ECLI:NL:RBDHA:2015:2299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
09/925666-12, 09/752139-10 (ttz. gev.) en 22/001913-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor doodslag en andere geweldsdelicten in Den Haag

Op 5 maart 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag en meerdere geweldsdelicten. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. De zaak begon met de fatale steekpartij op 16 december 2010, waarbij het slachtoffer, een 20-jarige man, in zijn woning door de verdachte met een mes in de rechterbil werd gestoken. Dit leidde tot een ernstige bloeding, waardoor het slachtoffer later die dag in het ziekenhuis overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade handelde, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer.

Naast de doodslag waren er ook andere aanklachten tegen de verdachte, waaronder mishandeling, bedreiging en het vernielen van eigendommen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij weinig verantwoordelijkheid leek te nemen voor zijn daden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde en oordeelde dat er geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van de feiten.

De rechtbank legde de verdachte een lange gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen het leven van het slachtoffer had ontnomen, maar ook groot leed had veroorzaakt voor de familie en vrienden van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van een stevige reactie vanuit de rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/925666-12, 09/752139-10 (ttz. gev.) en 22/001913-11 (tul)
Datum uitspraak: 5 maart 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres 1],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 24 oktober 2012, 21 januari 2013, 25 maart 2013, 21 juni 2013, 28 augustus 2013, 25 november 2013, 18 februari 2014, 1 mei 2014, 29 juli 2014, 1 september 2014, 28 november 2014 (telkens pro forma), 10 februari 2015 (inhoudelijke behandeling) en 19 februari 2015 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.C. Nederpel, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting met betrekking tot feit 1 van parketnummer 09/925666-12 - ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/925666-12
1.
hij op of omstreeks 13 juli 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 1] (die op dat moment werkzaam was als beveiliger in dienst van Securitas in het Stadhuis), met (veel) kracht en/of onverwacht (- schuin - van achteren) tegen zijn gezicht/hoofd heeft gestompt
en/of geslagen(waardoor en/of waarna die [slachtoffer 1] buiten bewustzijn raakte en/of die [slachtoffer 1] op een tegelvloer is gevallen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2012 te 's-Gravenhage, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon, [slachtoffer 1] (op dat moment werkzaam als beveiliger in dienst van Securitas in het Stadhuis), opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met (veel) kracht en/of onverwacht (- schuin - van achteren) tegen zijn gezicht/hoofd heeft gestompt
en/of geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Ter berechting gevoegd 09/900614-11
hij op of omstreeks 16 juli 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Leger des Heils ( [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen tegen voornoemde ruit te schoppen/trappen;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2011 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende hoofdagent van Politie Haaglanden, [slachtoffer 2], verdachte - buiten heterdaad - op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn rechterarm met kracht naar achteren te bewegen en/of zijn armen en benen bewoog in een andere richting bewoog dan die waarin [slachtoffer 2] verdachte wilden brengen en/of schoppende bewegingen te maken, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (te weten een schaafplek en/of zwelling op zijn
rechterelleboog) bekwam;
4. ter berechting gevoegd 09/290902-11
hij op of omstreeks 7 november 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3]) ongeveer 284, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2011 tot en met 6 november 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3]) een (groot) aantal (van ongeveer 284) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2011 tot en met 7 november 2011 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking te weten
door het verbreken en/of verwijderen van het deksel van de hoofdaansluitkast;
7. Ter berechting gevoegd 09/149972-12
hij op of omstreeks 9 juli 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), bij de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) (met kracht) in de keel heeft geknepen en/of (vervolgens) tegen een been heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
8.
hij op of omstreeks 9 juli 2012 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn vuist in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik weet je te vinden vetzak, ik pak jou nog wel" en/of Ik weet je te vinden. Morgen kom ik met mijn vrienden. Dan kom ik je alleen tegen. Dan pak ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 09/752139-10
hij op of omstreeks 16 december 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] met een mes gestoken in de (rechter)bil (waardoor een steekkanaal van circa 8,5 centimeter is ontstaan reikend tot aan een tak van een grote ader met bloedverlies tot gevolg), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de (rechter)bil), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een mes te steken in de (rechter)bil (waardoor een steekkanaal van circa 8,5 centimeter is ontstaan reikend tot aan een tak van een grote ader met bloedverlies tot gevolg), terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2010 te 's-Gravenhage, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes heeft gestoken in de (rechter)bil (waardoor een steekkanaal van circa 8,5 centimeter is ontstaan reikend tot aan een tak van een grote ader met bloedverlies tot gevolg), terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.

3. Voorvragen

De raadsvrouw heeft verweer gevoerd inhoudende dat het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsvrouw, kort samengevat, aangevoerd dat:
er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, grotendeels door toedoen van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft er bewust voor gekozen om de getuigenverklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) niet direct aan de verdediging te verstrekken. Hierdoor heeft het nodeloos lang geduurd tot [getuige 1] in bijzijn van de verdediging kon worden gehoord, met als gevolg dat [getuige 1] niet meer goed in staat was om duidelijk en controleerbaar te verklaren. Daarbij is aan de rechten van de verdediging door de wijze waarop het rogatoire verhoor van getuige [getuige 1] heeft plaatsgevonden ernstig tekort gedaan. De verdediging is hierdoor onherstelbaar in haar belangen geschaad. Verdachte heeft bovendien in afwachting van het betreffende verhoor grotendeels in voorlopige hechtenis gezeten, waardoor verdachte ook in zijn overige belang is geschaad;
het onderzoek in de woning is onvoldoende zorgvuldig geweest, onder meer doordat er te weinig bloed is bemonsterd en onderzocht. Door de vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek is verdachte onherstelbaar in zijn verdedigingsbelang geschaad.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. In april 2011 ontving de politie de melding dat er een getuige was die mogelijk kon verklaren in het onderzoek tegen verdachte. Deze getuige, [getuige 1], is op 24 juni 2011 in Nederland door de politie gehoord. Naar aanleiding van voornoemd verhoor wenste de politie [getuige 1] nogmaals te horen. Omdat de getuige in Oekraïne woonachtig was, diende dit te gebeuren middels een rechtshulpverzoek. Daarbij zijn de Nederlandse autoriteiten afhankelijk van de medewerking van de autoriteiten van het land waaraan het verzoek wordt gericht. In het algemeen duurt het dan enige tijd voordat een verhoor plaatsvindt. Voorts was [getuige 1] kennelijk enige tijd onvindbaar, hetgeen ook blijkt uit het feit dat haar adres dat zij bij haar eerste verhoor in Nederland heeft opgegeven, niet overeenkomt met het adres dat zij bij haar tweede verhoor in Oekraïne heeft opgegeven. Deze omstandigheid zorgde eveneens voor vertraging. Uiteindelijk is [getuige 1] op 26 oktober 2012 nogmaals in Oekraïne gehoord in het bijzijn van de Nederlandse politie. Op 21 januari 2013 is de zaak vervolgens op verzoek van de verdediging, die inmiddels op de hoogte was gebracht van de verklaringen van [getuige 1], naar de rechter-commissaris verwezen teneinde [getuige 1] nogmaals, in aanwezigheid van de verdediging, te horen. Dit verhoor heeft uiteindelijk op 6 oktober 2014 plaatsgevonden, derhalve een jaar en bijna negen maanden na de verwijzing naar de rechter-commissaris. Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is toegelicht, en ook blijkt uit twee processen‑verbaal van bevindingen die de rechter-commissaris hieromtrent heeft opgesteld, blijkt dat deze lange termijn - kort gezegd - was gelegen in de omstandigheid dat [getuige 1] weigerde een verklaring af te leggen via een video conferentie, alsmede in de politieke onrust in Oekraïne.
