ECLI:NL:RBDHA:2015:16179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/369921 / HA ZA 10-2306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede tussenvonnis in schadestaatprocedure met verzoek aan bindend adviseur voor nadere motivering

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2015 een tweede tussenvonnis gewezen in een schadestaatprocedure. De eisers, aangeduid als [A] c.s., hebben verzocht om een nadere motivering van het bindend advies dat is uitgebracht door ir. F.S. de Zwart. Dit advies betreft een aantal schadeposten waarbij de bindend adviseur een aftrek wegens 'nieuw voor oud' heeft toegepast. De eisers betwisten de juistheid van deze aftrek en stellen dat de bindend adviseur mogelijk een verkeerde peildatum heeft gehanteerd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat het bindend advies voldoende is gemotiveerd en dat er geen relevante gebreken zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter wel behoefte aan nadere gegevens over specifieke kwesties, zoals de toepassing van de richtlijn NPR 3670 en de inmeting van de vloeren. De rechtbank heeft de bindend adviseur verzocht om een nadere motivering te geven over deze punten en heeft bepaald dat de kosten van deze nadere advisering door de gedaagden, De Raad c.s., moeten worden gedragen. De rechtbank heeft verder de procedure in de incidenten aangehouden en zal in afwachting van de nadere motivering door de bindend adviseur geen verdere beslissingen nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/369921 / HA ZA 10-2306
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B] ,
3.
[C] ,
4.
[D] ,
5.
[E] ,
6.
[F] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerders in de voorwaardelijke incidenten,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDE RAAD BOUWONTWIKKELING B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE RAAD BOUW B.V.,
beide gevestigd te Noordwijk en kantoorhoudende te Katwijk,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
eiseressen in de voorwaardelijke incidenten,
advocaten mr. P.A. Arisz-Versteeg te Rotterdam en mr. J. Weermeijer te Hoofddorp.
Partijen worden hierna opnieuw [A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en De Raad c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en verweerders in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, ieder afzonderlijk met hun achternaam aangeduid. Gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie en eiseressen in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, afzonderlijk De Raad Bouwontwikkeling respectievelijk De Raad Bouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 17 december 2014 (hierna: het tussenvonnis), waarin de zaak is verwezen naar de rol voor akten na tussenvonnis aan beide zijden;
- de akte (van 28 januari 2015) van [A] c.s., met productie 44;
- de akte uitlating na tussenvonnis (eveneens van 28 januari 2015) van De Raad c.s.;
- de akte (van 25 februari 2015) van [A] c.s.;
- de antwoordakte (van 25 februari 2015) van De Raad c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De nadere beoordeling

Overneming van het tussenvonnis

2.1.
De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist, hier over. Zij volhardt daarbij.
2.2.
[A] c.s. heeft in zijn akte van 28 januari 2015 nadere opmerkingen gemaakt over de wijze waarop de bindend adviseur, ir. F.S de Zwart (‘De Zwart’), in het bindend advies ten aanzien van een groot aantal schadeposten een aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ heeft toegepast. [A] c.s. stelt dat hij uit een nadere bestudering van het bindend advies de conclusie trekt dat de bindend adviseur in dit opzicht vermoedelijk van een verkeerde peildatum (namelijk 2013 in plaats van 2000) is uitgegaan. Ook in andere opzichten betwist [A] c.s. de juistheid van deze aftrek in het bindend advies. Hij stelt dat de bindend adviseur ook over deze handelwijzen een nadere motivering zal moeten verschaffen.
2.3.
De Raad c.s. heeft zich tegen inwilliging van deze wens van [A] c.s. verzet.
2.4.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat, voor zover het de aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ betreft, aan het bindend advies geen – in deze vernietigingsprocedure relevante – (motiverings)gebreken kleven. Dit oordeel is een bindende eindbeslissing, waarvan de rechtbank niet kan terugkomen. Hierop zou een uitzondering kunnen worden gemaakt indien op dit punt sprake is geweest van een beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Een zodanig geval doet zich hier echter niet voor. Voor het alsnog in beschouwing nemen van nieuwe stellingen van [A] c.s. over deze kwestie is dus geen plaats.
