7.2De rechtbank is, gelet op hetgeen overwogen onder 6, van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie heeft beschikt om op basis van de klachten van eiser een beoordeling te maken zijn beperkingen voor arbeid op de datum hier in geding. De omstandigheid dat nog nader onderzoek plaatsvindt kan daaraan niet afdoen. Nieuwe inzichten over de oorzaken van klachten of ten aanzien van behandelmethoden, brengen geen verandering in de door eiser gepresenteerde klachten en beperkingen rondom de datum in geding. Voor zover eiser meent dat zijn beperkingen inmiddels zijn toegenomen, kan hij bij verweerder om een herkeuring verzoeken.
8. Gelet op de voorgaande is de rechtbank van oordeel verweerder zich heeft mogen baseren op de medische rapportages van de verzekeringsartsen. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechtbank in het licht van het voorgaande geen aanleiding.
9. De rechtbank constateert dat eiser ten aanzien van de geduide functies enkel aanvoert dat deze voor hem niet geschikt zijn omdat hij medisch gezien meer beperkt is dan door verweerder aangenomen. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955), in gevallen waarin slechts de medische grondslag van het bestreden besluit aan de orde is gesteld, de rechterlijke toetsing van een schatting in beginsel beperkt dient te blijven tot de medische grondslag en tot de met die grondslag nauw verweven vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van in de FML van 27 februari 2014 vastgelegde beperkingen, ziet de rechtbank, mede gelet op de nadere rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 oktober 2014, geen aanleiding om aan de medische geschiktheid van de geduide functies te twijfelen. 10. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit 1 in rechte standhouden.
Ten aanzien het beroep tegen de terugvordering van verstrekte voorschotten
11. In verband met de eiser ingediende aanvraag om een WIA-uitkering heeft verweerder aan eiser op zijn verzoek met ingang van 2 januari 2014 voorschotten toegekend.
12. Na de weigering van de WIA-uitkering heeft verweerder de reeds verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 2.699,37 van eiser teruggevorderd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan zou moeten worden afgezien van terugvordering.
13. Eiser voert aan dat verweerder op grond van zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden af had moeten zien van terugvordering.
14. Gelet op hetgeen overwogen onder 1 tot en met 10 heeft eiser met ingang van
2 januari 2014 geen aanspraak op een WIA-uitkering. Dit heeft tot gevolg dat de voorschotten aan eiser onverschuldigd zijn betaald.
15 In artikel 77, eerste lid van de Wet WIA is bepaald – voor zover hier van belang – dat hetgeen onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder wordt teruggevorderd. In het vijfde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
16. Uit dit artikel blijkt dat verweerder in beginsel verplicht is hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. De rechtbank overweegt dat eiser zijn stelling dat sprake is van bijzondere omstandigheden in het geheel niet heeft onderbouwd. Voor zover eiser met zijn verwijzing naar het bezwaardossier stelt dat zijn medische situatie als dringende reden moet worden aangemerkt, volgt de rechtbank hem niet in dat betoog. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat hij in staat is om meer dan 65% van loon te verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit 2 eveneens standhouden.
18. De beroepen zijn ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.