ECLI:NL:RBDHA:2015:15916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
SGR 15/6614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering op grond van bijzondere omstandigheden en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had eerder bijstand ontvangen, maar deze was per 1 november 2013 ingetrokken omdat zij niet was verschenen op een afspraak in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek. Eiseres heeft op 13 februari 2015 opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd, die aanvankelijk met terugwerkende kracht tot 3 december 2014 werd toegekend. Eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 1 november 2013 had moeten worden toegekend, omdat zij op dat moment niet in staat was om haar belangen te behartigen door haar geestelijke toestand.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eerdere intrekking van de bijstandsuitkering, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank heeft ook gekeken naar de verklaringen van de psychiater en de medisch adviseur van eiseres, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres in november 2013 niet in staat was om te voldoen aan de verplichtingen die aan de bijstandsverlening verbonden zijn. De rechtbank oordeelde dat de psychiater weliswaar nieuw gebleken feiten had aangedragen, maar dat deze niet voldoende waren om het eerdere besluit te herzien.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Darwish-Willeboordse).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 13 februari 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend.
Bij besluit van 3 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de uitkering met terugwerkende kracht met ingang van 3 december 2014 wordt toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving met ingang van 7 september 2005 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Na de bijstandsuitkering per 1 november 2013 tijdelijk te hebben stopgezet en na het recht op bijstand met ingang van 1 november 2013 te hebben opgeschort, heeft verweerder bij besluit van 29 november 2013 het recht op bijstand met ingang van 1 november 2013 ingetrokken. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres niet is verschenen op een afspraak in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek en heeft verzuimd om daarna contact op te nemen met verweerder. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, zodat zij in rechte zijn komen vast te staan.
2. Op 13 februari 2015 heeft [bewindvoerder], bewindvoerder van eiseres, een bijstandsuitkering voor haar aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 13 februari 2015 aan eiseres een uitkering op grond van de Pw toegekend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en alsnog met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toegekend. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat, omdat eiseres naar aanleiding van een verzoek van 3 december 2014 onder bewind is gesteld, daarmee vaststaat dat zij vanaf die datum als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat was haar belangen zelf te behartigen. Verweerder acht dit een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat de ingangsdatum van de toe te kennen bijstand met terugwerkende kracht wordt gewijzigd naar 3 december 2014. Voor verdergaande terugwerkende kracht ziet verweerder geen aanleiding.
4. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Volgens eiseres had de bijstandsuitkering met ingang van 1 november 2013 moeten worden toegekend. De toestand van eiseres was op dat moment zo slecht dat zij niet in staat was mee te werken aan het rechtmatigheidsonderzoek. Ter onderbouwing heeft eiseres verklaringen overgelegd van 9 december 2014 en 22 mei 2015 van psychiater [psychiater] en een medisch advies van [medisch adviseur], medisch adviseur, verbonden aan het kantoor van de gemachtigde van eiseres, van 10 september 2015.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Het betoog van eiseres komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat zij om herziening verzoekt van het besluit van 29 november 2013, waarbij het recht op bijstand met ingang van 1 november 2013 is ingetrokken. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden, omdat eiseres daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
7. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3806 – volgt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende om van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoording en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien een bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid het eerdere besluit handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich – analoog aan hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb – in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
9. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, nu psychiater [psychiater] verklaart dat bij eiseres in 2009 de diagnose schizofrenie werd gesteld. Verweerder heeft hierin echter geen aanleiding hoeven zien terug te komen van het besluit van 29 november 2013. De psychiater verklaart voorts dat eiseres al tien jaar teruggetrokken leeft en niet in staat is te voldoen aan sociaal maatschappelijke verplichtingen. Hiermee staat echter nog niet vast dat eiseres in de maand november 2013 vanwege haar psychische klachten niet in staat was onder meer gehoor te geven aan de verleende hersteltermijnen dan wel contact op te nemen met verweerder. Daarvoor biedt de verklaring van [psychiater] te weinig aanknopingspunten, zeker nu eiseres in de periode sinds 2009, in 2010 en 2011, wel degelijk enige malen contact heeft gehad met de sociale dient en uit de stukken niet blijkt van bijzondere problemen in dat verband. De rapportage van [medisch adviseur] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, aangezien deze niet berust op een eigen medisch onderzoek, maar louter een interpretatie betreft van de conclusies van psychiater [psychiater].
10. Ook het betoog dat eiseres haar moeder door middel van toekenning van de bijstandsuitkering per eerdere datum kan compenseren voor betalingen die zij voor haar dochter in deze periode heeft gedaan kan niet slagen; alleen al niet omdat dit argument geen betrekking heeft op de aan de orde zijnde rechtsvraag.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.