Uitgangspunt voor de vraag of het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard zijn de criteria zoals genoemd in het "Zwolsman-arrest" (Hoge Raad 19-12-1995, NJ 1996, 249). In dit arrest heeft de Hoge Raad als maatstaf gegeven dat een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken met betrekking tot het horen van [getuige 1] is de rechtbank van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in dit geval niet aan de orde is. Niet gezegd kan worden - nog daargelaten de vraag of er sprake is van ernstige inbreuken op de behoorlijke procesorde - dat het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming de zaak heeft vertraagd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het aan het openbaar ministerie is om stukken in te brengen in het onderzoek tegen verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is juist met oog op een zorgvuldig onderzoek in de zaak tegen verdachte de verklaring van [getuige 1] niet direct aan de verdediging verstrekt, maar eerst nadat [getuige 1] nader was gehoord. Dat het verhoor van de getuige op 6 oktober 2014 niet verliep zoals de raadsvrouw dat graag had gezien - hetgeen ook blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 8 oktober 2014 - kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan het openbaar ministerie worden verweten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot het verweer betreffende de kwaliteit van het onderzoek overweegt de rechtbank dat uit de sporenlijst, behorende bij het forensisch technisch proces-verbaal van 1 juni 2011, volgt dat op verschillende plekken in en nabij de woning veel bloed is bemonsterd. Conform afspraken die het openbaar ministerie met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft gemaakt over het maximale aantal in te sturen monsters, is vervolgens een selectie van de monsters doorgestuurd naar het NFI. Het vorengaande levert bij de rechtbank geen twijfel op wat betreft de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat het strafrechtelijk vooronderzoek onvolledig dan wel onzorgvuldig is geweest. Het verweer leidt derhalve niet tot de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank concludeert dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.

4.Bewijsoverwegingen

Parketnummer 09/925666-12, feit 7 en 8
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich op 9 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 1] (feiten 7 en 8).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – zoals vervat in haar pleitnota – op het standpunt gesteld dat beide feiten, met uitzondering van het schoppen tegen het been (feit 7) bewezen kunnen worden.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[slachtoffer 1], beveiliger, heeft verklaard [2] dat hij op 9 juli 2012 werkzaam was in de bibliotheek aan het Spui te Den Haag. Van zijn collega “[naam]” kreeg hij het verzoek om naar de eerste etage van de bibliotheek te komen, omdat hij een man had gesproken die in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, agressief reageerde en bezoekers lastig viel. [slachtoffer 1] heeft de man aangesproken en hem verteld dat hij de bibliotheek moest verlaten. Op enig moment liep de man mee naar de uitgang. Op de begane grond gaf de man de collega van [slachtoffer 1] een duw en zei dat hij niet weg zou gaan. Vervolgens draaide de man zich om en pakte [slachtoffer 1] met zijn rechter hand bij zijn strottenhoofd vast. [slachtoffer 1] voelde direct pijn en had moeite met ademhalen. Tevens voelde [slachtoffer 1] dat de man tegen zijn scheenbeen schopte. Om zich los te maken heeft [slachtoffer 1] met zijn elleboog een slaande beweging naar het gezicht van de man gemaakt. De man bleef agressief en riep naar [slachtoffer 1]: “Ik weet je te vinden. Morgen kom ik met mijn vrienden. Dan kom ik je alleen tegen. Dan pak ik je.”
Achter de aangifte van [slachtoffer 1] zijn foto’s van letsel aan zijn been en hals gevoegd. [3] Tevens bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen, waarin de verbalisant relateert dat hij op de hals van aangever rode striemen ziet en op het rechter scheenbeen een klein wondje. [4]
De man (rechtbank: verdachte) is vrij snel aangehouden, waarbij verbalisanten verdachte hebben horen zeggen: “Ik weet je te vinden vetzak, ik pak jou nog wel.” [5]
Getuige [getuige 2], de collega van [slachtoffer 1], heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met zijn handen naar de nek van [slachtoffer 1] greep en dat hij verdachte hoorde zeggen: “Dikzak, je moet oppassen, ik zal je terugpakken.” [6]
Uit het vorengaande volgt dat de aangifte van [slachtoffer 1] wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 2], waarbij ten aanzien van het ten laste gelegde letsel nog geldt dat dit ondersteuning vindt in voornoemde foto’s en het proces-verbaal van bevindingen daarover. De ten laste gelegde bedreiging vindt voorts naast de aangifte steun in het proces-verbaal van aanhouding. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling (feit 7) en bedreiging (feit 8) van [slachtoffer 1]. Ten aanzien van dit laatste feit overweegt de rechtbank nog dat aannemelijk is dat de door verdachte geuite bedreiging bij aangever een redelijke vrees heeft doen ontstaan dat verdachte zijn bedreiging zou waarmaken, gezien de geweldshandelingen jegens aangever die verdachte kort daarvoor had gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
7.
hij 9 juli 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), bij de keel heeft vastgepakt en in de keel heeft geknepen en vervolgens tegen een been heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
8.