2.5.
Gelet op het voorgaande dient de rechtbank thans tot uitgangspunt te nemen dat het bindend advies voldoende is gemotiveerd ten aanzien van de geschilpunten die betrekking hebben op de aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ en op de kozijnen (met uitzondering van het in 2.6 te bespreken aspect van de NPR 3670) en de verdiepingsvloeren. Ook staat in dit stadium vast dat de bindend adviseur niet buiten zijn opdracht is getreden en in voldoende mate recht heeft gedaan aan het tussen partijen gewezen, onherroepelijke, arrest van
10 maart 2009 van het gerechtshof ’s-Gravenhage.
De gewenste nadere motivering van de bindend adviseur
2.6.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij behoefte heeft aan nadere gegevens over twee kwesties, te weten (i) de in onderdeel 5.10 van dat vonnis bedoelde “overige posten” en (ii) de vraag of de bindend adviseur bij de beoordeling van de kozijnen en bij zijn daarop betrekking hebbende begroting de hier toepasselijke richtlijn, de NPR 3670, in acht heeft genomen. Ten aanzien van het in (i) bedoelde aspect heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat van de bindend adviseur mag worden verwacht dat hij, waar hij uitgaat van minder materialen of van minder uren dan begroot, op zijn minst genomen een korte motivering geeft indien hij, in vergelijking met de begrotingen van [X] , bedragen van meer dan € 5.000 in aftrek brengt.
2.7.
Ten aanzien van deze beide nog te onderzoeken kwesties heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij behoefte hebben aan een (nadere) motivering van de bindend adviseur. Partijen hebben daarbij de gelegenheid gekregen zich uit te spreken over (i) de kosten van de nadere inschakeling van de bindend adviseur en (ii) de vraag door wie de bindend adviseur kan worden benaderd. [A] c.s. heeft hierop te kennen gegeven dat hij een nadere motivering van de bindend adviseur wenst. De Raad c.s. heeft meegedeeld zelf geen behoefte te hebben aan een dergelijke nadere motivering. Geen van partijen heeft gevolg gegeven aan de uitnodiging om zich uit te spreken over de twee aspecten die zojuist onder (i) en (ii) zijn bedoeld.
2.8.
Gelet op het in 2.7 vermelde zal de rechtbank De Zwart verzoeken een (nadere) motivering te geven van de bevindingen en de daarop betrekking hebbende conclusies in het door hem uitgebrachte bindend advies van 18 juli 2013, voor het zover het de hierna, in de onderdelen 2.9 en volgende van dit vonnis, beschreven kwesties betreft. De Zwart wordt niet benoemd als deskundige in de zin van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij blijft, op grond van de tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst van 31 oktober 2011/17 november 2011, de hoedanigheid van bindend adviseur behouden. Nu partijen er kennelijk niet voor hebben gekozen in dit stadium gezamenlijk de bindend adviseur te benaderen, heeft de rechtbank contact met hem gezocht. Zij heeft zich ervan vergewist dat de bindend adviseur bekend is met zijn status als bindend adviseur en niet als een door de rechter op de voet van artikel 194 Rv te benoemen deskundige. Zij heeft van hem vernomen dat hij beschikbaar is voor deze aanvullende taak. De bindend adviseur heeft desgevraagd meegedeeld de kosten van zijn nadere inschakeling te begroten op het hierna, in 4.6, te vermelden bedrag. De rechtbank zal, naar analogie van de regeling inzake de rechterlijke benoeming van een deskundige, bepalen dat een voorschot ter grootte van dit bedrag, en eventueel een aanvullend voorschot, dienen te worden overgemaakt aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak. In de lijn van de voorziening die partijen zelf in de vaststellingsovereenkomst hebben getroffen voor de vergoeding van de werkzaamheden van de bindend adviseur, zal de rechtbank voorts bepalen dat het voorschot dient te worden betaald door De Raad c.s. Zij laat thans in het midden of er grond kan zijn om in het eindvonnis een voorziening op te nemen over de definitieve kosten van deze nadere inschakeling van de bindend adviseur. Partijen kunnen zich te zijner tijd, tegelijk met hun reacties op de nadere rapportage van de bindend adviseur, ook over dit aspect uitspreken.
