ECLI:NL:RBDHA:2015:318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
C-09-451578 - HA ZA 13-1090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in erfrechtconflict met betrekking tot de verdeling van registergoederen en roerende zaken, inclusief procedurele sancties en verrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2015 een eindvonnis gewezen in een erfrechtconflict tussen drie kinderen over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden ouders. De rechtbank heeft de procespartijen aangeduid als de dochter, de oudste zoon en de jongste zoon. De zaak betreft de verdeling van registergoederen, roerende zaken, en de verrekening van overbedeling, banksaldi en schulden van de nalatenschap. De rechtbank heeft rekening gehouden met eerdere processtukken en tussenvonnissen, waaronder een tussenvonnis van 9 april 2014 waarin instructies zijn gegeven aan de partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oudste zoon en de jongste zoon in gebreke zijn gebleven om tijdig te reageren op de vorderingen van de dochter, wat heeft geleid tot procedurele sancties. De rechtbank heeft de activa en passiva van de nalatenschap vastgesteld en de verdeling van de registergoederen en roerende zaken bepaald. De oudste zoon is het registergoed aan de [adres 1] toegewezen, terwijl de jongste zoon het registergoed aan de [adres 2] heeft gekregen. De dochter is toegewezen de gouden damessieraden. De rechtbank heeft ook de financiële activa, zoals bankrekeningen en spaarrekeningen, verdeeld en de schulden van de nalatenschap vastgesteld. Uiteindelijk zijn de oudste en jongste zoon veroordeeld tot betaling van bedragen aan de dochter wegens overbedeling. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de dochter, en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel (civiele bodemzaken)
zaaknummer / rolnummer: C/09/451578 / HA ZA 13-1090

Vonnis van 14 januari 2015

in de zaak van:

mevrouw [de dochter],

de dochter wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen

de heer [de oudste zoon],

de oudste zoon wonende te [woonplaats] of [woonplaats],
gedaagde 1 in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer,
en

de heer [de jongste zoon],

de jongste zoon wonende te [woonplaats],
gedaagde 2 in conventie,
advocaat: mr. N. Roodenburg te Den Haag.
De rechtbank zal de procespartijen in dit erfrechtconflict hierna kortheidshalve, en zoals hierboven in de kop van dit vonnis al aangegeven, zo veel mogelijk de dochter, de oudste zoon en de jongste zoon noemen.

De procedure

1.1
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende procestukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de twee dagvaardingen van 20 september 2013 tegen de eerste rolzitting van 2 oktober 2013, met de producties 1 t/m 15 van de dochter;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie van 13 november 2013 met de producties 1 en 2 van de oudste zoon;
  • de ter rolzitting van 13 november 2013 door de rechtbank aan mr. Roodenburg “verleende akte van niet-dienen van conclusie van antwoord” van de jongste zoon;
  • het comparitievonnis van 27 november 2013 en de beschikking datumbepaling van 20 december 2013 van de rechtbank;
  • het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de eerste comparitie van partijen van 11 februari 2014;
  • het tussenvonnis van 9 april 2014 en de beschikking nadere datumbepaling van 28 april 2014 van de rechtbank;
  • de op 10 juni 2014 door de centrale balie ontvangen nadere conclusie van mr. Van Haga, met haar producties 16 t/m 18;
  • de op 10 juni 2014 door de centrale balie ontvangen nadere conclusie van mr. Sewdajal met haar producties 3 t/m 11, en met de op 19 juni 2014 door de civiele griffie per faxbrief ontvangen akte van rectificatie;
  • de op 10 juni 2014 door de centrale balie ontvangen nadere conclusie van mr. Roodenburg, met zijn producties 1 t/m 8;
  • het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de tweede comparitie van partijen van 24 juni 2014.
1.2
Ter tweede zitting van 24 juni 2014 bleek een minnelijke regeling opnieuw niet mogelijk en is vonnis bepaald op 24 september 2014. Om organisatorische redenen heeft de rechtbank de vonnisdatum moeten uitstellen tot vandaag, 14 januari 2015.