hij op 9 juli 2012 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik weet je te vinden vetzak, ik pak jou nog wel" en/of Ik weet je te vinden. Morgen kom ik met mijn vrienden. Dan kom ik je alleen tegen. Dan pak ik je".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Parketnummer 09/925666-12, feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich op 13 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1], gepleegd met voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - zoals vervat in haar pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu slechts stompen ten laste is gelegd en uit de verklaringen en de beelden niet blijkt dat van stompen sprake is geweest.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, dient te worden vrijgesproken nu de enkele omstandigheid dat verdachte [slachtoffer 1] een klap heeft gegeven en verdachte vervolgens ten val is gekomen, onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voor het geval de rechtbank het primair ten laste gelegde niettemin bewezen zou achten, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbedachte raad, nu hiervoor voldoende ondersteuning in de feiten en omstandigheden ontbreekt en er bovendien contra indicaties zijn.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [7]
Op 13 juli 1012 heeft [slachtoffer 1] wederom aangifte [8] gedaan tegen verdachte. [slachtoffer 1] was die dag werkzaam als beveiliger en in die hoedanigheid aanwezig in het Stadhuis van Den Haag. Hij heeft verklaard dat hij het idee had dat er iemand achter hem liep, waarop hij omkeek en direct een harde klap in zijn gezicht op zijn kin dan wel kaak kreeg. [slachtoffer 1] kwam even bij op de grond en werd daarna wakker in het ziekenhuis. Toen hij in zijn gezicht werd geslagen, zag hij dat degene die dit deed de man was die hij eerder die week had aangehouden in verband met het veroorzaken van overlast (rechtbank: verdachte).
Verdachte heeft bekend dat hij aangever opzettelijk en met kracht tegen zijn hoofd heeft geslagen. [9]
Uit het proces-verbaal van bevindingen [10] met betrekking tot de camerabeelden uit het Stadhuis, blijkt dat op de beelden te zien is dat verdachte de aangever van achter benadert, dat aangever zijn hoofd naar rechts draait en dat verdachte met zijn rechterarm een slaande beweging maakt naar het hoofd van aangever, waardoor aangever op de grond valt en tien minuten roerloos blijft liggen.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever een klap heeft gegeven. De rechtbank gaat er van uit dat dit een vuistslag is geweest, gelet op de omschrijving van het handelen van verdachte in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden en gelet op de kracht waarmee de klap moet zijn gegeven, nu aangever op de grond is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, de val van aangever een rechtstreeks gevolg is geweest van de vuistslag van verdachte.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het geven van de klap heeft gehandeld met voorbedachte raad. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op zijn genomen besluit, en aldus de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan ook rekenschap te geven.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit het handelen van verdachte - het geven van een vuistslag tegen het hoofd van aangever - niet kan worden afgeleid dat verdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het feit dat sprake was van een harde vloer waarop aangever terecht is gekomen is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid - zoals de officier van justitie heeft betoogd - waarmee verdachte zich vooraf rekenschap van hoefde te geven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door te handelen als hiervoor omschreven schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 13 juli 2012 te ‘s-Gravenhage, opzettelijk, een persoon, [slachtoffer 1] (op dat moment werkzaam als beveiliger in dienst van Securitas in het Stadhuis), met kracht en onverwacht (- schuin - van achteren) tegen zijn gezicht/hoofd heeft gestompt, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Parketnummer 09/925666-12, feit 2 en 3
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een ruit bij het Leger des Heils (feit 2) en aan wederspannigheid met enig lichamelijk letsel als gevolg (feit 3).
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat waaruit blijkt dat het letsel van verbalisant [slachtoffer 2] is veroorzaakt door het verzet van verdachte.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [11]
[aangever] heeft namens het Leger Des Heils aangifte [12] gedaan van vernieling van een ruit van de vestiging aan de [adres 2] te Den Haag op 16 juli 2011.
Verdachte heeft bekend dat hij genoemde vernieling heeft gepleegd door de ruit in te trappen. [13]
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Naar aanleiding van de vernieling van de ruit zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Verdachte heeft zich vervolgens verzet bij zijn aanhouding. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding [14] heeft verdachte zijn arm en beide benen in een andere richting bewogen dan verbalisanten hem wilden hebben en kon men verdachte pas na het geven van een pijnprikkel onder controle brengen en hem in de transportboeien plaatsen. Verdachte is door vier verbalisanten opgepakt om hem naar het surveillancevoertuig te dragen. Verdachte maakte hierbij schoppende bewegingen. Nadat verbalisant [slachtoffer 2] de deur van het surveillancevoertuig had gesloten, zag en voelde hij dat hij een schaafplek had op zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog. Tevens ontstond een lichte zwelling rondom deze plek. Van de verwonding is een foto [15] gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat de agenten hem wilden boeien, zijn elleboog naar achter deed. [16]
Gelet op het vorengaande, het ambtsedig proces-verbaal van twee verbalisanten en de gedeeltelijke bekentenis van verdachte, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Hierbij acht de rechtbank tevens bewezen dat het door verbalisant [slachtoffer 2] opgelopen letsel aan zijn elleboog het gevolg is geweest van de door verdachte gepleegde wederspannigheid. De rechtbank overweegt hierbij dat zij het niet aannemelijk acht dat genoemde verbalisant het letsel bij andere werkzaamheden heeft opgelopen, nu de verbalisant heeft verklaard dat hij direct na de aanhouding van verdachte zag dat hij een schaafplek had op zijn arm en pijn voelde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij op 16 juli 2011 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, geheel of ten dele toebehorende aan Leger des Heils ( [adres 2]), heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen tegen voornoemde ruit te schoppen/trappen;
3.
hij op 16 juli 2011 te ‘s-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende hoofdagent van Politie Haaglanden, [slachtoffer 2], verdachte – buiten heterdaad – op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn rechterarm met kracht naar achteren te bewegen en zijn armen en benen bewoog in een andere richting bewoog dan die waarin [slachtoffer 2] verdachte wilde brengen en schoppende bewegingen te maken, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (te weten een schaafplek en zwelling op zijn rechterelleboog) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Parketnummer 09/925666-12, feit 4, 5 en 6
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte op 7 november 2011, 284 hennepplanten aanwezig heeft gehad (feit 4), in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 6 november 2011 hennep heeft geteeld (feit 5) en zich in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 7 november 2011 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit (feit 6).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie onrechtmatig, namelijk zonder machtiging vooraf, de woning van verdachte heeft betreden. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de bewijsmiddelen die zijn verkregen door het binnentreden, waaronder de vondst van de hennepkwekerij, de informatie waaruit blijkt dat er elektriciteit is gestolen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [17]
Onrechtmatig binnentreden?
