In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2015 een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. G.H.I.J. Hage afgewezen. Verzoekster, die betrokken was bij een kort geding procedure tegen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), stelde dat de voorzieningenrechter niet op een onpartijdige wijze had gehandeld tijdens de zitting op 29 juli 2015. Verzoekster voerde aan dat de voorzieningenrechter haar onvoldoende gelegenheid had gegeven om haar standpunten naar voren te brengen en dat hij de schijn van vooringenomenheid had gewekt door de gang van zaken tijdens de zitting. De wrakingskamer oordeelde echter dat de voorzieningenrechter zijn regietaak correct had uitgevoerd en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de beslissing om niet eerst over de ontvankelijkheid te beslissen maar in één keer over de hele zaak te oordelen, een ordemaatregel was die geen grond voor wraking opleverde. Bovendien werd vastgesteld dat de stellingen van verzoekster niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking kennelijk misbruik van het rechtsmiddel was en legde verzoekster een wrakingsverbod op. De behandeling van de kort geding procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.