ECLI:NL:RBDHA:2015:1789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
C-09-478877 - JE RK 14-2726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. Het verzoek was gedaan op 17 november 2014 en later aangevuld op 6 februari 2015. De minderjarige, geboren in 1999, verblijft feitelijk bij zijn moeder in het buitenland, terwijl de vader in Nederland woont. De Raad maakte zich zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, vooral na zorgwekkende uitlatingen van de minderjarige over mishandeling en de omstandigheden waarin hij zich bevond.

Tijdens de zitting op 10 februari 2015 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, waaronder een raadsrapportage. De vader van de minderjarige heeft verweer gevoerd en betwist dat de kinderrechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, aangezien de minderjarige zich in het buitenland bevindt. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is, omdat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De zorgen van de Raad zijn erkend, maar de kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de situatie van de minderjarige in het buitenland. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de opmerking dat indien de minderjarige terugkeert naar Nederland, de Raad via de school op de hoogte zal worden gesteld van eventuele zorgsignalen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-2726
Zaaknummer: C/09/478877
Datum beschikking: 10 februari 2015

Afwijzing ondertoezichtstelling

Beschikkingop het op 17 november 2014 gedane mondelinge verzoek, later aangevuld bij schriftelijk verzoek d.d. 6 februari 2015, van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats];
kind uit het huwelijk van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
feitelijk in het buitenland,
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder [in het buitenland].

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de Raad d.d. 6 februari 2015, met als bijlage de raadsrapportage
d.d. 6 februari 2015.
Op 10 februari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [Y], namens de Raad,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Singh.
De minderjarige is op 17 november 2014 in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar. Daartoe is in de raadsrapportage d.d. 6 februari 2015 het volgende neergelegd. In het kader van het raadsonderzoek is gesproken met de vader en met de school van de minderjarige. Het relaas van de vader dat de minderjarige samen met de moeder en zijn broer [X ] op 24 november 2014 is afgereisd naar [het buitenland] met de bedoeling zich voorlopig daar te vestigen, vindt bevestiging in de door de school verstrekte informatie dat de minderjarige en [X ] door de vader zijn uitgeschreven van de school en uit de basisregistratie personen van de gemeente [A]. Gebleken is dat de oudste zoon van ouders, [A], conform de door de vader verstrekte informatie, nog steeds schoolgaand is en is achtergebleven bij de vader. De Raad maakt zich zorgen om de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, ook al vinden de zeer zorgelijke uitlatingen van de minderjarige die aanleiding gaven tot de voorlopige ondertoezichtstelling, geen steun in de latere onderzoeksbevindingen. De beweringen van de minderjarige dat zijn biologische vader de hierboven als ouders genoemde personen geld heeft betaald om hem en zijn broer [X ] mee te nemen naar Nederland en dat hij door deze personen wordt mishandeld, en (later) dat zijn biologische vader in een ziekenhuis is overleden, lijken te worden ontkracht door de betwisting daarvan door de ouders, door zijn boer [X ] en door de in de basisregistratie personen opgenomen gegevens dat de minderjarige wél een kind is van voormelde ouders. Dat er in het kader van het raadsonderzoek, ondanks vele pogingen, nauwelijks contact kon worden verkregen met de vader, en ook niet meer kon worden gesproken met de beweerdelijk naar [het buitenland] afgereisde minderjarige, moeder en broer [X ], en dat hun vertrek naar zeggen van de vader mede is ingegeven door “problemen met de autoriteiten”, zijn evenwel zeer zorgelijke aspecten.
De Raad heeft geen goed zicht op de thuissituatie kunnen krijgen. De zorgen, vragen en onduidelijkheden zijn bepaald niet weggenomen en nopen tot de bemoeienis van de jeugdhulp biedende instanties, indien en zodra de minderjarige terugkeert naar Nederland.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Aangegeven is dat de commotie die de onderhavige procedure heeft gegeven, bovenop het feit dat de moeder, [minderjarige] en [X ] al niet heel goed aardden hier in Nederland, hen heeft doen vertrekken naar [het buitenland]. November was een goed moment voor hen om af te reizen naar [het buitenland] om nog afscheid te kunnen nemen van de ernstig zieke en inmiddels overleden grootmoeder moederszijde in [het buitenland]. Nabeel en [X ] zullen met hun moeder in [het buitenland] blijven en daar naar school gaan. Voor [minderjarige] is dat veel beter. Hij voelt zich daar veel prettiger. [A] heeft het naar zijn zin in Nederland en blijft voorlopig bij de vader wonen. De vader heeft niet moedwillig het contact met de Raad vermeden. De vader is door de ploegendiensten, ook ’s nachts, veel aan het werk en slecht bereikbaar.
De vader stelt zich primair op het standpunt dat de kinderrechter zich bij gebrek aan rechtsmacht niet bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige verzoek. Subsidiair stelt de vader zich op het standpunt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen op de grond dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige niet tot uitvoering kan worden gebracht in [het buitenland] - dat niet is aangesloten bij de toepasselijke verdragen -, ook niet door tussenkomst van de Centrale Autoriteit.