Op 7 november 2011 zijn verbalisanten naar de [adres 3] te Den Haag gegaan naar aanleiding van eerdere meldingen van overlast door de bewoner van het pand. Verbalisanten hebben op voornoemde datum bij de woning aangebeld, omdat zij wilden weten of er nog mensen in de woning aanwezig waren. Volgens de onderburen kwam uit deze woning aan de achterzijde een fel licht. Toen verbalisanten aanbelden, werd door verdachte de deur opengedaan. Op de vraag van verbalisanten of ze binnen mochten komen, antwoordde verdachte bevestigend. Op het moment dat verbalisanten de woning betraden, zagen zij dat verdachte naar achteren de gang in liep. In de hal zagen verbalisanten een fel licht schijnen dat afkomstig was uit de woonkamer. De woonkamerdeur stond op een kier. Verbalisanten vroegen aan verdachte of zij in de woonkamer mochten kijken, waarna zij om het hoekje de woonkamer in hebben gekeken en een in werking zijnde hennepkwekerij zagen. Vervolgens is verdachte aangehouden en hebben verbalisanten de woning verlaten in afwachting van een machtiging tot binnentreden. Na ontvangst van de machtiging tot binnentreden hebben verbalisanten opnieuw (25 minuten na de eerste keer) de woning betreden en hebben zij de woning nader bekeken.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verbalisanten rechtmatig zijn binnengetreden in de woning van verdachte, nu zij daartoe toestemming van verdachte hadden gekregen. Naar aanleiding van het felle licht – dat men vaak aantreft in een hennepplantage – dat zij vervolgens zagen hebben zij door een kier van de deur in de woonkamer gekeken, alwaar zij een hennepkwekerij zagen. Hieruit volgt dat verbalisanten niet meer hebben gedaan dan ‘zoekend rondkijken’, hetgeen was toegestaan op grond van artikel 9 van de Opiumwet. Nu van ‘doorzoeken’ geen sprake is geweest, in ieder geval niet tot het moment dat de verbalisanten een machtiging tot binnentreden hadden, wordt het verweer verworpen.
De feiten
Op 7 november 2011 heeft de politie in de woning van verdachte aan de [adres 3] te Den Haag, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [18] In totaal zijn 284 hennepplanten in beslag genomen. [19] Uit onderzoek is gebleken dat het jonge vrouwelijke hennepplanten betroffen. [20] Uit onderzoek door Eneco is gebleken dat stroom buiten de meter is afgenomen, door het plaatsen van elektriciteitsdraden voor de meter. [21]
Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen hennepplanten van hem waren, dat hij ze sinds twee weken had en dat hij zelf de elektriciteit heeft aangelegd. [22]
Gelet op het vorengaande, de aangetroffen hennepplanten, de constatering van diefstal van elektriciteit en de bekennende verklaring van verdachte hieromtrent, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
4.
hij op 7 november 2011 te ‘s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3]) 284 hennepplanten, zijnde hennep een middel als
vermeld opde bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 6 november 2011 te ‘s-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 3]) een groot aantal van 284 hennepplanten, zijnde hennep een middel als
vermeld opde bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
hij in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 7 november 2011 te ‘s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking te weten door het verbreken en verwijderen van het deksel van de hoofdaansluitkast.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Parketnummer 09/752139-10
4.1
Inleiding
Op 16 december 2010 ontving de politie een melding van een steekincident ter hoogte van de [adres 4] te Den Haag. Ter plaatse aangekomen zagen verbalisanten op de rijbaan een man op de grond liggen in een grote plas bloed (rechtbank: [slachtoffer 3]). Vanuit het portiek van de [adres 3] kwam een man met een bebloed gezicht aangelopen (rechtbank: verdachte). Verdachte verklaarde dat hij door de andere man was gestoken in zijn hoofd, zijn arm en zijn borst, waarop hij het mes van het slachtoffer heeft afgepakt. Vervolgens verklaarde verdachte dat hij is gaan “insteken” op het slachtoffer en dat hij hem in zijn billen en in zijn been stak. [23]
Beide mannen zijn naar verschillende ziekenhuizen vervoerd.
[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) is diezelfde dag in het ziekenhuis overleden. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 3] is gebleken dat sprake was van een scherprandig huiddefect met een steekkanaal van 8,5 cm in de rechterbil, reikend tot aan een tak van een grote ader, en van een scherprandig huiddefect aan de achterzijde van het rechterbovenbeen, met een steekkanaal dat zich geheel in het spierweefsel bevond. Het overlijden van [slachtoffer 3] kan zondermeer worden verklaard door verbloeding en de hierdoor opgelopen orgaanschade, ontstaan ten gevolge van steekletsel aan de rechterbil. [24]
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of verdachte [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De officier van justitie heeft partieel vrijspraak gevorderd van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe - zoals vervat in haar pleitnota - het volgende aangevoerd:
  • de verklaringen van getuige [getuige 1] dienen van het bewijs te worden uitgesloten, nu deze onvoldoende betrouwbaar zijn;
  • [getuige 1] is geen relevante getuige, nu zij feitelijk niets van enige waarde voor de zaak heeft gezien.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien iemand met een mes in de bilstreek en /of het bovenbeen wordt gestoken, daaruit niet kan worden afgeleid dat is beoogd die persoon te doden (ook niet in voorwaardelijke zin), dan wel dat sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde.
Ten slotte heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [25]
De verklaringen van verdachte
Verdachte is meerdere malen door de politie gehoord en heeft hierbij telkens verklaard [26] dat hij in zijn woning ruzie kreeg met [slachtoffer 3], dat hij de deur uit wilde gaan, dat hij toen hij de deur open wilde maken in zijn rug werd gestoken, dat hij zich toen omdraaide en vervolgens nog verschillende keren werd gestoken, dat hij het mes van [slachtoffer 3] wilde afpakken, dat [slachtoffer 3] het mes liet vallen, dat ze beiden bukten naar het mes, dat verdachte het mes te pakken kreeg en vervolgens [slachtoffer 3] in zijn bil heeft gestoken en dat [slachtoffer 3] hierna
directnaar buiten is gegaan.
Hierna zal de rechtbank ingaan op twee scenario’s ten aanzien van de plaats in de woning waar verdachte [slachtoffer 3] heeft gestoken. Ten eerste de hierboven weergegeven lezing van verdachte waarvan de kern is dat hij [slachtoffer 3] in de hal bij de voordeur in zijn bil stak waarna [slachtoffer 3] direct de woning verliet. Alleen in dit scenario heeft verdachte zich verweerd tegen een aanval van [slachtoffer 3] met het mes. Ten tweede de lezing van het openbaar ministerie volgens welke verdachte [slachtoffer 3] in de woonkamer heeft gestoken, zij naar de voordeur zijn gelopen alwaar een worsteling heeft plaatsgevonden en [slachtoffer 3] vervolgens de woning heeft verlaten.
