ECLI:NL:RBDHA:2015:3648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
09/852135-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door bestuurder van stichting en vereniging van eigenaren

Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geldbedragen van in totaal € 400.000. De verdachte, geboren op 26 juli 1954, was als administrateur van een vereniging van eigenaren en als bestuurder van een stichting verantwoordelijk voor het beheer van de bankrekeningen van deze entiteiten. Hij heeft geldbedragen, die aan het reservefonds van de vereniging toebehoorden, overgeboekt naar zijn eigen en aan hem gelieerde bankrekeningen, onder het voorwendsel van een door hemzelf opgestelde geldlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 mei 2011 tot en met 17 september 2012 meermalen geldbedragen heeft verduisterd, terwijl hij deze onder zich had tegen geldelijke vergoeding. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen zijn spijt betuigd en erkend dat hij een fout heeft gemaakt door de geldlening niet aan de Raad van Toezicht voor te leggen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte een betalingsregeling moet nakomen. Daarnaast is een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er reeds een civiel vonnis was gewezen in 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852135-13
Datum uitspraak: 1 april 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op 26 juli 1954 te[geboorteplaats],
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 7 januari 2015 (pro forma) en 18 maart 2015 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. de Vries, advocaat te Noordwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 28 juli 2013, te Noordwijk en/of Den Haag en/of elders te Nederland, meermalen, opzettelijk goederen en/of geldbedrag(en), te weten (een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal) EUR 571.335,85, althans EUR 469.655,-, althans een groot bedrag van ongeveer € 400.000,--, althans een groot geldbedrag, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of de [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk(e) geldbedrag(en) door verdachte (is/)zijn overgemaakt van de bankrekeningen van de [benadeelde partij 2] (bankrekeningnummer [rekeningnummer benadeelde partij 2]) en/of de [benadeelde partij 1] ([rekeningnummer benadeelde partij 1]) en/of de [benadeelde partij 3] ([rekeningnnummer benadeelde partij 3]) door verdachte naar verdachtes bankrekening met nummer [rekeningnnummer verdachte] en/of de bankrekening van diens bedrijf[bedrijf verdachte](verder [bedrijf verdachte]) met nummer [rekeningnnummer bedrijf verdachte],
welk(e) geldbedrag(en) en/of goederen verdachte anders dan door misdrijf, immers uit hoofde van zijn dienstbetrekking, althans zijn functie als bestuurder/administrateur van voornoemde stichting(en) en/of de voornoemde Vereniging van Eigenaren, onder zich en/of in beheer had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend door die geldbedragen zonder rechtsgrond naar zichzelf en/of zijn bedrijfsrekening over te boeken,
terwijl deze feiten zijn gepleegd door verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep of tegen geldelijke vergoeding.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 29 april 2013 heeft[benadeelde 4] namens [benadeelde partij 1] aangifte gedaan van verduistering. Volgens zijn aangifte zou verdachte als bestuurder van die stichting, en vanuit die functie als administrateur van [benadeelde partij 2], geldbedragen van de rekening van de vereniging van eigenaren hebben overgemaakt naar zijn privé- en zakelijke rekeningen. Daartoe zou hij een leenovereenkomst voor een geldbedrag van € 400.000 hebben opgesteld, die hij namens de twee contractpartijen (de vereniging en zijn eigen bedrijf) hebben ondertekend. Volgens aangever had verdachte de leenovereenkomst aan de Raad van Toezicht van de stichting moeten voorleggen op grond van de statuten, hetgeen verdachte niet zou hebben gedaan. Voorts heeft de vereniging verdachte niet op enige wijze toestemming gegeven voor het overmaken van de geldbedragen. Verdachte wordt verweten dat hij een geldbedrag van € 571.335,85, althans € 469.655, althans ongeveer € 400.000 heeft verduisterd. Verdachte heeft bekend dat hij een geldbedrag van € 400.000 heeft verduisterd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op een geldbedrag van ongeveer € 400.000.