ECLI:NL:RBDHA:2015:16415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
C/09/493629/KG RK 15-1556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in kort geding procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2015 een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. G.H.I.J. Hage afgewezen. Verzoekster, die betrokken was bij een kort geding procedure tegen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), stelde dat de voorzieningenrechter niet op een onpartijdige wijze had gehandeld tijdens de zitting op 29 juli 2015. Verzoekster voerde aan dat de voorzieningenrechter haar onvoldoende gelegenheid had gegeven om haar standpunten naar voren te brengen en dat hij de schijn van vooringenomenheid had gewekt door de gang van zaken tijdens de zitting. De wrakingskamer oordeelde echter dat de voorzieningenrechter zijn regietaak correct had uitgevoerd en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de beslissing om niet eerst over de ontvankelijkheid te beslissen maar in één keer over de hele zaak te oordelen, een ordemaatregel was die geen grond voor wraking opleverde. Bovendien werd vastgesteld dat de stellingen van verzoekster niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking kennelijk misbruik van het rechtsmiddel was en legde verzoekster een wrakingsverbod op. De behandeling van de kort geding procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/55
zaak-/rekestnummer: C/09/493629 / KG RK 15-1556
zaak-/rekestnummer hoofdzaak: C/09/490900 / KG ZA 15-899
datum beschikking: 24 augustus 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. F.O. Ligeon-Merton te Capelle aan den IJssel,
strekkende tot wraking van:
mr. G.H.I.J. Hage, voorzieningenrechter in deze rechtbank.
Belanghebbende in deze zaak is:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging (hierna: FNV),
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hierna te noemen kort-gedingprocedure,
advocaat: mr. D.C. Coppens te Amsterdam.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoekster is op 24 juni 2015 door FNV gedagvaard om te verschijnen op de kort-gedingzitting van 29 juli 2015 ter zake van een geschil over de executie van een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 april 2014. Bij brief van 8 juli 2015 heeft verzoekster de rechtbank verzocht FNV niet-ontvankelijk te verklaren althans de vordering van FNV af te wijzen, omdat zowel verzoekster als haar advocaat geen dagvaarding hebben ontvangen en dus niet is voldaan aan het bepaalde in het procesreglement. Voorts is bij die brief verzocht om de zitting aan te houden, omdat bij het bepalen van de zittingsdatum geen rekening is gehouden met het feit dat deze datum van de zijde van verzoekster als verhinderdatum is opgegeven. Bij brief van 10 juli 2015 is van de zijde van FNV hierop gereageerd. Namens de voorzieningenrechter is op 10 juli 2015 telefonisch aan partijen doorgegeven dat de zitting op 29 juli 2015 zal doorgaan. Bij brief van 14 juli 2015 heeft verzoekster de rechtbank verzocht dit standpunt te herzien. Blijkens een telefoonnotitie is op 22 juli 2015 namens de voorzieningenrechter nogmaals aan partijen doorgegeven dat de zitting zal doorgaan en dat als verzoekster meent dat gehandeld is in strijd met de goede procesorde dit ter zitting aan de orde kan worden gesteld. Op 28 juli 2015 is namens verzoekster een eis in reconventie ingediend, waar namens FNV bij brief van 28 juli 2015 op is gereageerd.
1.2.
Op 29 juli 2015 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden. Namens FNV is daar verschenen de heer [naam] , vergezeld van de advocaat van FNV. Voorts is verzoekster verschenen, vergezeld van mr. Ligeon-Merton. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De reacties van de zijde van verzoekster van 31 juli 2015 en van de zijde van FNV van 4 augustus 2015 op het proces-verbaal zijn aan het proces-verbaal gehecht. Op voornoemde zitting heeft verzoekster de voorzieningenrechter gewraakt.
1.3.