1.3
De rechtbank heeft op 23 juli 2014 nog een faxbrief ontvangen van mr. Sewdajal met kopie aan de twee andere advocaten, waarin nader schikkingsoverleg via de drie advocaten is aangekondigd en uitstel voor beraad is verzocht. Daarna heeft de rechtbank over dat schikkingsoverleg en uitstel niets meer van de drie advocaten vernomen.
1.4
Ter rolzitting van 24 september 2014 heeft de rechtbank van mr. Roodenburg met een begeleidend B16-formulier een pakket ongeordende producties ontvangen, met op dat B-16 formulier de volgende mededeling:
in eerste instantie heb ik de complete mappen van cliënt met de verantwoording ingediend. Deze is tegelijk naar de advocaten wp gezonden. De rechtbank heeft deze map destijds teruggezonden, en later alsnog om toezending ervan verzocht. Ik kwam er recent achter dat per abuis de verkeerde map toen is ingediend. Hierbij zend ik alsnog de juiste producties/bewijsstukken/verantwoording van de zijde van mijn cliënt.Bij op 15 oktober 2014 ter civiele griffie ontvangen brief heeft mr. Van Haga daartegen bezwaar gemaakt en primair aan de rechtbank verzocht deze extra stukken van 24 september 2014 van mr. Roodenburg niet bij de beoordeling te betrekken.
1.5
De rechtbank honoreert dit primaire bezwaar van mr. Van Haga reeds gelet op artikel 6.1 van het landelijk procesreglement. Deze procesregel bepaalt immers dat de rechtbank géén kennis neemt van berichten aan de rechtbank nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd. Dit nog daargelaten dat de rechtbank anders dan mr. Roodenburg stelt niet
later alsnog om toezending ervan (heeft) verzocht. Met
ervanen
de map(pen) van cliëntbedoelt mr. Roodenburg blijkbaar de ter eerste zitting van 11 februari 2014 gelet op de bezwaren van de beide andere advocaten door de rechtbank geweigerde akte met een pakket producties van 11 februari 2014 van mr. Roodenburg wegens de (veel) te late ontvangst en de aard en omvang daarvan. De rechtbank zal (ook) dit pakket ongeordende producties van 24 september 2014 van mr. Roodenburg dus weigeren en aan hem retour zenden per gesloten envelop in zijn paleisbox (postvak).

De verdere beoordeling na het tussenvonnis van 9 april 2014

2.1
De rechtbank blijft bij al hetgeen zij heeft vastgesteld en overwogen in haar tussenvonnis van 9 april 2014. Zoals daarin ook aangekondigd, zal de rechtbank nu een eindvonnis wijzen en daarbij waar nodig op grond van de wetsartikelen 21 en 22 Rv per geschilpunt die procespartijen sanctioneren die in hun nadere conclusie voor de tweede zitting en/of ter tweede zitting (nog steeds) in gebreke zijn gebleven om te voldoen aan de eigen stelplichten en vooral aan de specifieke instructies die de rechtbank op grond van wetsartikel 22 Rv in de alinea’s 4.3 t/m 4.5 van dat tussenvonnis aan de drie procespartijen heeft gegeven. Dit in gebreke blijven geldt vooral voor de jongste zoon, wiens advocaat in deze procedure met eerst de aan hem verleende akte van niet dienen van conclusie van antwoord en daarna met de twee zittingen in totaal drie gelegenheden voorbij heeft laten gaan om (alsnog) tijdig en met bewijsstukken onderbouwd naar behoren te reageren op de namens de dochter in conventie ingestelde twee hoofdvorderingen, waarvan de eerste strekte tot het verschaffen van nadere feitelijke informatie door de twee zonen aan de dochter met controleerbare bewijsstukken over de omvang, waarde en huurinkomsten van de sinds de sterfdatum 4 november 2008 formeel nog steeds onverdeelde activa van de nalatenschappen van hun door een ongeval in Suriname rechtens tegelijkertijd overleden twee ouders.