Forensisch technisch onderzoek
S.P. van Baasbank-Draisma, operationeel expert forensische opsporing, heeft in het proces‑verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 oktober 2013 [27] antwoord gegeven op de vraag of het dodelijk gewond geraakte slachtoffer [slachtoffer 3] bij het raam in de woonkamer kan hebben gestaan op het moment dat hij werd gestoken. Hierbij is gekeken naar de hiervoor weergegeven twee scenario’s, in het proces-verbaal aangeduid met A en B.
Scenario A: [slachtoffer 3] is in de hal in zijn bil gestoken tijdens een worsteling en is direct nadat hij in zijn bil werd gestoken via de voordeur de woning uit gelopen;
Scenario B: [slachtoffer 3] is in de woonkamer bij het raam in zijn bil gestoken en heeft hierna nog enige tijd in de hal van de woning verbleven alwaar een worsteling tussen hem en verdachte heeft plaatsgevonden alvorens hij via de voordeur de woning verliet. [28]
Geconcludeerd wordt, gezien de poelvorming van bloed, de hoeveelheid bloedspatten, de bloeddruppels veroorzaakt door impacts in bloed en bloedvegen, dat het slachtoffer zich na het toebrengen van het letsel enige tijd in de hal moet hebben bevonden om een dergelijke poelvorming van bloed te veroorzaken. Het sporenbeeld maakt in dat geval het deel van de verklaring van verdachte, waarin hij verklaart: “Direct nadat ik hem in zijn bil had gestoken zag ik dat hij direct naar de deur liep, de deur open deed en naar buiten ging” (scenario A) minder waarschijnlijk. [29]
Ter terechtzitting heeft deze verbalisant als deskundige verklaard dat het bovengenoemde scenario van verdachte zelfs onmogelijk is. Dit gelet op de hiervoor omschreven poelvorming van bloed en het feit dat het zeer aannemelijk is dat bij het aanvangen van het bloedverlies bij het slachtoffer de kleding eerst het vloeiende bloed opneemt. Pas nadat de kleding is verzadigd, zal het bloedsporenbeeld, zoals zichtbaar in de hal van de woning, optreden. Ook hieruit volgt dat het slachtoffer enige tijd in de hal moet zijn verbleven indien de steekwond daar is toegebracht. Verder heeft de deskundige aangegeven dat men vaak ziet dat, nadat de kleding verzadigd is, het eerste bloed op een enkel van een slachtoffer zichtbaar wordt. [30] De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van de verbalisant Macco, die bij het aantreffen van [slachtoffer 3] op straat zag dat zijn rechter onderbeen bebloed was.
Op grond van het proces-verbaal en de verklaring ter terechtzitting van S.P. van Baasbank-Draisma is de tussenconclusie van de rechtbank dat het door verdachte geschetste scenario waarin hij het mes van [slachtoffer 3] bij de voordeur heeft afgepakt en hem stak, waarna [slachtoffer 3] direct de woning uitging, op grond van de bloedsporen in de hal zeer onwaarschijnlijk is.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte, kennelijk geconfronteerd met het hiervoor genoemde proces-verbaal van S.P. van Baasbank-Draisma, ter terechtzitting zijn verklaring op een essentieel punt heeft aangepast, te weten dat de worsteling nog enige tijd in de hal heeft voortgeduurd na de dodelijke steekwond. Nu verdachte eerst ter terechtzitting anders ging verklaren, heeft de rechtbank verdachte ter terechtzitting meerdere malen in de gelegenheid gesteld zijn verklaring op dit punt gedetailleerd toe te lichten. Verdachte wenste echter nadat hij zijn verklaring kort op zitting had gedaan, geen antwoord meer te geven op vragen van de rechtbank.
Om die redenen zal de rechtbank verdachte houden aan zijn meermalen gegeven lezing van de gebeurtenissen, een lezing die – als gezegd – onmogelijk wordt geacht.
Scenario B, zoals in voormeld proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek is onderzocht, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1]. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Getuige [getuige 1]
heeft op 24 juni 2011 verklaard [31] dat zij op 16 december 2010 Skype contact had met [slachtoffer 3] (rechtbank: [slachtoffer 3]). Op een gegeven moment zei [slachtoffer 3]: “Wacht er komt iemand aan, er wordt gebeld”. Via Skype liet hij weten dat de eigenaar (rechtbank: verdachte) was gekomen. [getuige 1] heeft het gezicht van de eigenaar niet onthouden, maar heeft wel gezien dat hij langer was dan [slachtoffer 3] en slank. Hij droeg een donkere jas en had een donker petje op. Op een gegeven moment vroeg [getuige 1] of de eigenaar al weg was. [slachtoffer 3] zei: “Nee, hij had honger en is naar de keuken gegaan om wat te eten”. Vervolgens ging het gesprek verder met [slachtoffer 3]. Op een gegeven moment zei [slachtoffer 3]: “Nu moet ik weg”. Via Skype heeft [getuige 1] gezien dat de eigenaar een paar keer heen en weer naar het raam was gelopen. Ze heeft gezien dat [slachtoffer 3] zijn jas had aangedaan. Ze zag op een gegeven moment [slachtoffer 3] staan bij het raam. Toen ze even niet naar het scherm keek, hoorde ze [slachtoffer 3] schreeuwen: “Ai, ai”. Dat waren een soort schreeuwen van pijn. Ze keek weer op naar haar scherm en zag dat er een persoon achter [slachtoffer 3] stond. Dat was de eigenaar van de woning. Daarna viel Skype uit. [getuige 1] heeft verklaard dat zij niet direct dacht dat er iets aan de hand was omdat ze dacht dat [slachtoffer 3] een grapje maakte. Na een paar dagen werd zij echter ongerust en heeft ze via Facebook contact opgenomen met de oom van [slachtoffer 3] (rechtbank: [betrokkene 1]).
Op 26 oktober 2012 heeft [getuige 1] haar verklaring in grote lijnen herhaald, met dien verstande dat zij heeft verklaard [32] dat ze, toen [slachtoffer 3] bij het raam stond, zag dat een jongeman richting het raam liep. Op het hoofd van de jongeman was een pet van het type baseball te zien. Op datzelfde moment hoorde ze dat [slachtoffer 3] schreeuwde: “Ai, ai! Hij heeft me gestoken!” [getuige 1] heeft verklaard dat ze aan het geschreeuw van [slachtoffer 3] op dat moment geen aandacht heeft besteed, nu zij dacht dat [slachtoffer 3] aan het dollen was.