Bij brief van 31 juli 2015 is aan partijen bericht dat het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zal worden behandeld op 10 augustus 2015. Bij e-mailbericht van 4 augustus 2015 heeft de advocaat van verzoekster bericht dat zij en verzoekster op die datum verhinderd zijn vanwege andere verplichtingen, waaronder een zitting, en heeft zij verzocht een andere behandeldatum te bepalen. Bij brief van 5 augustus 2015 heeft FNV zich verzet tegen uitstel van de zitting. De voorzieningenrechter heeft mondeling bericht geen bezwaar te hebben tegen aanhouding van de zitting. Bij e-mailbericht van 5 augustus 2015 is namens de wrakingskamer bericht dat het uitstelverzoek wordt afgewezen, gelet op de aard van de procedure in de hoofdzaak.
1.4.
Bij brief van 5 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.5.
Tegen de afwijzing van het uitstelverzoek heeft de advocaat van verzoekster bij
e-mailbericht van 7 augustus 2015 bezwaar gemaakt. Voorts heeft zij bij brief van 9 augustus 2015 inhoudelijk gereageerd op het standpunt van de voorzieningenrechter. In deze brief heeft de advocaat van verzoekster daarnaast het volgende opgemerkt:
‘(…) Ik wens voorop te stellen dat indien de leden van de behandelende wrakingskamer en mr. G.H.I.J. Hage deel uitmaken van het wrakingsteam Hof Den Haag, en/of dat de leden evenals mr. Hage raadsheer zijn bij het Hof Den Haag, het behandelende wrakingsteam – ter vermijding van de schijn van partijdigheid en/of collegiale beïnvloeding – wordt gewraakt en wordt verzocht onderhavig wrakingsverzoek te doen behandelen door de wrakingskamer van het Hof Amsterdam, conform het Wrakingsprotocol van het Hof Amsterdam en hof Den Haag van 31 maart 2014. (…)’

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 10 augustus 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster en haar advocaat zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Ook de voorzieningenrechter is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens FNV is verschenen de heer [naam] , bijgestaan door mr. Coppens.
2.2.
Nu niet het wrakingsteam van het Hof Den Haag maar de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van mr. G.H.I.J. Hage behandelt, gaat de wrakingskamer er van uit dat het wrakingsverzoek van verzoekster tegen deze wrakingskamer is gericht. Ter zitting heeft de wrakingskamer beslist dit wrakingsverzoek buiten behandeling te laten omdat de enkele omstandigheid dat de leden van de wrakingskamer en de gewraakte rechter allen deel uitmaken van dezelfde rechtbank, zonder nadere motivering, geen wrakingsgrond oplevert. Dit wrakingsverzoek komt er immers op neer dat iedere rechter in deze rechtbank gediskwalificeerd zou zijn waar het de behandeling van de oorspronkelijke wraking betreft. Wraking van een geheel college is echter uitgesloten (HR 18 december 1998, NJ 1999, 271; HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5777). Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer kan daarom niet anders dan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking worden beschouwd.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Door de handelwijze van de voorzieningenrechter was er tijdens de zitting op 29 juli 2015 geen balans tussen beide partijen. FNV kreeg steeds het woord, terwijl de advocaat van verzoekster veelvuldig werd onderbroken als zij aan het woord was. Hierdoor leek het of de voorzieningenrechter niet wilde luisteren naar de standpunten van verzoekster en of hij zijn oordeel al gevormd had. Ook heeft verzoekster niet voldoende gelegenheid gekregen om haar standpunten naar voren te brengen. De voorzieningenrechter ging voorbij aan de argumenten van verzoekster over het niet in acht nemen van het procesreglement en de toezegging van de griffie dat deze ter zitting zouden worden behandeld en de advocaat van verzoekster moest veel moeite doen om hiervoor aandacht te krijgen. Opvallend is dat de voorzieningenrechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek verwijst naar een bijlage bij het procesreglement. Hieruit blijkt dat hij meet met twee maten. De voorzieningenrechter bleef aandringen over te gaan naar de inhoud van de zaak, waarbij hij zich ongeduldig opstelde. Ook was de wijze waarop de voorzieningenrechter de vordering van FNV samenvatte erg sturend en vooringenomen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter niet onderzocht of beide partijen wel over dezelfde stukken beschikten. Volgens verzoekster is er een brief van 24 juli 2015 die zij niet kent. Bovendien heeft de voorzieningenrechter stukken geaccepteerd die korter dan 24 uur voor de zitting zijn ingediend.