2.2
Wegens de hiervoor bedoelde toepassing van de procedurele sancties van “de geraden gevolgtrekkingen” van de wetsartikelen 21 en 22 Rv bij de beoordeling van de tweede en meest verstrekkende hoofdvordering in conventie, zal de rechtbank de minder verstrekkende eerste hoofdvordering in conventie afwijzen bij gebrek aan belang. De rechtbank zal nu immers bij eindvonnis op de voet van de wetsartikelen 3:172, 3:178, 3:179 en 3:185 BW en op grond van de tweede hoofdvordering van de dochter verkort weergegeven de tussen partijen omstreden wijze van verdeling van de activa én passiva van de nalatenschappen van de beide ouders van de drie procespartijen vaststellen, waar nodig met de hiervoor genoemde toepassing van de wetsartikelen 21 en 22 Rv. Bij toewijzing van de eerste hoofdvordering van de dochter die strekt tot het verschaffen van nadere feitelijke informatie door haar beide broers op straffe van een dwangsom, heeft de dochter bij deze procedurele stand van zaken dan onvoldoende praktisch belang.
2.3
Na deze algemene opmerkingen en beoordeling, zal de rechtbank de resterende geschilpunten in conventie en in voorwaardelijke reconventie hierna omwille van de overzichtelijkheid afzonderlijk beoordelen met behulp van onderstreepte tussenkopjes.
Het registergoed aan de [adres 1] te [woonplaats].
2.4
Alles afwegende zal de rechtbank dit onbezwaarde registergoed toedelen aan de oudste zoon, vooral omdat hij sinds 4 november 2008 ook feitelijk het genot en het beheer van dit registergoed van zijn ouders tot zich heeft getrokken en sindsdien zelf alle (of de meeste) inkomsten en uitgaven met betrekking tot dit registergoed heeft ontvangen en betaald. Daarom en ook omdat de oudste zoon in zijn nadere conclusie voor de tweede zitting in strijd met de instructies in alinea 4.4 van het tussenvonnis onvoldoende controleerbaar inzicht heeft gegeven in al die inkomsten en uitgaven met betrekking tot dit door hem feitelijk beheerde registergoed sinds 4 november 2008, zal de rechtbank alles afwegende bij deze toedeling aan de oudste zoon de verdelingswaarde per 4 november 2008 tot uitgangspunt nemen en deze bij gebreke van andere gegevens schattenderwijs vaststellen op de (vergeleken met latere jaren nog relatief hoge) WOZ-waarde in het kalenderjaar 2009, dat is blijkens de producties een tussen partijen te verdelen waarde van € 105.000,00. Wegens zijn overbedeling moet de oudste zoon voor dit door de rechtbank aan hem toegedeelde registergoed derhalve aan de dochter en aan de jongste zoon ieder 1/3de deel van deze € 105.000,00 betalen, dat is dus aan ieder
€ 35.000,00.
2.5
Om dezelfde hiervoor in alinea 2.4 vermelde feitelijke en praktische redenen zal de rechtbank bij deze toedeling ook bepalen dat de oudste zoon in de onderlinge verhouding tussen partijen met ingang van 4 november 2008 alle inkomsten en overige voordelen uit dit registergoed zal mogen genieten maar daartegenover alle uitgaven ten behoeve van dit registergoed geheel zelf zal moeten dragen en betalen. Gelet op deze beslissing in conventie zal de rechtbank de vordering in voorwaardelijke reconventie van de oudste zoon tegen de dochter afwijzen. Die voorwaardelijke tegenvordering strekt tot terugbetaling door de dochter van 2/3de deel van de door de oudste zoon beweerdelijk na 4 november 2008 betaalde onderhoudskosten voor het registergoed aan de [adres 1] te [woonplaats]. Uit de voorgaande beslissing van de rechtbank volgt echter dat de oudste zoon in dit specifieke geval in de onderlinge verhouding tussen partijen ook alle onderhoudskosten vanaf 4 november 2008 met betrekking tot dit pas nu aan hem formeel toegedeelde registergoed aan de [adres 1] geheel zelf zal moeten dragen en betalen.
Het registergoed aan de [adres 2] te [woonplaats] en de hypothecaire geldlening.
