Op 11 maart 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft een beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst om een betalingsregeling voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014 vast te stellen. Eiseres had voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen, maar deze waren ten onrechte toegekend omdat haar kinderen sinds 1 januari 2013 geen gebruik meer maakten van de kinderopvang. De Belastingdienst vorderde in totaal € 21.990 terug, wat eiseres niet kon betalen. Tijdens de zitting op 4 maart 2015 was eiseres niet aanwezig, maar de Belastingdienst was vertegenwoordigd door [A]. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat eiseres opzet of grove schuld had, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar, schorste de betalingsregeling en stelde een nieuwe regeling vast waarbij eiseres maandelijks € 400 op de toeslagschuld aflost. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had kunnen weten dat zij geen recht meer had op de toeslag, mede omdat zij de Nederlandse taal niet machtig was. De rechtbank droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.