ECLI:NL:RBDHA:2015:16392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2015
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/09/501636/ KG RK 15-2407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met getuigenverzoek

Op 28 december 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte die op 10 december 2015 ter terechtzitting was verschenen. Voorafgaand aan deze zitting had de advocaat van de verdachte, mr. E. Manders, verzocht om vier getuigen te horen. De meervoudige strafkamer besloot echter om de zaak niet aan te houden voor het horen van deze getuigen. Na deze beslissing heeft de verdachte de rechters gewraakt, omdat hij meende dat hun beslissing een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde.

De wrakingskamer heeft op 21 december 2015 het wrakingsverzoek behandeld. De rechters waren niet aanwezig, maar hadden schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. De officier van justitie, mr. D.M. van Gosen, heeft haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om het getuigenverzoek niet te honoreren een processuele beslissing was en dat er geen uitzonderlijke feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken, en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/75
zaak-/rekestnummer: C/09/501636/ KG RK 15-2407
parketnummer: 09/767203-14
datum beschikking: 28 december 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam inrichting] ,
te [vestigingsplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E. Manders,
strekkende tot wraking van:
mr. H.N. Pabbruwe,
mr. V.J. de Haan,
mr. I.J.K. van der Meer,
rechters in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is mr. D.M. van Gosen, officier van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker is als verdachte op 10 december 2015 verschenen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Voorafgaand aan de terechtzitting, op 9 december 2015, heeft mr. Manders per e-mail de officier van justitie verzocht een viertal getuigen te mogen horen. Afschrift van die e-mail heeft mr. Manders per fax toegezonden aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer. Ter zitting is namens verzoeker verzocht om de eerder aan de officier van justitie opgegeven vier getuigen te horen. De meervoudige strafkamer heeft ter zitting beslist de zaak vooralsnog niet aan te houden om de getuigen te horen. In het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt, staat bij deze beslissing vermeld: "indien de rechtbank bij de beraadslaging tot het oordeel komt dat […] stukken bij de beoordeling dienen te worden betrokken, dan kan de zaak alsnog worden aangehouden voor dit nadere onderzoek".
1.2.
Verzoeker heeft ter zitting, nadat voormelde beslissing was meegedeeld, de rechters gewraakt. De rechters hebben kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en zij hebben de wrakingskamer daarvan in kennis gesteld. De officier van justitie, mr. D.M. van Gosen, heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 21 december 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn advocaat mr. Manders. Als officier van justitie is mr. A.F. Baas verschenen. De rechters hebben schriftelijk laten weten niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.
Op de lijst waarop per locatie de inbeslaggenomen goederen worden vermeld staat de aan verzoeker toegeschreven telefoon niet vermeld. Mr. Manders heeft hierover telefonisch gesproken met onder meer verzoeker. Op 7 december 2015 ontving mr. Manders per e-mail van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 7 december 2015, opgemaakt door de verbalisant die het beslagdossier heeft opgesteld, met daarin de constatering dat er een fout is gemaakt. Eén van de inbeslaggenomen telefoons zou nu wel tot verzoeker zijn te herleiden. Naar deze gang van zaken wil verzoeker met het horen van een viertal getuigen nader onderzoek laten doen. Voorts is het volgens verzoeker niet helder op welke wijze de onderzoekers van het NFI de mobiele telefoons hebben gekraakt. Hij acht het van belang dat er meer duidelijkheid wordt verschaft over de gebruikte methode.
3.3.
Doordat de rechters zijn getuigenverzoek niet hebben gehonoreerd, is bij verzoeker een zwaarwegende aanwijzing ontstaan dat de rechters in objectieve zin vooringenomen zijn jegens verzoeker, want de verzoeken betreffen de tenlastelegging en de bewijsvraag. Het weigeren van onderzoek naar de rechtmatigheid van de kennisneming van inbeslagname heeft tot gevolg dat er geen nader onderzoek meer kan worden gedaan, nu dit een eindbeslissing is, aldus verzoeker.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De rechters stellen zich op het standpunt dat verzoeker er kennelijk van uitgaat dat zijn verzoek tot nader onderzoek definitief is afgewezen. De rechters hebben echter besloten om thans nog niet op zijn verzoek te beslissen. De rechters verwijzen naar het proces-verbaal van de zitting van 10 december 2015.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert dat niet valt in te zien hoe de afwijzing van de onderzoekswensen enige schijn van vooringenomenheid met zich mee kan brengen, zodat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Het wrakingsverzoek ziet - kort gezegd - op de beslissing van de rechters om de zaak vooralsnog niet aan te houden om een viertal getuigen te horen. Vooropgesteld wordt dat het niet aan de wrakingskamer is om deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering op inhoudelijke juistheid te beoordelen. De vraag is of de beslissing en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren die blijk geven van vooringenomenheid of die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen.
6.4.
De wrakingskamer beantwoordt die vraag ontkennend. De beslissing van de rechters betreft een processuele beslissing.Uit het proces-verbaal van de zitting van 10 december 2015 blijkt dat de rechters hebben kennisgenomen van de standpunten van verzoeker en van de officier van justitie, alsmede dat de rechters na beraad hebben besloten vooralsnog af te zien van het horen van de gevraagde getuigen. Uit de beslissing blijkt dat de rechters de door verzoeker aangevoerde gronden voor het horen van de getuigen, te weten de mogelijkheid dat er onduidelijkheid is over de gang van zaken met betrekking tot de inbeslagname van de mobiele telefoons, bij de beoordeling hebben betrokken. De wrakingskamer kan uit de bewoordingen van de beslissing noch uit het nemen van de beslissing zelf uitzonderlijke feiten of omstandigheden afleiden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, dan wel dat de vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Hierbij dient met name te worden opgemerkt dat er nog geen sprake is van een definitieve afwijzing van het verzoek om getuigen te mogen horen.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. Manders;
• de officier van justitie mr. Van Gosen;
• de rechters mrs. Pabbruwe, De Haan en Van der Meer.
Aldus gewezen door mrs. I.D. Bellaart, E. Rabbie en F.J. Verbeek in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2015 .