2.6
Alles afwegende zal de rechtbank dit met hypotheek bezwaarde registergoed toedelen aan de jongste zoon, vooral omdat hij sinds 4 november 2008 ook feitelijk het genot en het beheer van dit registergoed van zijn ouders tot zich heeft getrokken en sindsdien zelf alle (of de meeste) inkomsten en uitgaven met betrekking tot dit registergoed heeft ontvangen en betaald. Daarom en ook omdat de jongste zoon in zijn nadere conclusie voor de tweede zitting in strijd met de instructies in alinea 4.5 van het tussenvonnis geen enkel inzicht heeft gegeven in al die inkomsten en uitgaven met betrekking tot dit door hem feitelijk beheerde registergoed sinds 4 november 2008, zal de rechtbank alles afwegende bij deze toedeling aan de jongste zoon de verdelingswaarde per 4 november 2008 tot uitgangspunt nemen en deze bij gebreke van andere gegevens schattenderwijs vaststellen op de (vergeleken met latere jaren nog relatief hoge) WOZ-waarde in het kalenderjaar 2009 van blijkens de producties € 234.000,00 minus de hypothecaire schuld van blijkens de stukken in hoofdsom € 100.000,00, dat is per saldo een tussen partijen te verdelen overwaarde van € 134.000,00. Wegens zijn overbedeling moet de jongste zoon voor dit aan hem toegedeelde registergoed derhalve aan de dochter en aan de oudste zoon ieder 1/3de deel van deze € 134.000,00 betalen, dat is dus aan ieder afgerond
€ 44.666,67.
2.7
Om dezelfde hiervoor in alinea 2.6 vermelde feitelijke en praktische redenen zal de rechtbank bij deze toedeling ook bepalen dat de jongste zoon in de onderlinge verhouding tussen partijen met ingang van 4 november 2008 alle inkomsten en overige voordelen uit dit registergoed zal mogen genieten maar daartegenover alle uitgaven ten behoeve van dit registergoed geheel zelf zal moeten dragen en betalen. Duidelijkheidshalve zal de rechtbank daarbij ook bepalen dat de jongste zoon in de onderlinge verhouding tussen partijen met ingang van 4 november 2008 dus ook geheel voor zijn eigen rekening zal moeten nemen en als eigen schulden zal moeten voldoen alle verplichtingen uit de hypothecaire geldlening van in hoofdsom € 100.000,00 bij (blijkens de stukken) Quion Rotterdam en/of Argenta Spaarbank Antwerpen waarmee dit pas nu aan hem formeel toegedeelde registergoed aan de [adres 2] is bezwaard.
De gouden sieraden.
2.8
In de onverdeelde nalatenschappen van de twee ouders valt een grote hoeveelheid gouden sieraden, vooral damessieraden maar ook twee gouden herenhorloges zoals blijkt uit de door de dochter en vooral de oudste zoon geproduceerde foto’s. De terloops ook nog genoemde te verdelen zilveren sieraden zijn onvoldoende concreet gesteld of gebleken. Partijen verschillen grondig van mening over de totale waarde van alle nog te verdelen gouden sieraden van hun overleden ouders en over de vraag wie van partijen al die gouden sieraden op dit moment in bezit heeft. Ook om de algehele verdeling voor de twee zonen gelet op de voorgaande beslissingen van de rechtbank in de alinea’s 2.4 t/m 2.7 over de twee registergoederen nog relatief betaalbaar te houden, zal de rechtbank alle gouden damessieraden van de moeder van partijen alles afwegende toedelen aan de dochter. De rechtbank zal daarbij omwille van de eventuele tenuitvoerlegging van deze beslissing de beide zonen voor zover nodig ook veroordelen tot afgifte van al die gouden damessieraden aan de dochter. Anders dan de advocaat van de jongste zoon ter tweede zitting nog heeft betoogd, kan en zal de rechtbank bij deze beslissing in het midden laten wie van de drie partijen op dit moment precies welke gouden sieraden van hun ouders in zijn of haar bezit heeft. Het desbetreffende bewijsaanbod van de jongste zoon en zijn advocaat zal de rechtbank dus passeren bij gebrek aan belang.