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De voorzieningenrechter berust niet in de wraking. Voor zover de wraking is gegrond op de beslissing om niet ter zitting maar in het vonnis te beslissen over de ontvankelijkheid van FNV in haar vordering merkt de voorzieningenrechter op dat dit een processuele beslissing is. De voorzieningenrechter bevestigt dat hij het betoog van de advocaat van verzoekster meermalen heeft onderbroken om vragen te stellen teneinde te achterhalen of verzoekster door de gestelde schendingen van het procesreglement was benadeeld in haar mogelijkheden om verweer te voeren. Ook bevestigt de voorzieningenrechter dat hij getracht heeft het inhoudelijke geschil dat partijen verdeeld houdt aan de orde te stellen en het standpunt van verzoekster hierover helder te krijgen. De voorzieningenrechter stelt aan het eind van de eerste termijn en na voorlezing van de gehele pleitnota aan de advocaat van verzoekster te hebben gevraagd of zij nog wat had op te merken over de inhoud van de zaak; hierop zou door de advocaat ontkennend zijn geantwoord. Toen bij dupliek bleek dat de advocaat van verzoekster ‘de tweede tranche’ van haar pleitnota wilde voordragen, heeft de voorzieningenrechter dit toegestaan, mits zij dat beknopt zou doen, aangezien al ongeveer vijftig minuten sinds de aanvang van de zitting waren verstreken. De voorzieningenrechter stelt aldus aan verzoekster meer ruimte te hebben gegeven dan waarvoor de dupliek bedoeld was. Hij wijst er nog op dat uit (een bijlage bij) het van toepassing zijnde procesreglement volgt dat bij deze rechtbank standaard zestig minuten worden gereserveerd voor de behandeling van een kort geding, terwijl geen van partijen op voorhand had verzocht om meer tijd voor de behandeling te reserveren. Volgens de voorzieningenrechter was zijn poging om het debat enigszins te stroomlijnen noodzakelijk en in lijn met de procesregels.

5.Het standpunt van de belanghebbende

FNV merkt op dat dit het derde en vierde wrakingsverzoek van de zijde van verzoekster zijn in de procedures waarbij FNV betrokken is. In de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 april 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1433) heeft zij eerst een raadsheer van het gerechtshof Den Haag en vervolgens ook de wrakingskamer van het gerechtshof gewraakt. Laatstgenoemd verzoek heeft verzoekster vervolgens niet doorgezet, omdat de wrakingskamer het wrakingsverzoek ten aanzien van de raadsheer toch ging behandelen.
Verzoekster wilde in de kort-gedingzitting een soort preliminair verweer voeren op grond waarvan FNV niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vorderingen. De voorzieningenrechter heeft ter zitting meegedeeld dat hij over het standpunt van verzoekster ten aanzien van het voorbijgaan aan haar verhinderdata en het accepteren van stukken die korter dan 24 uur voorafgaand aan de zitting door FNV waren overgelegd in het vonnis zou beslissen. FNV is van mening dat verzoekster zich hierbij had moeten neerleggen en dat dit geen grond voor wraking kan zijn. Ook de omstandigheid dat de voorzieningenrechter de advocaat van verzoekster heeft gemaand voort te maken met het voordragen van de tweede tranche van haar pleitnota betekent volgens FNV niet dat de voorzieningenrechter vooringenomen was.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar stelling dat de voorzieningenrechter voorbij ging aan de argumenten van verzoekster over het niet in acht nemen van het procesreglement en de toezegging van de griffie dat deze ter zitting zouden worden behandeld. Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 juli 2015 blijkt dat de advocaat van verzoekster de ‘eerste tranche’ van haar pleitnota heeft voorgedragen, dat de voorzieningenrechter ter zitting heeft erkend dat het primaire verweer van verzoekster is dat FNV niet-ontvankelijk is en dat de voorzieningenrechter niet eerst een uitspraak over de ontvankelijkheid van FNV wilde doen maar in één keer over de hele zaak wilde beslissen. In de schriftelijke verklaring van de voorzieningenrechter en door hetgeen namens FNV ter zitting van de wrakingskamer is betoogd wordt deze gang van zaken bevestigd. De wrakingskamer gaat hier dan ook vanuit.