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend – te weten verduistering van € 400.000 terwijl hij dat geldbedrag onder zich had tegen geldelijke vergoeding – en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aangifte door[benadeelde 4] namens [benadeelde partij 1], inhoudende dat er op de bankrekening van de vereniging van eigenaren € 400.000 stond, dat [benadeelde partij 1] daar eigenaar van was, dat verdachte bestuurder was van de stichting en uit die hoofde administrateur was van de vereniging van eigenaren, dat door verdachte een leenovereenkomst was overgelegd inzake € 400.000 die tweemaal was ondertekend door verdachte, eenmaal uit hoofde van zijn [bedrijf verdachte] en eenmaal uit hoofde van de vereniging van eigenaren, en dat de vereniging van eigenaren daar nooit toestemming voor had gegeven en dat de Raad van Toezicht ook niet in kennis was gesteld; [2]
- proces-verbaal van verhoor aangever[benadeelde 4], inhoudende dat verdachte alleen bevoegd was, dat door verdachte geldbedragen van 4 maal € 10.000, 1 maal € 300.000 en 1 maal € 50.000 waren overgeboekt van rekeningnummer [rekeningnummer benadeelde partij 2] (de betaalrekening van de vereniging van eigenaren) naar de rekeningen [rekeningnnummer bedrijf verdachte] (ten name van[bedrijf verdachte]) en [rekeningnnummer verdachte] (de privérekening van [verdachte]); [3]
- mutatie-overzicht van bankrekening [rekeningnummer benadeelde partij 2], inhoudende dat van die rekening op 23 mei 2011, 7 juni 2011, 15 juni 2011, 1 augustus 2011, 8 augustus 2011 en 17 september 2012 geldbedragen van respectievelijk € 10.000, € 10.000, € 300.000, € 10.000, € 10.000 en € 10.000 waren afgeboekt ten gunste van bankrekeningnummer [rekeningnnummer bedrijf verdachte] (op naam van[bedrijf verdachte]) en op 1 juli 2001 een bedrag van € 50.000 ten gunste van [rekeningnnummer verdachte] (op naam van [verdachte]); [4]
- rekeningafschriften van de ABN AMRO bankrekening [rekeningnnummer bedrijf verdachte] op naam van [bedrijf verdachte], inhoudende dat op die rekening op 23 mei 2011, 7 juni 2011, 15 juni 2011, 1 augustus 2011, 8 augustus 2011 en 17 september 2012 geldbedragen van respectievelijk € 10.000, € 10.000, € 300.000, € 10.000, € 10.000 en € 10.000 waren gestort afkomstig van bankrekeningnummer [rekeningnummer benadeelde partij 2] op naam van “[benadeelde partij 2]”; [5]
- rekeningafschrift van de ABN AMRO bankrekening [rekeningnnummer verdachte] op naam van [verdachte], inhoudende dat op die rekening op 4 juli 2011 een geldbedrag van € 50.000 was gestort afkomstig van bankrekeningnummer [rekeningnummer benadeelde partij 2] op naam van “[benadeelde partij 2]”; [6]
- Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [benadeelde partij 1], inhoudende dat verdachte vanaf 10 januari 2009 tot en met 29 april 2013 bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van de stichting; [7]
- Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [benadeelde partij 2], inhoudende dat [benadeelde partij 1] vanaf 15 maart 1973 tot en met 29 april 2013 bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd als administrateur van de vereniging; [8]
- Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [bedrijf verdachte], inhoudende dat verdachte vanaf 1 augustus 1986 tot en met 24 april 2013 bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd als enig aandeelhouder en directeur; [9]
- overeenkomst tot geldlening d.d. 10 juni 2011 tussen[bedrijf verdachte] als schuldenaar en de [benadeelde partij 2] als schuldeiser, inhoudende een geldlening van maximaal € 400.000 voor onbepaalde tijd waarbij het bedrag moet worden verstrekt op rekeningnummer [rekeningnnummer bedrijf verdachte] van de schuldenaar, tweemaal ondertekend door verdachte: zowel namens[bedrijf verdachte] alsmede namens “[benadeelde partij 2]”; [10]
- opdrachtbevestiging 24 januari 2009, inhoudende de door verdachte en[benadeelde 4] in de hoedanigheid van Voorzitter Raad van Toezicht op 26 januari 2009 ondertekende opdrachtbevestiging dat verdachte wordt aangesteld als bestuurder van de “[benadeelde partij 3]”; [11]
- proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 juni 2013, inhoudende dat verdachte bestuurder was van [benadeelde partij 1] in welk kader hij verantwoording moest afleggen aan de Raad van Toezicht en dat de stichting voorzitter was van de vereniging van eigenaren hij in dat kader verantwoording moest afleggen aan de vereniging van eigenaren, dat hij als de bestuurder gemachtigde was van de twee (en later drie) rekeningen van de stichting en van de twee rekeningen die werden gebruikt door de vereniging van eigenaren en nadat de flat in 2010 verkocht was als enige deze rekeningen kon inzien, dat hij de geldlening zowel voor de schuldeiser als de schuldenaar getekend heeft omdat hij formeel aan twee kanten zat, dat hij de fout gemaakt heeft het voorstel tot geldlening niet aan de Raad van Toezicht voor te leggen, dat de overboekingen van geldbedragen van 5 maal € 10.000 en 1 maal € 300.000 door hem waren gedaan in het kader van de geldlening, en dat de overboeking van 1 maal € 50.000 naar zijn privérekening een fout rekeningnummer moet zijn geweest; [12]
- verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2015, inhoudende dat iedere maandelijkse factuur van[bedrijf verdachte] voor de diensten van verdachte werd geaccordeerd door de voorzitter van de raad van toezicht van de stichting voordat betaling plaatsvond en dat hij de overboekingen van in totaal € 400.000 niet ter accordering aan de voorzitter van de raad van toezicht van de stichting heeft voorgelegd en heeft gebruikt om voor eigen rekening te investeren door met dit bedrag een onderneming over te nemen. [13]
Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 23 mei 2011 tot en met 17 september 2012 meermalen geldbedragen, van in totaal € 400.000, heeft verduisterd van de rekening van [benadeelde partij 2], welke geldbedragen hij uit hoofde van zijn functie als administrateur van die vereniging in beheer had, en terwijl hij die geldbedragen tegen geldelijke vergoeding onder zich had.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van
23 mei 2011tot en met
17 september 2012, te Noordwijk en/of Den Haag meermalen, opzettelijk geldbedragen, te weten geldbedragen ter hoogte van in totaal EUR 400.000, toebehorende aan [benadeelde partij 2],
welke geldbedragen door verdachte zijn overgemaakt van de bankrekening van de [benadeelde partij 2] (bankrekeningnummer [rekeningnummer benadeelde partij 2]) naar verdachtes bankrekening met nummer [rekeningnnummer verdachte] en de bankrekening van diens bedrijf[bedrijf verdachte] met nummer [rekeningnnummer bedrijf verdachte],
welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, immers uit hoofde van zijn functie als administrateur van de voornoemde Vereniging van Eigenaren, in beheer had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend door die geldbedragen zonder rechtsgrond naar zichzelf en/of zijn bedrijfsrekening over te boeken,
terwijl deze feiten zijn gepleegd door verdachte
terwijl hij die geldbedragentegen geldelijke vergoeding
onder zich had.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
verduistering gepleegd door hem die het goed tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren als bijzondere voorwaarde dat verdachte de betalingsregeling moet opvolgen zoals deze is vastgelegd in de brief, d.d. 18 maart 2015, van mr. F.C. Werts.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, doch maximaal een geheel voorwaardelijke straf (met als bijzondere voorwaarde nakoming van de betalingsregeling) en een onvoorwaardelijke werkstraf. Daartoe is aangevoerd dat verdachte reeds een deel van de schade (twee geldbedragen van € 25.000 en € 60.000) heeft terugbetaald. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal volgens de verdediging de nakoming van de betalingsregeling frustreren, welke nakoming dient te prevaleren boven het punitief doel van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, welk punitief doel ook volgens de verdediging kan worden bediend door de oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf. Voorts dient naar het standpunt van de verdediging rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen boos opzet heeft gehad – hetgeen volgens de verdediging volgt uit de omstandigheid dat de onttrekking nimmer onopgemerkt zou kunnen blijven omdat hij geen enkele poging heeft gedaan te verhullen naar welke rekeningen de bedragen gestort zijn – en dat de media-aandacht het ondernemen van verdachte, het verhalen van leningen die hij uit had staan en daardoor ook de terugbetaling van onderhavige schade negatief heeft beïnvloed.