2.9
De verdelingswaarde van al deze door de rechtbank aan de dochter toegedeelde gouden damessieraden zal de rechtbank bij gebreke van overige betrouwbare gegevens nu schattenderwijs vaststellen op € 36.000,00. Dat bedrag is de rekensom van het gemiddelde van € 37.500,00 van de schattingen van enerzijds de dochter van € 25.000,00 en van anderzijds de jongste zoon van € 50.000,00 minus € 1.500,00 voor de door de rechtbank bij gebreke van overige betrouwbare gegevens geschatte waarde van de twee gouden herenhorloges op één van de geproduceerde foto’s van de oudste zoon. Die twee gouden herenhorloges die volgens het fotobijschrift zouden zijn voorzien van de merken Seiko en Rolex zal de rechtbank alles afwegende en mede gelet op de ter tweede zitting geuite wens van de oudste zoon toedelen aan de twee zonen ter onderlinge verdeling tussen hen beiden. Ook deze beslissing zal de rechtbank voor zover nodig versterken met een veroordeling tot afgifte door ditmaal de dochter. De door de oudste zoon gestelde waarde van de gouden sieraden van in totaal ruim € 90.000,00 komt de rechtbank niet reëel voor, zulks mede gelet op de in het proces-verbaal van de tweede zitting vastgelegde verklaringen daarover van de oudste zoon en de dochter.
2.1
Wegens haar overbedeling moet de dochter voor al deze aan haar toegedeelde gouden damessieraden aan de twee zonen derhalve ieder 1/3de deel van de hiervoor geschatte waarde van € 36.000,00 betalen, dat is dus aan ieder
€ 12.000,00.Op de hiervoor genoemde geschatte waarde van € 1.500,00 van de aan de twee zonen ter onderlinge verdeling toegedeelde twee gouden herenhorloges komt de rechtbank hierna in alinea 2.12 bij de beoordeling van de geschillen over de overige roerende zaken nog terug.
De overige roerende zaken en de inhoud van de bankkluis.
2.11
Conform het verzoek van alle partijen en het feitelijk gebruik na 4 november 2008 zal de rechtbank de Nissan Micra met kenteken [kenteken] uit volgens de stukken bouwjaar 1993 toedelen aan de oudste zoon, samen met één van de twee hiervoor genoemde gouden herenhorloges. Conform het feitelijk gebruik na 4 november 2008 zal de rechtbank de Samsung TV en de stereo installatie toedelen aan de dochter. Conform het feitelijk gebruik zal de rechtbank tenslotte de (overige) roerende zaken die zich in de voormalige ouderlijke woning aan de [adres 2] te [woonplaats] bevonden en “de papieren” die zich in de bankkluis bevonden toedelen aan de jongste zoon, samen met één van de twee hiervoor genoemde gouden herenhorloges. Dat zich op de sterfdatum 4 november 2008 naast “de papieren” en de gouden sieraden ook nog andere te verdelen roerende zaken in de bankkluis van de overleden ouders van partijen bevonden, is ook ter tweede zitting onvoldoende concreet gesteld of gebleken.
2.12
Alles afwegende zal de rechtbank beslissen dat met de hiervoor in alinea 2.11 vastgestelde verdeling van de overige roerende zaken per saldo géén van partijen financieel is overbedeeld. Voor deze toedelingen behoeven partijen dus naar het oordeel van de rechtbank per saldo niets aan elkaar te betalen.
De bankrekeningen, de spaarrekeningen en de verzekeringsuitkeringen.