Beoordeling

De kinderrechter stelt voorop dat zij zich, gelet op het bepaalde in artikel 8 van Verordening Brussel IIbis, bevoegd acht kennis te nemen van het onderhavige verzoek nu de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
De kinderrechter overweegt voorts dat, nu het verzoek tot ondertoezichtstelling is gedaan op 17 november 2014 en gelet op het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 28 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, zij het recht zoals dat gold voor 1 januari 2015 zal toepassen. Dit betekent dat zij het verzoek tot ondertoezichtstelling zal beoordelen op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (oud).
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (oud) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarige niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. De uitlatingen die de minderjarige over zijn thuissituatie heeft gedaan acht de kinderrechter evenals de Raad zeer zorgelijk. Gedurende het raadsonderzoek is geen duidelijkheid verkregen over de achtergrond en het waarheidsgehalte van de uitlatingen van de minderjarige. Er is ook geen duidelijkheid gekomen over de vraag of en in hoeverre er sprake is van problematiek waarvoor door een ondertoezichtstelling te borgen hulpverlening zou moeten worden ingezet. Hoewel de zorgen eigenlijk nader zouden moeten worden onderzocht, laat de feitelijke situatie waarbij de minderjarige in [het buitenland] verblijft, dat niet toe. De kinderrechter heeft begrip voor de wens van de Raad om de ondertoezichtstelling uit te spreken zodat jeugdhulp verlenende instanties onmiddellijke ingang hebben bij het gezin, indien en zodra de minderjarige mocht terugkeren naar Nederland. Maar nu niet blijkt dat is voorzien in een terugkeer van de minderjarige naar Nederland, en het voorts niet ondenkbaar is dat de dreiging van overheidsbemoeienis het gezin afhoudt van een terugkeer naar Nederland, ziet de kinderrechter reden over te gaan tot afwijzing van het verzoek. Mocht de minderjarige terugkeren naar Nederland, dan gaat de kinderrechter ervan uit dat eventuele zorgsignalen de Raad via de school van de minderjarige zullen bereiken. Daarbij acht de kinderrechter van belang dat de minderjarige ten tijde van zijn verblijf in Nederland stond ingeschreven bij een school en dat de oudere broer van de minderjarige ook nog naar school gaat. In die zin heeft de kinderrechter geen aanleiding te veronderstellen dat de minderjarige aan het zicht van de autoriteiten zal worden onttrokken indien hij zich weer in Nederland bevindt.
De kinderrechter merkt voorts op zij er van uitgaat dat de vader zich zal bekommeren om het psychische welzijn van de minderjarige in [het buitenland] en zich ervoor zal inspannen dat eventueel noodzakelijke psychische hulp voor de minderjarige in [het buitenland] beschikbaar komt.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015 in tegenwoordigheid van B.M. van Leeuwen als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.