Ten slotte heeft [getuige 1] op 6 oktober 2014 verklaard [33] over de gebeurtenissen op 6 december 2010 en heeft zij in grote lijnen haar eerder afgelegde verklaring herhaald. Zij heeft hierbij een aantal keer aangegeven dat zij zich bepaalde dingen niet meer kon herinneren, nu de gebeurtenis inmiddels zo lang geleden had plaatsgevonden. Ze heeft verklaard dat ze op het scherm richting het raam een jongen zag lopen. In verband met de slechte kwaliteit van de verbinding kon zij niet goed zeggen hoe hij eruit zag. Op datzelfde moment hoorde ze [slachtoffer 3] schreeuwde: “Ai, ai” en vielen de verbinding en het beeld op het scherm direct weg.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd, inhoudende dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn, nu er op een groot aantal punten twijfel aan de juistheid van de inhoud van haar verklaringen bestaat. Deze twijfels betreffen vooral de objectiviteit van de waarnemingen van de getuige, nu het goed mogelijk is dat die onbewust beïnvloed zijn door informatie die van buitenaf is gekomen. De kans is groot dat de zin “hij heeft me gestoken”, afkomstig is van de oom van [slachtoffer 3], [betrokkene 1], waarmee [getuige 1] voor het afleggen van haar eerste verklaring, heeft gesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat zij de verklaringen van [getuige 1] op belangrijke punten consistent acht. Dat het rogatoire verhoor van de getuige niet verliep, zoals de raadsvrouw dat graag had gezien, moge zo zijn, maar dat laat onverlet dat de getuige, zoals volgt uit voormeld proces-verbaal van de rechter-commissaris, alle gelegenheid heeft gekregen haar verklaring af te leggen en dat zij, naar het oordeel van de rechtbank, in grote lijnen steeds hetzelfde heeft verklaard. Uit onderzoek naar de laptop van [slachtoffer 3] is voorts gebleken dat hij op 16 december 2010 tussen 14.00 uur en 16.00 uur inderdaad Skype contact heeft gehad met [getuige 1]. [34] Zij heeft gedetailleerd over de jas van [slachtoffer 3] verklaard, welke details overeenkomen met de jas die hij droeg toen hij gewond op straat werd aangetroffen. Verder heeft [getuige 1] over veel feitelijke details verklaard, welke zij tijdens Skype contacten met [slachtoffer 3] heeft waargenomen, zoals de woning van [slachtoffer 3], de omgeving van de woning en de pet [35] die de huisbaas droeg, die alle bleken te kloppen.
De oom, [betrokkene 1], heeft voorts over het eerste contact met [getuige 1] verklaard dat zij een week of tien dagen na het incident een kort gesprek hadden. [getuige 1] vertelde hem dat dat ze iemand had gezien bij [slachtoffer 3] achter in beeld. Op een gegeven moment schreeuwde [slachtoffer 3] “ik ben geraakt”. [36] De rechtbank overweegt in dit verband dat [getuige 1] kennelijk, zeer kort na het incident, toen [betrokkene 1] nog niet in het bezit was van het strafdossier, reeds heeft verklaard dat [slachtoffer 3] schreeuwde dat hij was geraakt. Op dit moment heeft de getuige het woord “udarit” al gebruikt, hetgeen in het Russisch “ik ben geraakt” betekent en in een bepaalde context ook “hij heeft me gestoken” [37] kan betekenen. In dit licht acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] ook voldoende objectief.
Conclusie
Gelet op het vorengaande, de consistentie in de verklaringen van [getuige 1], het feit dat haar verklaring op verscheidene punten bevestiging vindt in het dossier en het feit dat zij reeds kort na het incident tegen de oom van het slachtoffer - die op dat moment het strafdossier nog niet in handen had - heeft verklaard dat zij [slachtoffer 3] hoorde roepen “Ai, ai, udarit!”, acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen.
Op grond van die verklaringen oordeelt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 3] niet in de hal, maar in de woonkamer met een mes in zijn bil heeft gestoken op het moment dat hij, zoals [getuige 1] heeft verklaard, naar het raam liep. De rechtbank gaat ervan uit dat, nadat [slachtoffer 3] was geraakt, [getuige 1] hem de woorden “ai, ai, udarit” heeft horen roepen. Tevens gaat de rechtbank ervan uit dat er vervolgens tussen [slachtoffer 3] en verdachte nog een worsteling in de hal heeft plaatsgevonden, hetgeen de poelvorming van bloed, de hoeveelheid bloedspatten, de bloeddruppels veroorzaakt door impacts in bloed en de bloedvegen verklaart. Tijdens deze worsteling moet [slachtoffer 3] verdachte met het mes hebben geraakt, ten gevolge waarvan verdachte ook verwondingen heeft opgelopen.
Voorbedachte raad?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte bij het steken van het slachtoffer heeft gehandeld met voorbedachte raad. Nu immers niet kan worden vastgesteld op welk moment verdachte het mes heeft gepakt, ontbreekt een concreet aanknopingspunt voor het vaststellen van het tijdsverloop tussen het pakken van het mes en het steken in de woonkamer. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van het tenlastegelegde.
Opzet?
De verdediging heeft betwist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 3]. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om [slachtoffer 3] van het leven te beroven. De billen bestaan uit een grote hoeveelheid weefsel waarin steken niet vreselijk veel kwaad kan. Bij het steken in de bilstreek is geen sprake van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood, aldus de verdediging.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 3]. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 3] met een mes met een lemmet van ongeveer 17 centimeter lang en ongeveer 3,5 centimeter breed in de rechterbil, bovenaan, ter hoogte van de onderrug, heeft gestoken. Blijkens het rapport van de deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg kan, indien het steekkanaal langs het os ilium en de wervelkolom loopt en eindigt in de grote aders of slagaders in het bekken, zoals in het onderhavige geval, een ernstige bloeding optreden die zonder tijdig chirurgisch ingrijpen dodelijk kan zijn. Wanneer het steekkanaal langs het os ilium verloopt, kan dit leiden tot perforatie van de organen in de buik of het kleine bekken zoals de darmen en de urinewegen. Beschadiging van deze organen kan leiden tot functieverlies van deze organen en/of infecties die zonder tijdig en adequaat medisch ingrijpen als potentieel levensbedreigend kunnen worden beschouwd. [38]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus op genoemde plaats in het lichaam met een mes van een dergelijk formaat te steken zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van de messteek het leven zou laten. De gedragingen van verdachte - het steken met een fors mes in de grens tussen de rug en de bil - kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan het slachtoffer dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, heeft aanvaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 16 december 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer 3] met een mes gestoken in de rechterbil (waardoor een steekkanaal van circa 8,5 centimeter is ontstaan reikend tot aan een tak van een grote ader met bloedverlies tot gevolg), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte is met een mes aangevallen en gestoken, heeft daarna het mes van het slachtoffer afgepakt en het slachtoffer daar vervolgens mee gestoken. Dit steken door verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke aanranding door [slachtoffer 3], aldus de raadsvrouw.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van een andere lezing van de feiten dan de verdediging. Hieruit volgt dat volgens de officier van justitie geen sprake is van noodweer(exces).