2.9.
Aan de orde is thans de inhoud van het verzoek aan de bindend adviseur. [A] c.s. heeft in zijn (eerste) akte na het tussenvonnis 25 punten (behorend tot de categorie ‘overige posten’) vermeld ten aanzien waarvan volgens hem de bindend adviseur een nadere motivering zal moeten geven. De rechtbank stelt vast dat een ruim aantal van deze punten betrekking heeft op (i) posten waarbij bij de door de bindend adviseur gerapporteerde aftrek wegens minder materiaal of minder uren is vermeld van welke aantallen hij is uitgegaan of waarbij de aftrek overigens minder dan het in 2.6 vermelde bedrag van € 5.000 bedraagt, dan wel op (ii) een aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ of op (iii) de verdiepingsvloer dan wel de kozijnen (wat dit betreft met uitzondering van de kwestie met betrekking tot de toepassing van de NPR 3670). Uit het voorgaande volgt dat in al deze opzichten geen nadere motivering nodig is. Dit betreft dan de posten die door [A] c.s. zijn aangeduid met de volgnummers 1, 7, 9-13, 15 (voor zover het gaat om de aftrek wegens ‘nieuw voor oud’), 16, 18-20, 22, 24 en 25. In het verzoek aan de bindend adviseur zal de rechtbank deze posten dus niet opnemen. Ten aanzien van enkele andere posten stelt de rechtbank vast dat niet gezegd kan worden dat
elkemotivering – of elke toelichting die in redelijkheid als motivering kan gelden – ontbreekt. De rechtbank zal deze posten niettemin in het aan de bindend adviseur voor te leggen verzoek opnemen en laat in deze fase aan hem over of hij, in het licht van de bezwaren van [A] c.s. tegen de hier in aftrek gebrachte bedragen, reden ziet om zijn bindend advies nader te motiveren.
2.10.
Met inachtneming hiervan zal de rechtbank de bindend adviseur dus verzoeken om een nadere motivering – tegen de achtergrond van de bezwaren van [A] c.s. – ten aanzien van de volgende posten:
huisnummers 6, 7 en 7a
a.post 2: verbruik bouwstroom/water;
b.post 3: ontgraven van grond, afvoeren, egaliseren;
c.post 4: injecteren grond enz.;
d.post 5: wapeningsstaal alle vloeren enz.;
e.post 6: kelder buitengrens t/m ontkisten/opruimen/afvoeren;
huisnummer 6
f.post 8: sloopwerk: V en A plafonds t/m boeidelen en goten;
g.post 14: dakbedekkingen t/m goten incl. geprofileerde beschietingen;
h.post 15: vermindering materiaal vloertegels;
huisnummer 7
i.post 17: sloopwerk V en A plafonds t/m V en A wandjes op dragende BG-vloer;
j.post 21: dakbedekking, platte daken, dakgoten en HWA;
k.post 23: stukadoorswerk.
2.11.
Voor de volledigheid – en ter vermijding van een eventueel misverstand – vermeldt de rechtbank dat de gevraagde ‘nadere motivering’ er ook toe kan leiden dat de bindend adviseur enig bezwaar van de zijde van [A] c.s. honoreert en op een hoger bedrag wegens de kosten van herstel uitkomt.
2.12.