2.13
Conform het verzoek van de dochter en conform het vaststaande feitelijk beheer van al deze financiële activa sinds 4 november 2008 door de jongste zoon, zal de rechtbank de saldi van de bankrekeningen en de spaarrekeningen van de overleden ouders van partijen per 4 november 2008 alles afwegende toedelen aan de jongste zoon. Dit mede ook om praktische redenen, nu de jongste zoon daarvoor in zijn eigen woorden ter tweede zitting
de volledige verantwoordelijkheid neemten zijn advocaat in strijd met de specifieke instructie van de rechtbank in alinea 4.5 onder c) van het tussenvonnis in zijn nadere conclusie voor de tweede zitting géén behoorlijke rekening en verantwoording van dat door de jongste zoon feitelijk gevoerde (overig) financieel beheer over de nalatenschappen met de specifiek door de rechtbank bij tussenvonnis opgedragen controleerbare bewijsstukken heeft geproduceerd.
2.14
De totale saldi van alle bankrekeningen en spaarrekeningen per 4 november 2008 van de overleden ouders plus de daarop nadien gekweekte en daarna door de jongste zoon opgenomen rente zal de rechtbank gelet op de inhoud van de desbetreffende producties 11 t/m 14 van de dochter en de desbetreffende producties 2, 3 en 5 van de jongste zoon schatten op € 2.140,31 (Fortis) + € 14.755,35 (Fortis) + € 956,93 (ABN AMRO) + € 23.028,68 (Heineken Nederlands Beheer), dat is in totaal dus € 40.881,27. Wegens zijn overbedeling bij de toedeling van de saldi van alle bank- en spaarrekeningen aan hem moet de jongste zoon aan de dochter en de oudste zoon derhalve ieder 1/3de deel van deze € 40.881,27 betalen, dat is aan ieder
€ 13.627,09.
2.15
Ter tweede zitting is komen vast te staan dat Fortis in 2009 aan ieder van drie partijen al 1/3de deel van de uitkering van een Fortis levensverzekering van hun overleden ouders van € 20.000,00 heeft uitbetaald, dat is dus aan ieder afgerond € 6.666,67. Van die verzekeringsuitkering is derhalve geen verdeling tussen partijen meer nodig. Ter tweede zitting is echter ook komen vast te staan dat de dochter kort na haar ontvangst van deze
€ 6.666,67van Fortis dit bedrag onder druk heeft moeten doorbetalen aan de oudste zoon, welke doorbetaling per bank ook blijkt uit de inhoud van productie 15 van de dochter. Haar advocaat heeft ter tweede zitting onweersproken gesteld dat de oudste zoon dit bedrag in deze procedure (naar de rechtbank begrijpt wegens onverschuldigde betaling) zal moeten terugbetalen aan de dochter. Aldus zal de rechtbank hierna bij wijze van verrekening ook beslissen. Ter tweede zitting heeft de oudste zoon voorts gesteld dat hij vervolgens onder druk de aldus door hem in totaal ontvangen ruim € 13.000,00 contant en zonder kwitantie in 2009 weer heeft moeten doorbetalen aan de jongste zoon, maar de jongste zoon heeft dit ter zitting ontkend. Bij gebreke van een nadere onderbouwing met bewijsstukken en bij gebreke van een concreet bewijsaanbod zal de rechtbank deze stelling van de oudste zoon passeren.
2.16
Ter tweede zitting waren partijen het er voorts over eens dat ook nog een uitkering van een SOS ongevallenverzekering is ontvangen, maar dat deze uitkering met onderling goedvinden is besteed om de dochter en de oudste zoon de crematie van hun overleden ouders in Suriname te kunnen laten bijwonen. Van die SOS verzekeringsuitkering is dus ook geen verdeling tussen partijen door de rechtbank meer nodig. Andere nog te verdelen uitkeringen van verzekeringen dan door SOS en Fortis zijn in deze procedure niet of onvoldoende gesteld of gebleken. Datzelfde geldt voor eventuele andere bankrekeningen, spaarrekeningen of contante gelden dan hiervoor beoordeeld in de alinea’s 2.13 en 2.14.
De schulden van de nalatenschappen.
