ECLI:NL:RBDHA:2015:4057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
C-09-467328 - HA ZA 14-666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en onrechtmatige concurrentie tussen voormalig business partners

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 8 april 2015, stonden voormalig business partners [A] en [B] tegenover elkaar. [A], eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde betaling van € 50.000 van [B], die zonder vaste woon- of verblijfplaats was, en stelde dat [B] zich schuldig maakte aan onrechtmatige concurrentie. [B] voerde verweer en vorderde in reconventie een bedrag van € 99.825, inclusief BTW, als redelijk loon voor werkzaamheden verricht tussen september 2010 en mei 2013. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen [A] en [B] niet met [B] als natuurlijk persoon was aangegaan, maar met zijn vennootschap. Hierdoor werd de vordering van [A] tot betaling en het beroep op het non-concurrentiebeding afgewezen. Tevens werd de vordering van [B] in reconventie afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/467328 / HA ZA 14-666
Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
[A], h.o.d.n. Uitgeverij “Business Haaglanden en “Amsterdam Business”,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.A.M. Dubois-van Kleef te Haarlem,
tegen
[B],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G. Hop te Den Haag
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 28 mei 2014, met producties 1 tot en met 24;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 13;
  • het tussenvonnis van 17 september 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 25;
  • de brief van 7 november 2014 van mr. Dubois-Van Kleef, met producties 26 tot en met 28;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2014.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] houdt zich bezig met het organiseren van congressen en beurzen en geeft magazines uit onder de naam Business Amsterdam en Business Haaglanden.
2.2.
Op 26 mei 2010 hebben [A] en [B] een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend, waarin onder meer is opgenomen:
[…]
AQUISITIECONTRACT MET BETREKKING TOT HAAGLANDEN BUSINESS
Contractanten zijn,
a. Uitgeverij Business Haaglanden, Amsterdam Business gevestigd te Den Haag, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [A], verder te noemen uitgever,
en
[B] B.V., rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B] directeur/eigenaar, gevestigd te [adres], [vestigingsplaats] verder te noemen acquisiteur.
1.
Dit contract geldt voor het uitgeefproject Business Haaglanden/ Amsterdam, verder te noemen “het project” van Uitgeverij Business Haaglanden, Amsterdam Business.
2. De uitgever geeft opdracht aan de acquisiteur om advertenties te werven voor het “project” Business Haaglanden/ Amsterdam
3. Het betreft een acquisitie-overeenkomst voor onbepaalde tijd, ingaande op 26-05-2010
4. Beide partijen kunnen slechts opzeggen door middel van een aangetekend schrijven met een opzegtermijn van 1 maand.
[…]
19. Het is acquisiteur niet toegestaan om tijdens de duur van deze overeenkomst noch binnen 1 jaar na afloop daarvan in Nederland een gelijk of gelijksoortig magazine als Haaglanden Business, Amsterdam Business op de markt te brengen of indirect op enigerlei wijze betrokken te zijn, al dan niet tegen vergoeding. Op elke overtreding valt, een zonder tussenkomst van de rechter direct te incasseren, boete van Euro 25.000,=. Dit non-concurrentiebeding kan Uitgeverij Business Haaglanden, Amsterdam Business, Haaglanden niet inroepen als Uitgeverij Business Haaglanden, Amsterdam Business de overeenkomst opzegt.
[…]
Business Haaglanden uitgeverij [B] B.V.
[onleesbare handtekening] [B]
[A] [onleesbare handtekening]
2.3.
[B] heeft Business Amsterdam op 25 november 2011, 28 december 2011 en 15 december 2012 facturen gezonden ter hoogte van € 1.000,= (exclusief BTW) elk, met de omschrijving “Geleverde diensten Business Amsterdam”. De in deze facturen vermelde bedragen zijn door [A] betaald aan [B].
2.4.
De samenwerking tussen [A] en [B] is op 7 juni 2013 geëindigd. Kort daarna is [B] in dienst getreden bij New Media Group B.V.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [B]
primair tot betaling van € 50.000,=, althans subsidiair tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente van 12 augustus 2013, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen tijdstip tot de dag waarop de vordering geheel zal zijn voldaan;
tot het per direct nakomen van het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst van opdracht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [B] in gebreke blijft hieraan te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
tot het per direct staken en gestaakt houden van zijn concurrerende werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [B] in gebreke blijft hieraan te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
tot betaling van – samengevat – de proceskosten; en
tot betaling van – samengevat – de nakosten.
[B] voert verweer.
3.2.
[B] vordert in reconventie veroordeling van [A] tot betaling van € 99.825,= inclusief BTW ter zake een redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 BW voor werkzaamheden over de periode september 2010 tot en met mei 2013, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure in reconventie.
[A] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [B] is gebonden aan het non-concurrentiebeding zoals dat in de overeenkomst is opgenomen. [B] daartegen als verweer gevoerd dat de overeenkomst niet met hem (in privé) is aangegaan, maar met zijn vennootschap [B] Holding B.V.
4.2.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit de tekst van de overeenkomst volgt dat de wederpartij van [A] niet [B] als natuurlijk persoon is, maar een vennootschap. De rechtbank leidt dat af uit de tenaamstelling van de contractant (“[B] B.V., rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B] directeur”) en de ondertekening, waarbij zowel de naam van de vennootschap (“[B] B.V.”) als die van haar directeur [B] is vermeld. Tijdens de comparitie van partijen is nog aan de orde geweest of die vennootschap al bestond of nog moest worden opgericht. [A] heeft daarover verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgesteld en dat [B] hem toentertijd had verteld dat hij al een vennootschap had en niet dat hij er nog een op ging richten. [B] heeft tijdens de comparitie bevestigd dat hij [B] Holding B.V. al had en niet van plan was een nieuwe op te richten. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de overeenkomst, en daarmee het non-concurrentiebeding, niet met [B] (in privé) is overeengekomen, maar met een vennootschap conform de bedoeling van partijen. Dit leidt ertoe dat de vorderingen 1 en 2 van [A] (zie 3.1 hiervoor) zullen worden afgewezen, omdat alleen [B] als gedaagde is betrokken in deze procedure. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de vraag met welke vennootschap [A] de overeenkomst heeft gesloten.
4.3.
[A] heeft aan zijn derde vordering ten grondslag gelegd dat [B] zich schuldig maakt aan onrechtmatige concurrentie. [B] heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Voorop dient te worden gesteld dat het [B] – die zoals hiervoor is overwogen niet is gebonden aan een non-concurrentiebeding – in beginsel vrij staat met [A] in concurrentie te treden. Dit is slechts anders, vanwege de vrijheid die een ieder toekomt om zich op de arbeids- en ondernemersmarkt te bewegen, indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Van onrechtmatige concurrentie door (o.a.) voormalige werknemers is sprake indien op stelselmatige en substantiële wijze het duurzaam bedrijfsdebiet van de ex-werkgever wordt afgebroken door deze klanten, leveranciers of personeelsleden af te nemen met behulp van kennis en gegevens die in deze vorige dienstbetrekking zijn verkregen. Ook andere bijzondere omstandigheden, zoals misbruik van bedrijfsgeheimen, concurrentie tijdens dienstverband of het doen van schadende mededelingen over de voormalige werkgever, kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig handelen. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank beoordelen of [B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld.
4.4.
[A] verwijt [B] dat hij na zijn indiensttreding bij New Media Group B.V. betrokken is bij het op de markt brengen van NEW! Magazine. [B] is daarvoor (potentiële) klanten en adverteerders van [A] gaan benaderen met de kennis die hij heeft opgedaan bij [A] en dat is onrechtmatig jegens hem, aldus [A].
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [B] op de hoogte was van de adverteerders, klanten, marges en kosten van [A] en dat hij na zijn indiensttreding bij New Media Group B.V. (potentiële) klanten en adverteerders van [A] is gaan benaderen, nog niet maakt dat het handelen van [B] onrechtmatig is. Voor het overnemen van klanten en adverteerders van (zoals hier aan de orde) een voormalige business partner geldt dat eerst van onrechtmatigheid sprake is, indien daaraan substantiële en stelselmatige werving vooraf is gegaan. Dat is niet gebleken. De rechtbank betrekt in de beoordeling het volgende. Tijdens de comparitie is gebleken dat tussen [A] en [B] een vorm van samenwerking heeft bestaan, waarbij [B] zich onder meer heeft bezig gehouden met de werving van klanten en adverteerders voor het blad Amsterdam Business van [A]. [B] heeft met het oog op acquisitie flink geïnvesteerd in zijn (nieuwe) netwerk, te meer daar hij van oorsprong geen marketing, maar een technische achtergrond heeft. Het staat [B] vrij aan personen met wie hij ten behoeve van de acquisitie voor Amsterdam Business contacten heeft onderhouden, te laten weten dat de samenwerking met [A] voor Business Amsterdam is geëindigd en dat hij bij New Media Group B.V. in dienst zal treden. Verder staat het hem, zeker nu hij niet gebonden is aan een non-concurrentiebeding, vrij na die overstap met die personen contacten te onderhouden. Wanneer vervolgens adverteerders van [A] – al dan niet naar aanleiding van de overstap van [B] – besluiten te adverteren via New Media Group B.V., kan niet van New Media Group B.V. gevergd worden niet met die adverteerders in zee te gaan. Overigens is niet gebleken dat de door [B] benaderde klanten/adverteerders een duurzame contractuele relatie met [A] hadden die thans is verbroken.
4.5.
In het licht van het voorgaande en de betwisting van [B] heeft [A] niet voldoende feitelijk geconcretiseerd dat sprake is van het substantieel en stelselmatig werven van klanten en adverteerders. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
4.6.
De hiervoor in 3.1 onder 3 omschreven vordering van [A] zal daarom ook worden afgewezen.
in reconventie
4.7.
[B] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er vanaf september 2010 een nauwe samenwerking is geweest tussen hem en [A]. Aan de overeenkomst is geen uitvoering gegeven. Feitelijk fungeerde [B] als mede-directeur voor het bedrijf van [A]. Voor die werkzaamheden heeft hij geen vergoeding ontvangen behoudens de bedragen die zijn gefactureerd voor “Geleverde diensten Business Amsterdam” (€ 3.000,=). Dat staat niet in verhouding tot het werk dat [B] heeft verricht als directeur. [B] heeft overigens niets ontvangen vanwege een afspraak die [B] in augustus 2010 met [A] heeft gemaakt, inhoudende dat hij op termijn voor de helft eigenaar zou worden van Business Amsterdam. Met het oog daarop is het loon van [B] als het ware opgespaard, althans uitgesteld, aldus [B]. Omdat hij gedurende 30 maanden werkzaamheden voor [A] heeft verricht, is sprake van een overeenkomst van opdracht en heeft [B] recht op een redelijk loon. [B] acht € 2.750,= (exclusief BTW) per maand redelijk, nu [A] zelf een inkomen ontving van
€ 6.500,= per maand.
4.8.
[A] heeft daartegen als verweer gevoerd dat hij geen andere afspraken dan die vastgelegd in de overeenkomst met [B] heeft gemaakt. Om de acquisitie voor Business Haaglanden optimaal uit te kunnen voeren – op grond van de overeenkomst – mocht [B] zichzelf directeur noemen. [A] betwist dat [B] werkzaamheden als directeur verrichtte of zich als zodanig gedroeg. Wel bezocht [B] veel borrels en andere netwerkgelegenheden voor de acquisitie. [A] heeft bovendien nooit de intentie heeft gehad op zoek te gaan naar een mede-eigenaar. Business Haaglanden is sinds 1996 een eenmanszaak met één directeur, aldus [A].
4.9.
De rechtbank dient aldus te beoordelen of tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, op grond waarvan [A] een redelijk loon aan [B] verschuldigd is.
Tijdens de comparitie van partijen is gebleken dat [A] en [B] het op enig moment in 2010 hebben gehad over de toekomst, waarbij ieder voor de helft eigenaar zou worden van de onderneming van [A]. Volgens [A] zijn daarover geen concrete afspraken gemaakt. [B] heeft daarentegen verklaard dat als hij mede-eigenaar zou worden, de gewerkte uren zouden worden verrekend. Niet gebleken is dat partijen nadien nog eens gesproken hebben over die gezamenlijke toekomst. Wel heeft [B] voor verrichte werkzaamheden voor Business Amsterdam drie facturen gestuurd en die heeft [A] betaald. Feit is dat de samenwerking tussen [A] en [B] tijdens een bespreking op 7 juni 2013 is geëindigd en dat [B] geen mede-eigenaar is geworden. Volgens zijn eigen stellingen is daarmee de opschortende voorwaarde, op grond waarvan [B] stelt gerechtigd te zijn tot (uitgesteld) loon, niet vervuld. Tegen deze achtergrond en gelet op de gemotiveerde betwisting van [A] heeft [B] niet voldoende feitelijk geconcretiseerd dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.10.
De vordering van [B] zal daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.11.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 2226