Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop
- verzoekschrift van 3 september 2015 tevens houdende incidentele vordering, met producties;
- verweerschrift tevens zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 29 oktober 2015, met producties;
- akte houdende wijziging van eis van [verzoeker] .
2.De feiten
3.Het verzoek en verweer tegen het zelfstandig tegenverzoek
in de hoofdzaak:
primair
het ontslag op staande voet te vernietigen, [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat [verweerder] hierbij in gebreke blijft,
te veroordelen om aan [verzoeker] een bedrag te betalen van € 3.278,64 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2015,
[verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] het loon te betalen vanaf september 2015 totdat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd,
subsidiair
een billijke vergoeding vast te stellen conform artikel 7:681 BW, die voorlopig begroot wordt op het loon over de periode van 1 juni 2015 tot 1 december 2015,
meer subsidiair een transitievergoeding te bepalen,
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure;
in het incident:
te veroordelen om aan [verzoeker] een bedrag te betalen van € 3.278,64 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2015,
[verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] het loon te betalen vanaf september 2015 totdat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
4.Het verweer en het tegenverzoek
Vooral op grond van deze herhaalde werkweigering heeft [verweerder] [verzoeker] terecht en terstond op die dag op staande voet ontslagen. Dat ontslag is eveneens op die dag schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd per aangetekende brief en met een brief, die door [verweerder] op het woonadres van [verzoeker] is afgeleverd, terwijl [verzoeker] ook op 30 juli 2015 voor de ontvangst van de aangetekende brief heeft getekend.
5.De beoordeling
[verzoeker] heeft nog wel opgemerkt dat [verweerder] een onjuist adres heeft gebruikt bij de verzending en afgifte van de ontslagbrief. Het komt echter voor risico van [verzoeker] als hij aan [verweerder] een adres heeft opgegeven waar hij - naar hij thans zegt - niet (meer) zou wonen, terwijl hij niet verifieerbaar aan [verweerder] een adreswijziging zou hebben opgegeven en voorts dat kennelijk op dat adres aangetekend verzonden stukken door of namens hem worden aangenomen. Op grond van het voorgaande, in samenhang met de niet althans niet concreet weersproken verslaglegging van [HW] , waaruit blijkt dat [verzoeker] tegenover hem heeft erkend op 27 juli 2015 op staande voet te zijn ontslagen, passeert de kantonrechter de stellingen van [verzoeker] dat hij niets weet van een ontslag en dat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven.
Met betrekking tot de ontslagredenen, die [verweerder] in de bevestigingsbrief van 27 juli 2015 heeft vastgelegd, heeft [verzoeker] alleen enigermate gemotiveerd de gestelde werkweigering weersproken. De andere in de ontslagbrief neergelegde reden dat [verzoeker] tijdens het werk uitspraken heeft gedaan die voor een slechte sfeer voor zijn collega’s heeft gezorgd, heeft hij slechts simpelweg ontkend. [verweerder] heeft in dat verband ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat [verzoeker] eerder was aangesproken op zijn bedreigende houding en gedrag op de werkvloer en dat [verweerder] ter zake aangifte had gedaan. Daarop heeft [verzoeker] die stellingen niet meer en in ieder geval niet gemotiveerd weersproken, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij echter verklaard dat hij aanvankelijk niet is weggegaan, maar een sigaret heeft gerookt in zijn pauze en dat hij bij terugkeer een brief van [verweerder] zou moeten ondertekenen, hetgeen hij geweigerd heeft, terwijl hij kort na de gebeurtenissen van 27 juli 2015 tegen de bemiddelaar [HW] volgens diens verslag onder meer heeft gezegd dat hij met de werkvoorbereider een discussie had over te weing betaald loon, dat hij na die discussie naar buiten was gelopen om even tot rust te komen en dat toen hij terugkwam het gesprek evenmin goed liep, waarop hij een dag vrij vroeg, maar dat hij deze niet kreeg omdat er een werkklus zou zijn waarbij iedereen op dat moment daaraan mee moest werken. Toen even later [verweerder] kwam en [verzoeker] zijn verhaal aan hem deed, gaf deze [verzoeker] ook geen dag vrij. [verzoeker] was boos dat hij geen vrij kreeg en daarop kreeg hij een brief waarin stond dat hij direct werk zou weigeren waarop een ontslag zou kunnen volgen. [verzoeker] was het niet eens met de gang van zaken en wilde zich ziek melden, waarop [verweerder] ook negatief antwoordde en toelichtte dat er geen reden was voor ziekmelding, waarop [verzoeker] is weggegaan en zich bij Intermediair Opwerk heeft gemeld.
Gezien deze op wezenlijke punten van elkaar afwijkende lezingen van [verzoeker] van de gebeurtenissen, komt het standpunt dat [verzoeker] in deze procedure inneemt, in het geheel niet aannemelijk voor. Het ligt immers niet in de rede dat een werknemer wel naar het werk komt en daar kennelijk een aanvang mee maakt maar na een - blijkbaar niet gepland of geagendeerd - gesprek met de werkvoorbereider en vervolgens met de werkgever zonder een (kenbaar gemaakte) urgente reden, een vrije dag vraagt en deze zou krijgen.