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van in totaal € 400.000. Daartoe heeft hij geldbedragen op meerdere momenten, in het kader van een door hem zelf bedachte en opgestelde geldlening, overgeboekt naar aan hem gelieerde bankrekeningen. Deze geldbedragen betroffen het (voormalige) reservefonds van de vereniging en waren aan het beheer van verdachte toevertrouwd uit hoofde van zijn functie als administrateur van de [benadeelde partij 2], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [benadeelde partij 1]. In deze hoedanigheden had verdachte het beheer over de bankrekeningen van die entiteiten en kon hij feitelijk beschikken over de daarop staande geldbedragen. In 2011 hadden alle eigenaren hun appartement verkocht en was de dienstverlening door de stichting gestaakt. Daardoor ontstond de situatie dat verdachte ongemerkt bedragen op eigen rekening kon overmaken. Verdachte heeft het opmaken van de jaarrekening 2011 ondanks aandringen van de raad van toezicht van de stichting steeds uitgesteld, waardoor de verduistering voor de stichting en de vereniging lange tijd verborgen bleef. Door zijn handelen heeft verdachte die entiteiten en de personen achter die entiteiten, de eigenaren van de woningen c.q. de erfgenamen, ernstig gedupeerd. Verdachte heeft het vertrouwen dat hem was geschonken in het kader van de stichting en de vereniging van eigenaren ernstig geschonden, terwijl hij ook nog werd betaald voor zijn werkzaamheden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dat verdachte allerlei kunstgrepen heeft aangewend om het geld te laten verdwijnen is echter niet gebleken. Aangezien verdachte de vorm van een geldlening heeft gebruikt om de onttrekking te legitimeren en de bedragen op eigen rekeningen heeft gestort, kan daar niet uit volgen dat verdachte alle sporen die naar hem wezen heeft willen verdoezelen. De rechtbank kan ook niet uitsluiten dat verdachte ten tijde van het tekenen van de geldleningsovereenkomst dacht dat hij het geld op enig moment – ongemerkt en voordat de onttrekkingen zouden worden bemerkt – kon terugboeken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij tot de laatste zitting heeft gezwegen over waar het geld naar toe was gegaan. Ook de omstandigheid dat verdachte vanaf het moment dat hij met het verduisterde bedrag werd geconfronteerd, tot zeer kort voor de zitting wel beloftes deed dat hij het schadebedrag vrijwel direct zou terug betalen, maar dat niet deed, weegt niet in zijn voordeel. Ter laatste zitting is echter uit de brief van mr. Werts (advocaat van de stichting) en uit hetgeen door de verdediging aangevoerd gebleken dat verdachte een terugbetalingsregeling is aangegaan en reeds een substantieel deel heeft betaald. Dit zal de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen, evenals het voorstel van de verdediging om de nakoming van die terugbetalingsregeling als bijzondere voorwaarde op te nemen bij de op te leggen straf.
Verdachte is – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister d.d. 9 december 2014 – niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
Ter terechtzitting van 18 maart 2015 heeft verdachte zijn spijt betuigd. Het was volgens zijn verklaring dom dat hij zijn plan – het investeren van het geld namens de vereniging van eigenaren in de vorm van een geldlening ten behoeve van een investering die hijzelf wilde doen – niet aan de raad van toezicht van de stichting had voorgelegd. Er is een terugbetalingsregeling overeengekomen die hij al deels is nagekomen en hij zal zich voorts inzetten deze regeling geheel na te komen tot aan het schadebedrag. Verdachte is volgens zijn verklaring door de media-aandacht die onderhavige zaak met zich mee heeft gebracht beperkt in zijn mogelijkheden om te ondernemen en om inkomsten te genereren, hetgeen de terugbetaling van onderhavige schade ook heeft bemoeilijkt.