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Er is sprake van noodweer als het feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Zij acht het scenario van verdachte, zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, niet aannemelijk geworden, zodat dit scenario niet ten grondslag kan worden gelegd aan een geslaagd beroep op noodweer(exces). Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 1 subsidiair:
mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 3:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 4 en 5:
de voortgezette handeling van:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 7:
mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 8:
bedreiging met zware mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/752139-10 onder primair, impliciet subsidiair:
doodslag.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat het opleggen van de TBS‑maatregel niet mogelijk is of niet passend en geboden, heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om, gelet op het aantal feiten - en de ernst daarvan - waarvoor verdachte in de ogen van de verdediging uiteindelijk strafbaar en schuldig kan worden geacht, een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte dient te worden begeleid en behandeld.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel TBS heeft de raadsvrouw gewezen op slordigheden in de rapportage uit 2008, waarin is vastgesteld dat bij verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat verdachte na 2008 niet meer heeft meegewerkt aan onderzoeken door gedragsdeskundigen, waardoor de deskundigen die in de onderhavige zaken van verdachte zijn benoemd, geen uitspraken konden doen omtrent de geestvermogens en de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op het vorengaande, de vraag is of er wel een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de delicten vast te stellen is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat slechts 20 jaar oud mocht worden en nog een heel leven voor zich had, in zijn woning om het leven gebracht door hem met een mes in het grensgebied tussen zijn bil en onderrug te steken. Ten gevolge van de messteek is het slachtoffer op straat doodgebloed.
Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt bedreigd met een zeer lange gevangenisstraf. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft daarnaast groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer. Door een dergelijk feit is de rechtsorde ernstig geschokt en worden in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. De rechtbank houdt verdachte, die naast doodslag, zich tevens schuldig heeft gemaakt aan onder andere meerdere geweldsdelicten, hiervoor verantwoordelijk. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat verdachte weinig verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn handelen en in de slachtofferrol kruipt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bedreiging en de mishandeling in de bibliotheek alsmede de mishandeling in het stadhuis dat verdachte zich tegen een beveiliger heeft gericht die ten behoeve van het publiek aan het werk was. De rechtbank neemt het verdachte te meer kwalijk dat hij in het stadhuis deze beveiliger van achteren tegen de grond heeft geslagen, gelet op zijn verklaring kort hierop (“Hij heeft eergisteren mijn neus gebroken en daarom heb ik dit gedaan”) omdat deze beveiliger hem uit de bibliotheek had verwijderd. Een wraakactie dus.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De verdachte is in 2002 voor het eerst in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in november 2002 een PIJ maatregel opgelegd heeft gekregen. In februari 2008 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren wegens brandstichting.
Met betrekking tot de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de navolgende (psychologische en psychiatrische) rapporten:
  • Rapport Raad voor de kinderbescherming d.d. 3 september 2002;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport van H.S. Backer, kinder –en jeugdpsychiater van 6 oktober 2002;
  • Pro Justitia rapport van drs. E.R. Haps, psycholoog van 13 oktober 2002;
  • Pro Justitia rapport van drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater van 27 december 2007;
  • Pro Justitie rapport van drs. A.L. Faas, GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog d.d. 4 januari 2008;
  • Een reclasseringsadvies van J. Lieuwma, van 19 april 2011;
  • Pro Justitia rapport van dr. B.A. Blansjaar, psychiater d.d. 29 september 2012 resp. 30 december 2012, met betrekking tot deze strafzaak;
  • Pro Justitia rapport van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog onder supervisie van drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog d.d. 23 oktober 2012, met betrekking tot deze strafzaak;
  • Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 13 mei 2013, met betrekking tot deze strafzaak.
De officier van justitie heeft (primair) gevorderd dat aan verdachte de maatregel TBS wordt opgelegd.
Om de maatregel TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, onder meer de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts is een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. De verdachte heeft echter vanaf 2008 geweigerd medewerking te verlenen aan verschillende onderzoeken, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Hij is vervolgens in de periode van 13 februari 2013 tot 3 april 2013 ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geplaatst.
Op grond van artikel 37a, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 37, derde lid, Sr, kan ook aan een weigerende observandus – zoals verdachte – een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval.
Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Het is aan de rechtbank om die vaststelling te doen. Daarbij zal de rechtbank zich in sterke mate moeten laten leiden door (eerdere) bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen. In het uiterste geval kan de rechtbank tot de vaststelling van een stoornis komen, ook al blijft die conclusie in de rapportages van de gedragsdeskundigen uit.
Voor haar beslissing dient de rechtbank dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechtbank verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verdachte zou lijden aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de onderhavige delicten.
Uit voormelde rapporten van de deskundigen uit 2002 kan worden afgeleid dat destijds bij verdachte, die toen nog minderjarig was, sprake was van een antisociale gedragsstoornis.
Uit de rapporten uit 2007 en 2008 kan worden afgeleid dat bij verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Aan klinische behandeling werd destijds geen meerwaarde gehecht, nu verdachte volgens de rapporteurs weinig baat heeft gehad bij langdurige behandeling tijdens zijn jeugddetentie. Het was de rapporteurs niet duidelijk hoe de psychopathologie het hem tenlastegelegde en het recidiverisico beïnvloedde. Daarnaast werd geen ernstige en behandelbare psychiatrische as 1 stoornis gediagnosticeerd (als een psychose of een stemmingsstoornis), die spoedige psychiatrische behandeling behoefde, waardoor geen strafadvies werd gegeven.
Uit het PBC rapport blijkt dat verdachte nauwelijks heeft meegewerkt aan het gedragskundig onderzoek. Hierdoor is het geheel van het gedragskundig onderzoek zeer beperkt geweest en kan de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, niet worden beantwoord.
In verdachte’s voorgeschiedenis vallen naast antisociale gedragingen ook diverse geweldsincidenten op, vooral vanwege hun onverwachte heftigheid.
