In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ontvankelijkheid van een beroep en bezwaar van eiseres tegen een beslissing van verweerder inzake een persoonlijke betalingsregeling. Eiseres heeft zowel bij het indienen van het bezwaarschrift als bij het indienen van het beroepschrift de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijnen overschreden. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is, omdat eiseres de uitspraak op bezwaar in eerste instantie niet heeft ontvangen. Na kennisname van de uitspraak heeft zij echter tijdig beroep ingesteld. De termijnoverschrijding voor het maken van bezwaar is echter niet verschoonbaar, omdat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 13 september 2013. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 9 augustus 2013 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres heeft ontvangen en dat op 13 september 2013 een beslissing op dat verzoek is genomen. Eiseres heeft op 20 mei 2014 een nieuw verzoek ingediend, dat als bezwaar tegen de eerdere beslissing is aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar op 12 juni 2014 naar het juiste adres is verzonden. Eiseres heeft echter betoogd dat zij deze beslissing niet heeft ontvangen, wat de rechtbank geloofwaardig acht. Hierdoor is de termijn voor het indienen van beroep verschoonbaar geacht.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de eerdere beslissing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.