Mr. F.C. Werts, advocaat van de [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], heeft middels een brief d.d. 18 maart 2015 de rechtbank doen laten kennis nemen van een betalingsregeling die het volgende zou inhouden:
- dat verdachte een partijen genoegzaam bekend bedrag heeft voldaan;
- dat er per kwartaal minimaal € 20.000 wordt afgelost;
- dat de eerste volgende betaling dient te geschieden binnen 5 dagen na afloop van het tweede kwartaal van 2015;
- dat de daaropvolgende betalingen minimaal € 20.000, € 25.000, € 25.000 en verder € 20.000 per kwartaal moeten bedragen en
- dat vanaf januari 2017 minimaal € 25.000 per kwartaal wordt betaald totdat de totale vordering, vermeerderd met rente en kosten, door verdachte is voldaan.
Voorts is door mr. Werts het verzoek gedaan de nakoming van het betalingsschema als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een nog op te leggen voorwaardelijke straf.
Gelet op de ernst van de feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend. De rechtbank acht echter het (spoedig) herstel van de door verdachte berokkende schade van zwaarder belang. Dit, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte een terugbetalingsregeling is aangegaan - die hij tot nu toe is nagekomen - en niet onaannemelijk is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de mogelijkheden voor verdachte om aan deze regeling te voldoen kan verstoren, maakt dat de rechtbank de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk oplegt. Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een geheel onvoorwaardelijke werkstraf opleggen van de maximale duur. Naar het oordeel van de rechtbank komt daarin het punitieve element van de straf voldoende tot uitdrukking.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur - met als bijzondere voorwaarde de nakoming van het betalingsschema als vastgelegd in de brief van mr. Werts - en een maximale onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
7. De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 400.000, de wettelijke rente daarover en de incasso/advocaatkosten.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering nu er reeds een civiel vonnis is gewezen in 2013 inzake de gevorderde schade.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu er reeds een civiel vonnis is gewezen in 2013 inzake de gevorderde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er reeds door de Handelskamer van de Rechtbank Den Haag vonnis is gewezen op 4 september 2013 waarin onder andere benadeelde partij inzake het door haar in onderhavige zaak gevorderde in het gelijk is gesteld jegens verdachte en [bedrijf verdachte].
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verduistering gepleegd door hem die het goed tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op 3 (drie) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde:
- de door hem overeengekomen
betalingsregelingmet de [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
nakomtmiddels het betalingsschema zoals verwoord in de brief d.d. 18 maart 2015 van mr. F.C. Werts (als bijlage A aan dit vonnis gehecht);
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (tweehonderd veertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
bepaalt dat
benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. A.P. Ploeger, rechter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers:
2.Proces-verbaal van aangifte door[benadeelde 4] namens [benadeelde partij 1], p. 4 t/m 5 (Pv1).
3.Proces-verbaal van verhoor aangever[benadeelde 4], p. 18 en 19 (Pv1).
4.Mutatie-overzicht van bankrekening [rekeningnummer benadeelde partij 2], p. 23 t/m 25 (Pv1).
5.Rekeningafschriften van de ABN AMRO bankrekening [rekeningnnummer bedrijf verdachte] op naam van [bedrijf verdachte] B.V, p. 77, 83, 86, 105, 133 en 226 (Pv1).
6.Rekeningafschriften van de ABN AMRO bankrekening [rekeningnnummer bedrijf verdachte] op naam van [verdachte], p. 276 (Pv1).
7.Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [benadeelde partij 1], p. 15 (Pv1).
8.Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [benadeelde partij 2], p. 16 (Pv1).
9.Kamer van Koophandel uittreksel betreffende de inschrijving van [bedrijf verdachte], p. 17 (Pv1).
10.Overeenkomst tot geldlening d.d. 10 juni 2011 tussen[bedrijf verdachte] en de [benadeelde partij 2], p. 12 en 13 (Pv1).
11.Opdrachtbevestiging 24 januari 2009, ongenummerd (Pv3).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 57 t/m 59 (Pv1).
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2015.