In het onderzoek door het PBC kon niet worden vastgesteld of verdachte de laatste jaren een relevante gunstige, dan wel ongunstige ontwikkeling heeft doorgemaakt op het gebied van de agressie-en impulsregulatie, terwijl overigens ook over andere aspecten van zijn functioneren sinds medio 2010 geen duidelijkheid werd verkregen. Evenmin kon worden vastgesteld of de agressie-en impulsregulatie, thans en in het bijzonder tijdens de ten laste gelegde feiten, gestoord waren, en welke mogelijkheden verdachte had om zichzelf hierin eventueel bij te sturen.
Gelet op de onduidelijkheid bij de beantwoording van de vraag naar een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis, kan door het PBC geen antwoord worden gegeven op de vraag naar de doorwerking van een eventuele stoornis op de ten laste gelegde feiten, en kan geen advies worden gegeven over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de bevindingen van de deskundigen van het PBC, die op basis van de eerdere rapporten, klinische observatie van verdachte en na kennisneming van alle over de verdachte opgemaakte rapporten, het dossier en de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten, een dergelijke stoornis niet hebben kunnen vaststellen. Daaraan doet niet af dat in eerdere rapporten wel onder meer de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis is gesteld, nu gelet op het tijdsverloop - zich sindsdien verdere ontwikkelingen of veranderingen in het psychiatrisch beeld en de persoonlijkheid van de verdachte kunnen hebben voorgedaan.
De aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten, in onderling verband bezien met de door verdachte afgelegde verklaringen, leiden evenmin tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van de onderliggende feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Op grond van het voren overwogene acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet geïndiceerd en rest, gelet op al het voorgaande, niets anders dan verdachte te veroordelen tot een zeer langdurige gevangenisstraf van na te melden duur.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[betrokkene 2] en [betrokkene 3], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 38.034,00.
8.1.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 22.760,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 22.760,00, subsidiair 148 dagen hechtenis ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
8.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een specificatie van de begrafeniskosten ontbreekt en dat ten aanzien van het bedrag, dat met betrekking tot het grafmonument wordt opgegeven, een bewijs van betaling ontbreekt en voorts dat dit bedrag in verhouding tot de kosten van een grafmonument in Nederland erg hoog is.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt nu de geleden schade niet voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld in het Taxibus arrest. Voorts heeft zij aangevoerd dat de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Met betrekking tot de posten “transportkosten” en “eigen bijdrage advocaat” heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
8.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post shockschade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de geleverde onderbouwing niet voldoet aan de vereisten, als gesteld in het Taxibus arrest (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240).
Ter zake van de post “grafmonument” zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 5.000,00 toewijzen.
De vordering voor zover deze betrekking heeft op de post “transportkosten”, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht voorts de post “begrafeniskosten” voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder parketnummer 09/752139-10 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.850,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 29 december 2010, te weten de datum van de begrafenis van het slachtoffer, is ontstaan.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder parketnummer 09/752139-10 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.850,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
[betrokkene 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.274,00.
8.2.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 274,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 274,00, subsidiair 5 dagen hechtenis ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
8.2.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de post “eigen bijdrage” heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de post “shockschade” heeft de raadsvrouw verweer gevoerd zoals hiervoor weergegeven.
8.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post shockschade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de geleverde onderbouwing niet voldoet aan de vereisten, als gesteld in het Taxibus arrest (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240).
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “eigen bijdrage”, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder parketnummer 09/752139-10 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 274,00, met niet‑ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 29 december 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder parketnummer 09/752139-10 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 274,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [betrokkene 1].

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van
de bij arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 8 mei 2012 voorwaardelijk opgelegde opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 1 oktober 2012 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 8 mei 2012, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 g, 24c, 36f, 57, 63, 181, 285, 287, 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/925666-12 onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/925666-12 onder 1 subsidiair en 2 tot en met 8 tenlastegelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09/752139-10 onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 1 subsidiair:
mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 3:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 4 en 5:
de voortgezette handeling van:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 7:
mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/925666-12, feit 8:
bedreiging met zware mishandeling;
t.a.v. parketnummer 09/752139-10 onder primair, impliciet subsidiair:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3], een bedrag van € 10.850,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.850,00 ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 89 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1], een bedrag van € 274,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 274,00 ten behoeve van [betrokkene 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 8 mei 2012, gewezen onder parketnummer 22/001913-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.L. Frenkel, voorzitter,
mr. D.M. Thierry, rechter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1512 2012145760, van de politie eenheid Haaglanden, district Den Haag, bureau Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 47).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], pagina 15 en 16.
3.Geschrift, foto’s letsel [slachtoffer 1], pagina 18 en 19.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31.
5.Proces-verbaal aanhouding, pagina 10.
6.Proces-verbaal verhoor getuite [getuige 2], pagina 21.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1512 2012148957, van de politie eenheid Haaglanden, district Den Haag, bureau Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 40).
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], pagina 27 en 28.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 40, vierde alinea.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 18.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1531 2011150391, van de politie eenheid Haaglanden, district Den Haag /Loosduinen – Laak - Escam, bureau Laak, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 33).
12.Proces-verbaal van aangifte [aangever], pagina 23.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 31, vierde alinea.
14.Proces-verbaal van aanhouding, pagina 11 en 12.
15.Geschrift, foto van letsel bij de elleboog, pagina 33.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 31.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1533 2011235990, van de politie eenheid Haaglanden, district Den Haag /Loosduinen – Laak - Escam, bureau Zuiderpark, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 72).
18.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 30.
19.Proces-verbaal relaas, pagina 5.
20.Proces-verbaal bureau forensische opsporing, pagina 42.
21.Geschrift, rapportage diefstal energie d.d. 9-10-2011, pagina 54.
22.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 44 en 45.
23.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 46 en 47.
24.Rapport NFI “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood”, pagina 200-203.
25.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2010256052, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 566) dan wel een ongenummerd proces-verbaal behorende bij voornoemd proces-verbaal dan wel pagina’s uit het forensisch dossier, behorende bij voornoemd proces-verbaal (doorgenummerd blz. 1 t/m 255).
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 december 2010, pagina 40; proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2010, pagina 150; proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2011, pagina 246 en 247.
27.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 oktober 2013, los pv, pagina 2 en 6.
28.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 oktober 2013, los pv, pagina 2.
29.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 oktober 2013, los pv, pagina 6.
30.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 februari 2015.
31.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 444.
32.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 oktober 2012, pagina 469.
33.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 oktober 2014, pagina 4.
34.Proces-verbaal van bevindingen computer [slachtoffer 3] 1, pagina 411.
35.Proces-verbaal van bevindingen foto’s FO, pagina 424 en 425.
36.Proces-verbaal verhoor van getuige [betrokkene 1] d.d. 26 januari 2015.
37.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 januari 2015.
38.Rapportage forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 5 augustus 2013, pagina 7.