Op 30 maart 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verbetering van een akte van latere vermelding van erkenning van een minderjarige. Het verzoekschrift was ingediend door de verzoekster, die de moeder is van de minderjarige, en die vertegenwoordigd werd door advocaat mr. P.R.L.V.M. Kruik. De vader, die niet ter zitting verscheen, was ook betrokken in deze procedure. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van de ambtenaar van de burgerlijke stand en de verzoekster zelf.
De zaak werd behandeld op 19 januari 2015, waarbij de advocaat van de verzoekster en vertegenwoordigers van de ambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek strekt tot verbetering van de akte van erkenning, waarin de geslachtsnaam en voornaam van de vader onjuist zouden zijn vermeld. De verzoekster stelde dat de minderjarige de geslachtsnaam van de vader zou moeten krijgen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de vader een voor- en achternaam had, zoals vermeld in de geboorteakte.
De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en dat Nederlands recht van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de vader na zijn geboorte een voor- en achternaam had gekregen. Daarom werd het verzoek tot verbetering van de geboorteakte van de minderjarige afgewezen. De beschikking werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en de griffier.