In zijn akte na het tussenvonnis heeft [A] c.s. te kennen gegeven dat hij ook een nadere motivering van de bindend adviseur wenst ten aanzien van het niet inmeten van de vloeren
op de begane grond. Volgens [A] c.s. blijkt niet dat de bindend adviseur de beganegrondvloeren heeft ingemeten. In dit verband verwijst [A] c.s. naar de norm NEN 2747:2001. De rechtbank zal de bindend adviseur verzoeken ook hierop te reageren door een nadere motivering van zijn bindend advies. Ook hiervoor geldt hetgeen in 2.11 is vermeld.
2.13.
Ten aanzien van de richtlijn NPR 3670 dient de bindend adviseur een zo mogelijk gedocumenteerd antwoord te geven op de vraag of hij een juiste toepassing aan deze richtlijn heeft gegeven. Verwezen wordt naar de onderdelen 5.24-26 van het tussenvonnis. Als de beantwoording van deze vraag de bindend adviseur reden geeft voor een nadere begroting van de kosten van het herstel van de kozijnen, dient hij deze begroting te vermelden. Voor dat geval en in zoverre wordt hij uitgenodigd ook de begrotingen met betrekking tot de kozijnen opnieuw en nader te motiveren, in het licht van de bezwaren van [A] c.s. tegen zijn eerdere begroting terzake.
De overige schadeposten
2.14.
In het tussenvonnis zijn nog geen overwegingen gewijd aan de vorderingen van [A] c.s. inzake schadeposten die buiten het bindend advies liggen. Dit betreft de volgende posten:
a.blijvende waardevermindering van de villa
;
b.expertisekosten;
c.kosten van vervangende huisvesting;
d.kosten van opslag van de inboedel;
e.kosten van tuinaanleg.
2.15.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in overweging gegeven zich nader met elkaar te verstaan over deze schadeposten, met inachtneming van de door de bindend adviseur geschatte bouwtijd van 32 weken. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om, voor zover zij over deze posten niet tot overeenstemming komen, zich uit te spreken over de gewenste voortgang van de procedure ten aanzien van deze schadeposten.
2.16.
Elk van partijen heeft in de na het tussenvonnis gewisselde stukken te kennen gegeven zich over de hier bedoelde nadere posten te willen uitspreken
nakennisneming van de nadere rapportage van de bindend adviseur. De rechtbank volgt partijen in deze eensluidende wens en zal zich in dit stadium onthouden van een eigen oordeel over deze geschilpunten.
Terugbetaling voorschot minus door De Raad c.s. te betalen schadevergoeding
2.17.
Ook de beslissing op deze vordering van De Raad c.s. zal in dit stadium opnieuw worden aangehouden.
Nakoming vaststellingsovereenkomst
2.18.
Ditzelfde geldt, op gelijke grond, voor de beslissing op de vordering van De Raad c.s. [A] c.s. die strekt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst in deze zin dat – kort gezegd – de herstelwerkzaamheden aan de villa binnen negen maanden na dit vonnis dienen te zijn uitgevoerd en de aanleg van de paalfundering binnen drie maanden dient te zijn uitgevoerd.
De voorlopige slotsom
2.19.
Samengevat komt het voorgaande hierop neer dat de rechtbank de bindend adviseur verzoekt om een nadere motivering van (i) zijn begroting ten aanzien van de in onderdeel 2.10 vermelde elf posten van zijn bindend advies van 18 juli 2013, (ii) de inmeting van de beganegrondvloeren (zie onderdeel 2.12 van dit vonnis) en (iii) de toepassing van de NPR 3670 (zie onderdeel 2.13 van dit vonnis). Voor het overige ziet de rechtbank, binnen het voor haar geldende kader, geen grond voor twijfel aan de motivering van het bindend advies. De Raad c.s. dient – in elk geval voorlopig – de kosten van deze nadere advisering door de bindend adviseur te dragen.
2.20.
