert na aftrek van de kosten van verkoop en levering en na aftrek van het vergoedingsrecht van de vader ad € 19.613, waarna het restant toekomt aan de vader. De vader dient met zijn aandeel zorg te dragen voor gelijktijdige aflossing van de huidige hypothecaire geldlening.
4.11.
Hoewel de woning thans niet wordt bewoond, zal de rechtbank hetgeen is gevorderd met betrekking tot de ontruiming toewijzen nu daartegen geen verweer is gevoerd en de vader de woning reeds eerder zonder toestemming van de zonen heeft verhuurd.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als volgt:
5.1.1.
de woning aan de [adres] te [plaats] dient te worden verkocht aan een derde en wel op de volgende wijze:
a. a) partijen dienen gezamenlijk aan een NVM-makelaar kantoorhoudende in [plaats] de verkoopopdracht te verstrekken;
b) partijen dienen alle rechtshandelingen te verrichten (of een volmacht daartoe te verlenen) die nodig zijn voor het verlenen van de verkoopopdracht, het verkopen en het leveren van de woning;
c) partijen dienen de kosten verbonden aan de verkoop en de levering van de onroerende zaak gezamenlijk te dragen naar rato van ieders aandeel in de onroerende zaak;
5.1.2.
van de totale verkoopopbrengst vóór aflossing van de hypotheek en na voldoening van de onder 5.1.1. sub c) genoemde kosten, komt aan ieder van partijen het volgende toe:
a. a) aan de zonen: ieder één zesde deel van de verkoopopbrengst waarop eerst een bedrag ad € 19.613 in mindering is gebracht;
b) aan de vader: een bedrag ad € 19.613 alsmede één derde deel van de verkoopopbrengst waarop eerst een bedrag ad € 19.613 in mindering is gebracht, onder de gelijktijdige verplichting de huidige hypothecaire geldlening af te lossen;
5.1.3.
de vader dient binnen drie maanden na heden te bewerkstelligen dat de woning daadwerkelijk vrij van recht van gebruik en bewoning kan worden verkocht aan een derde waarbij op de vader zo nodig de verplichting rust om een ontruimingsprocedure te entameren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte van een dag dat de vader nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: