In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor letsel dat eiseres heeft opgelopen na een val in de ondergrondse parkeergarage Pleingarage in Den Haag. Eiseres, die op 9 maart 2012 de parkeergarage betrad, struikelde over een zwart geschilderde verhoging en liep daarbij een gebroken bovenarm op. Eiseres heeft de Staat aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad, zoals vastgelegd in artikel 6:162 BW, en op basis van artikel 6:174 BW, dat betrekking heeft op de aansprakelijkheid voor gebrekkige opstal.
De kantonrechter heeft de feiten vastgesteld, waarbij werd opgemerkt dat de Staat eigenaar is van de parkeergarage en dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) verantwoordelijk is voor het beheer. Eiseres stelde dat de verlichting in de parkeergarage onvoldoende was, waardoor zij het obstakel niet goed kon zien. De Staat heeft echter betwist dat er sprake was van een onrechtmatige situatie en heeft aangevoerd dat de verlichting op de betreffende dag niet defect was.
De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de Staat onrechtmatig had gehandeld. De rechter merkte op dat het een bekend fenomeen is dat de lichtintensiteit in een parkeergarage anders is dan buiten, en dat eiseres zich bewust had moeten zijn van het hoogteverschil. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.