De beslissing van de rechter om niet eerst over de ontvankelijkheid te beslissen maar in één keer over de hele zaak te beslissen en dus ter zitting ook over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak is een ordemaatregel. Een dergelijke maatregel levert, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking. Niet is gebleken dat er sprake is van dergelijke feiten en/of omstandigheden. De afwijzing van een verzoek van een partij door de rechter is daartoe ten enenmale onvoldoende; zo een afwijzing betekent immers niet dat de rechter jegens die partij vooringenomen is of daarvan de schijn opwekt.
6.4.
Verzoekster maakt voorts bezwaren tegen de wijze waarop de rechter haar ter zitting bejegend heeft. Daarbij wijst zij erop dat zij veelvuldig onderbroken werd en dat de voorzieningenrechter steeds over wilde gaan naar de inhoudelijke beoordeling, waardoor zij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer volgt verzoekster hierin niet. Het is de taak van een rechter om ter zitting de regie te voeren en in dat kader zo mogelijk binnen de voor de zitting geplande tijd de feiten en standpunten boven water te krijgen die relevant zijn voor zijn beslissing. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de voorzieningenrechter met de door verzoekster genoemde handelwijze aan zijn regietaak invulling gegeven en heeft hij daarmee niet de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt. Niet is gebleken dat verzoekster hierdoor onvoldoende de gelegenheid zou hebben gekregen om haar standpunten naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal blijkt immers – en dit is door verzoekster ook niet betwist – dat de voorzieningenrechter voor het sluiten van de eerste termijn aan de advocaat van verzoekster heeft gevraagd of zij in eerste termijn nog iets op te merken had over de inhoud van de zaak. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Toen de advocaat van verzoekster in tweede termijn haar zogenoemde tweede tranche van de pleitnota wilde voordragen, heeft de voorzieningenrechter haar die gelegenheid geboden. Dat de voorzieningenrechter haar daarbij heeft verzocht om het omwille van de tijd beknopt te houden, maakt dit niet anders.
6.5.
Dat de voorzieningenrechter niet zou hebben onderzocht of beide partijen over dezelfde stukken beschikten is zonder nadere toelichting evenmin grond voor wraking. De enkele stelling van verzoekster dat er een brief van 24 juli 2015 zou zijn die zij niet kent, is hiervoor onvoldoende. Uit het proces-verbaal en de reacties van partijen hierop blijkt overigens ook niet dat er ter zitting is gesproken over een brief van die datum.
6.6.
De door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven derhalve geen grond te vrezen dat het de voorzieningenrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
6.7.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoekster in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof van 29 april 2014 niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot wraking van een raadsheer (ECLI:NL:GHDHA:2013:2666). In de onderhavige procedure heeft verzoekster getracht de wrakingskamer te wraken en zal het verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter worden afgewezen. Gelet op de frequentie en het gehalte van de door verzoekster in de procedures tussen haar en FNV ingediende wrakingsverzoeken en gelet tevens op de inhoud van het onderhavige wrakingsverzoek en het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, is de wrakingskamer van oordeel dat er sprake is van misbruik van het middel wraking. Zij ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 39, vierde lid, Rv aan verzoekster een wrakingsverbod op te leggen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1. vermelde kort geding-procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton;
• eiseres in de kort geding-procedure p/a haar advocaat mr. D.C. Coppens;
• de voorzieningenrechter mr. G.H.I.J. Hage.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, H.M.D. de Jong en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.