2.17
Ter tweede zitting is als onweersproken komen vast te staan dat de jongste zoon met behulp van de nu door de rechtbank ook formeel aan hem toegedeelde banksaldi en spaarsaldi van de ouders vanaf 4 november 2008 feitelijk het financieel beheer over de onverdeelde nalatenschappen heeft gevoerd en met die financiële middelen dus ook de door hem gestelde schulden van de nalatenschappen heeft betaald. Die aldus door de jongste zoon betaalde maar door de drie partijen gemeenschappelijk te dragen schulden van de door allen zuiver aanvaarde nalatenschappen bedragen onweersproken € 956,59 voor een verklaring van erfrecht (productie 4 van de jongste zoon), 2 x € 4.662,00 voor verschuldigde successierechten (producties 6 en 7 van de jongste zoon) en € 18.517,28 voor uitvaartkosten (productie 8 van de jongste zoon), dat is in totaal dus € 28.797,87. Voor deze door de jongste zoon betaalde gemeenschappelijke schulden moeten de dochter en de oudste zoon aan de jongste zoon derhalve ieder 1/3de deel terugbetalen, dat is dus ieder
€ 9.599,29.
2.18
Andere dan de voorgaande, tussen partijen nog te verdelen of te verrekenen activa en passiva van de nalatenschappen van hun overleden ouders zijn in deze procedure niet of onvoldoende concreet gesteld of gebleken, zodat de rechtbank daarmee in deze procedure geen rekening kan en zal houden. Dat geldt ook voor de terloopse mondelinge stelling van de jongste zoon ter tweede zitting dat hij nog geruime tijd na 4 november 2008 kosten van het aan de oudste zoon toe te delen registergoed aan de [adres 1] te [woonplaats] heeft betaald, zoals de maandtermijnen van Eneco. Die stelling is door de oudste zoon ter zitting ontkend en door of namens de jongste zoon onvoldoende concreet onderbouwd met het door zijn advocaat zonder verdere toelichting en verwijzing als productie 2 bij zijn nadere conclusie voor de tweede zitting overgelegde, onvoldoende geordende pakket bankafschriften met daarop vele terugboekingen wegens onvoldoende banksaldi.
Slotsom en proceskosten.
2.19
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de hierna volgende beslissingen in conventie en in reconventie. De hiervoor vetgedrukte, onderlinge vorderingen wegens overbedeling en verrekening zal de rechtbank daarbij salderen en met het oog op de tenuitvoerlegging en de overzichtelijkheid op de voet van wetsartikel 3:185 BW omzetten in veroordelingen tot betaling. Die rekensom betekent ten eerste dat de oudste zoon aan de dochter nog moet betalen € 35.000,00 (alinea 2.5) - € 12.000,00 (alinea 2.10) + € 6.666,67 (alinea 2.15), dat is per saldo dus nog
€ 29.666,67. Die rekensom betekent ten tweede dat de jongste zoon aan de dochter nog moet betalen € 44.666,67 (alinea 2.7) - € 12.000,00 (alinea 2.10) + € 13.627,09 (alinea 2.14) - € 9.599,29 (alinea 2.17), dat is per saldo dus nog
€ 36.694,47. Die rekensom betekent ten derde dat de jongste zoon aan de oudste zoon nog moet betalen € 44.666,67 (alinea 2.7) - € 35.000,00 (alinea 2.5) + € 13.627,09 (alinea 2.14) - € 9.599,29 (alinea 2.17), dat is per saldo dus nog
€ 13.694,47.Aldus zal de rechtbank beslissen, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
De beide zonen zijn ten opzichte van de dochter in conventie te beschouwen als de in relevante mate in het ongelijk gestelde partijen. Daarom zal de rechtbank de zonen ieder veroordelen tot betaling aan de dochter van haar proceskosten, die de rechtbank gelet op de aan de dochter verleende toevoeging zal begroten en vaststellen op de wijze zoals hierna onder de beslissingen volgt. Deze kostenveroordelingen gelden ook als executoriale titel voor de eventuele door of voor de dochter te maken nakosten, zodat de rechtbank op de vordering van de dochter tot betaling van die eventuele nakosten nu niet apart zal beslissen.
