ECLI:NL:RBDHA:2015:3041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van kinderopvangtoeslag en betalingsregeling

Op 11 maart 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft een beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst om een betalingsregeling voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014 vast te stellen. Eiseres had voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen, maar deze waren ten onrechte toegekend omdat haar kinderen sinds 1 januari 2013 geen gebruik meer maakten van de kinderopvang. De Belastingdienst vorderde in totaal € 21.990 terug, wat eiseres niet kon betalen. Tijdens de zitting op 4 maart 2015 was eiseres niet aanwezig, maar de Belastingdienst was vertegenwoordigd door [A]. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat eiseres opzet of grove schuld had, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar, schorste de betalingsregeling en stelde een nieuwe regeling vast waarbij eiseres maandelijks € 400 op de toeslagschuld aflost. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had kunnen weten dat zij geen recht meer had op de toeslag, mede omdat zij de Nederlandse taal niet machtig was. De rechtbank droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/7794

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van11 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 juli 2014 op het bezwaar van eiseres tegen de betalingsregeling voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015.
Eiseres is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- schorst de betalingsregeling vanaf de datum van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat eiseres maandelijks € 400 op de toeslagschuld aflost vanaf de datum van deze uitspraak totdat een nieuwe beslissing op het bezwaar is genomen;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Aan eiseres zijn voor de berekeningsjaren 2013 en 2014 voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend van € 16.494 per jaar. Het voorschot voor het jaar 2013 is eerst op 22 januari 2014 gedeeltelijk uitbetaald, te weten een bedrag van € 5.500. Van het voorschot voor het jaar 2014 is in totaal een bedrag van € 5.496 uitbetaald (€ 2.748 op 22 januari, € 1.374 op 17 februari en op 14 maart).
2. Omdat de kinderen van eiseres met ingang van 1 januari 2013 geen gebruik meer maakten van de kinderopvang zijn de voorschotten ten onrechte toegekend. Verweerder heeft daarom voor het jaar 2013 een bedrag van € 16.494 en voor het jaar 2014 een bedrag van € 5.496 teruggevorderd, in totaal € 21.990 (de toeslagschuld).
3. Eiseres heeft verzocht om een betalingsregeling voor de toeslagschuld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres had moeten weten dat zij geen recht meer had op kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2013 en dat zij de kinderopvangtoeslag had moeten stopzetten. Door dit eerst in maart 2014 te doen, is het volgens verweerder aan opzet of grove schuld van eiseres te wijten dat de voorschotten ten onrechte zijn toegekend en moeten worden teruggevorderd. Hij heeft daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Uitvoeringsregeling) in samenhang met paragraaf 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 de betalingsregeling vastgesteld op 24 maandelijkse termijnen van € 917.
4. Eiseres leeft van een bijstandsuitkering van € 1.027,23 per maand en stelt dat zij niet in staat is om € 917 per maand terug te betalen. Zij verzoekt om een betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met de voor haar geldende beslagvrije voet.
5. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat voor het jaar 2013 het terug te vorderen bedrag ten onrechte is vastgesteld op € 16.494 aangezien aan eiseres feitelijk slechts een bedrag van € 5.500 is uitbetaald. De toeslagschuld is daarom op een te hoog bedrag vastgesteld en zal worden verminderd tot € 10.996 (€ 5.500 + € 5.496). Er zal daarom een nieuwe betalingsregeling worden vastgesteld op grond waarvan eiseres gedurende
24 maanden een bedrag van € 458 zal moeten aflossen. Het beroep is reeds om die reden gegrond.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat in het voorliggende geval sprake is van opzet of grove schuld. Weliswaar kan eiseres worden verweten dat zij de toeslag niet voorafgaand aan 2013 heeft stopgezet en dat zij niet heeft gereageerd op de voorschotbeschikkingen, maar gezien het feit dat eiseres geen Nederlands spreekt (om die reden was volgens verweerder een hoorgesprek niet mogelijk), acht de rechtbank niet onaannemelijk dat eiseres meende dat dit niet nodig was. Dit geldt temeer nu aan eiseres in het jaar 2013 in het geheel geen voorschotten kinderopvangtoeslag zijn uitbetaald, zodat zij gedurende dat jaar heeft kunnen en mogen veronderstellen dat verweerder op de hoogte was van de beëindiging van de kinderopvang. Verweerder stelt dat eiseres maandelijks is gevraagd haar bankrekeningnummer door te geven voor de uitbetalingen van de zorgtoeslag en van de kinderopvangtoeslag en dat zij daarmee steeds is gewezen op het bestaan van het ten onrechte toegekende voorschot. Eiseres heeft in reactie op die berichten wel steeds voor de zorgtoeslag haar bankrekeningnummer opgegeven, maar niet voor de kinderopvangtoeslag. Daaruit leidt de rechtbank af dat het juist nimmer de bedoeling van eiseres is geweest om ten onrechte voorschotten kinderopvangtoeslag te ontvangen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres vrij snel nadat de eerste bedragen werden uitbetaald, kennelijk hulp heeft gezocht en alsnog de kinderopvangtoeslag heeft laten stopzetten per 1 januari 2013. Dat betekent dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 7, zesde lid van de Uitvoeringsregeling en geen rekening heeft gehouden met de voor eiseres geldende beslagvrije voet. De rechtbank heeft daarom verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit (de betalingsregeling) te schorsen en de voorlopige voorziening te treffen dat eiseres maandelijks een bedrag van € 400 op de toeslagschulden aflost vanaf de datum van deze uitspraak totdat verweerder een nieuwe beslissing op haar bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij het bezwaarschrift waarin eiseres verzoekt het maandelijks te betalen bedrag te verlagen naar € 400.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag (Nadere informatie www.raadvanstate.nl).