Voorlopig lijkt het de rechtbank voldoende dat de bindend adviseur kennisneemt van alle processtukken – naast de beide daarna gewezen vonnissen – die na zijn bindend advies zijn gewisseld. Aan de advocaat van De Raad c.s. zal worden verzocht deze stukken in te zenden aan de griffie van de rechtbank, die ingevolge de hierna te vermelden instructie zal zorgen voor doorzending aan de bindend adviseur.
2.21.
De door de bindend adviseur en partijen in acht te nemen termijnen zijn hierna vermeld.

3.De beoordeling in de incidenten

Op gelijke grond als dienaangaande in het tussenvonnis is vermeld, zal thans, in afwachting van de nadere motivering door de bindend adviseur, de beslissing in de incidenten worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
4.1.
verzoekt mr. Arisz-Versteeg, als advocaat van De Raad c.s., om binnen vier weken na de dagtekening van dit vonnis de in 2.20 vermelde processtukken toe te zenden aan de civiele griffie van de rechtbank, met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak;
4.2.
verzoekt de griffier van de rechtbank om vervolgens een afschrift van het tussenvonnis van 17 december 2014 en van dit vonnis alsmede de in 2.20 vermelde stukken toe te zenden aan de heer ir. P.S. de Zwart, verbonden aan Royal Haskoning DHV Nederland BV, Postbus 8520, 3009 AM Rotterdam (e-mailadres: frans.de.zwart@rhdhv.com);
4.3.
verzoekt ir. De Zwart om als bindend adviseur, op de voet van de vaststellings-overeenkomst van 31 oktober/17 november 2011 van partijen,
uiterlijk zes weken na de ontvangst van de in 4.2 bedoelde stukkenaan de civiele griffie van de rechtbank (met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak) een
conceptrapportin te zenden met een (nadere) motivering van
a.
ade aftrek die hij, in vergelijking met de begrotingen van [X] , heeft toegepast in zijn bindend advies van 18 juli 2013 ten aanzien van de in 2.10 opgesomde posten 2-6, 8, 14, 15, 17, 21 en 23, zoals bedoeld in de akte van 28 januari 2015 van [A] c.s.;
b.de inmeting van de vloeren op de begane grond (zie onderdeel 2.12 van dit vonnis);
c.de toepassing van de NPR 3670 (zie onderdeel 2.13 van dit vonnis);
4.4.
bepaalt dat de griffier dit conceptrapport zal toezenden aan partijen en dat partijen uiterlijk drie weken na de ontvangst van het conceptrapport bij akte kunnen reageren op dit concept;
4.5.
bepaalt dat de griffier de in 4.4 bedoelde akten van partijen zal toezenden aan de bindend adviseur en dat de bindend adviseur uiterlijk drie weken na de ontvangst van deze akten zijn schriftelijke, gemotiveerde en ondertekende eindrapport, met een gespecificeerde declaratie, zal doen toekomen aan de civiele griffie van deze rechtbank, Prins Clauslaan 60 (postbus 20302, 2500 EH Den Haag), met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak;
4.6.
bepaalt dat De Raad c.s. als voorschot op de kosten van de bindend adviseur een bedrag van € 5.808 (inclusief btw) dient te deponeren na ontvangst van een hierop betrekking hebbende factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
4.7.
bepaalt dat de bindend adviseur de rechtbank dient te verzoeken om een nader voorschot indien en zodra hem in de loop van zijn onderzoek blijkt dat dit meer gaat kosten dan oorspronkelijk begroot;
4.8.
bepaalt dat het voorschot en het eventuele nadere voorschot binnen drie weken na de ontvangst van de desbetreffende nota dienen te worden voldaan;
4.9.
bepaalt dat de bindend adviseur zijn werkzaamheden pas behoeft aan te vangen nadat de griffier van de rechtbank hem zal hebben bevestigd dat het voormelde voorschot door het LDCR is ontvangen;
4.10.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de voorwaardelijke incidenten
4.11.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op
22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1099