Uitspraak
Afwijzing ondertoezichtstelling
Procedure
Verzoek en verweer
Beoordeling
Beslissing
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. Het verzoek was gedaan op 17 november 2014 en later aangevuld op 6 februari 2015. De minderjarige, geboren in 1999, verblijft feitelijk bij zijn moeder in het buitenland, terwijl de vader in Nederland woont. De Raad maakte zich zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, vooral na zorgwekkende uitlatingen van de minderjarige over mishandeling en de omstandigheden waarin hij zich bevond.
Tijdens de zitting op 10 februari 2015 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, waaronder een raadsrapportage. De vader van de minderjarige heeft verweer gevoerd en betwist dat de kinderrechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, aangezien de minderjarige zich in het buitenland bevindt. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is, omdat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De zorgen van de Raad zijn erkend, maar de kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de situatie van de minderjarige in het buitenland. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de opmerking dat indien de minderjarige terugkeert naar Nederland, de Raad via de school op de hoogte zal worden gesteld van eventuele zorgsignalen.