2.21
De proceskosten in voorwaardelijke reconventie zal de rechtbank gelet op dat zeer summiere debat en de uitkomst daarvan begroten op nihil. De proceskosten tussen de oudste zoon en de jongste zoon zal de rechtbank alles afwegende en voor zover nodig compenseren aldus dat ieder de eigen kosten moet dragen. Deze twee beslissingen over de proceskosten zijn begrepen in de hierna volgende slotbeslissing van de rechtbank tot afwijzing van al hetgeen in conventie en in voorwaardelijke reconventie meer of anders is gevorderd.

De beslissingen

De rechtbank in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
- deelt toe aan de dochter al de gouden damessieraden, de Samsung TV en de stereo installatie van de overleden ouders van partijen, en veroordeelt de dochter voor zover nodig voorts tot afgifte aan de beide zonen van de twee gouden herenhorloges van de op 4 november 2008 overleden ouders van partijen, zulks ter onderlinge verdeling van die twee gouden herenhorloges tussen beide zonen;
- deelt toe aan de oudste zoon het registergoed aan de [adres 1] te [woonplaats], de Nissan Micra en één van de twee voornoemde gouden herenhorloges van de overleden ouders van partijen, met de bepaling dat de oudste zoon in de onderlinge verhouding tussen partijen met ingang van 4 november 2008 alle inkomsten en overige voordelen uit het registergoed aan de [adres 1] zal mogen genieten maar daartegenover met ingang van 4 november 2008 alle uitgaven en overige kosten ten behoeve van dit registergoed geheel zelf zal moeten dragen en betalen, en veroordeelt de oudste zoon voor zover nodig voorts tot afgifte aan de dochter van al de gouden damessieraden van de op 4 november 2008 overleden ouders van partijen;
- deelt toe aan de jongste zoon het registergoed aan de [adres 2] te [woonplaats], één van de twee voornoemde gouden herenhorloges, de overige roerende zaken, de “papieren” en alle banksaldi en spaarsaldi van de overleden ouders van partijen, met de bepaling dat de jongste zoon in de onderlinge verhouding tussen partijen met ingang van 4 november 2008 alle inkomsten en overige voordelen uit het registergoed aan de [adres 2] zal mogen genieten maar daartegenover met ingang van 4 november 2008 alle uitgaven en overige kosten ten behoeve van dit registergoed geheel zelf zal moeten dragen en betalen, inclusief de verplichting van de jongste zoon om in de onderlinge verhouding van partijen met ingang van 4 november 2008 geheel voor zijn eigen rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle verplichtingen uit de hypothecaire geldlening bij Quion Rotterdam en/of Argenta Spaarbank Antwerpen waarmee dit registergoed is bezwaard, en veroordeelt de jongste zoon voor zover nodig voorts tot afgifte aan de dochter van al de gouden damessieraden van de op 4 november 2008 overleden ouders van partijen;
- veroordeelt de oudste zoon om wegens overbedeling en verrekening aan de dochter te betalen een bedrag van per saldo € 29.666,67;
- veroordeelt de jongste zoon om wegens overbedeling en verrekening aan de dochter te betalen een bedrag van per saldo € 36.694,47;
- veroordeelt de jongste zoon om wegens overbedeling en verrekening aan de oudste zoon te betalen een bedrag van per saldo € 13.694,47;
- veroordeelt de oudste zoon om voor de proceskosten van de dochter te betalen ten eerste aan de griffier van deze rechtbank na ontvangst van een nota € 94,79 voor de helft van de totale deurwaarderskosten van de twee dagvaardingen (inclusief BTW), en ten tweede aan de dochter zelf € 37,50 voor de helft van het door haar betaalde griffierecht plus € 1.737,00 voor forfaitair salaris van haar advocaat;
- veroordeelt de jongste zoon om voor de proceskosten van de dochter te betalen ten eerste aan de griffier van deze rechtbank na ontvangst van een nota € 94,79 voor de helft van de totale deurwaarderskosten van de twee dagvaardingen (inclusief BTW), en ten tweede aan de dochter zelf € 37,50 voor de helft van het door haar betaalde griffierecht plus € 1.737,00 voor forfaitair salaris van haar advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af al hetgeen in conventie en in voorwaardelijke reconventie meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien, en in het openbaar en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter rolzitting van woensdag 14 januari 2015.