ECLI:NL:RBDHA:2015:4311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
C-09-467394 - HA ZA 14-670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in geschillen over verdeling en verrekening tussen ex-echtgenoten

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een tussenvonnis in een geschil tussen ex-echtgenoten over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw en de man zijn op 23 november 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar de vrouw heeft de echtelijke woning op 10 oktober 2012 verlaten. De echtscheiding is uitgesproken op 20 februari 2013, en de verdeling van de gemeenschap is aan een notaris opgedragen. De notaris is er echter niet in geslaagd om partijen tot overeenstemming te brengen, wat heeft geleid tot deze procedure.

De vrouw vordert dat de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vaststelt, terwijl de man in reconventie vordert dat de rechtbank de relevante peildata bepaalt en de wijze van verdeling vaststelt, inclusief een betaling van € 14.192,53 door de vrouw aan de man wegens overbedeling. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen in overweging genomen en zal de geschilpunten beoordelen met behulp van onderstreepte tussenkopjes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, 15 november 2012, als peildatum voor de verdeling van de gemeenschap geldt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man en de vrouw ieder de helft van de activa en passiva moeten dragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking rechtvaardigen. De rechtbank heeft partijen opgedragen om bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de waarde van de activa en passiva, en heeft een tweede comparitie van partijen vastgesteld om verdere stappen in de procedure te bespreken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel (civiele bodemzaken)
Vonnis van 15 april 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/467394 / HA ZA 14-0670 van:
[de vrouw],
de vrouw wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Den Haag,
tegen
[de man],
de man wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag.
De rechtbank zal de procespartijen hierna de vrouw en de man noemen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de dagvaarding van 2 juni 2014 tegen de eerste rolzitting van 18 juni 2014, met de producties 1 t/m 16 van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord en van eis in reconventie van 30 juli 2014, met de producties 1 en 2 van de man;
  • het comparitievonnis van 13 augustus 2014 en de beschikking datumbepaling van 15 augustus 2014;
  • de op 2 december 2014 ter civiele griffie ontvangen akte met wijziging van eis in reconventie van de man;
  • de op 4 december 2014 ter civiele griffie ontvangen extra ongenummerde productie van de man (ingevuld formulier verdelen en verrekenen);
  • de op 8 december 2014 ter civiele griffie ontvangen akte in conventie en in reconventie van de vrouw;
  • het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen van 9 december 2014.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 9 december 2014 is buiten aanwezigheid van partijen gemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
De vonnisdatum is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op 23 november 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd . Op 10 oktober 2012 heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten en op 15 november 2012 is namens haar een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 20 februari 2013 heeft deze rechtbank onder meer de echtscheiding uitgesproken en de verdeling ten overstaan van een daartoe benoemde notaris bevolen. Het huwelijk is op 7 juni 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De door de rechtbank benoemde notaris is er niet in geslaagd om partijen tot overeenstemming te brengen over de verdeling van hun per 15 november 2012 ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

3.De geschillen

3.1.
De vrouw vordert
in conventiedat de rechtbank op grond van art. 3:185 BW de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vaststelt, primair overeenkomstig het door de vrouw geproduceerde ingevulde formulier ‘verdelen en verrekenen’ en subsidiair zodanig als de rechtbank in goede justitie juist en redelijk zal achten, met nevenvorderingen.
3.2.
De man vordert
in reconventie- samengevat en na eiswijziging - dat de rechtbank de relevante peildata zal bepalen en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zal vaststellen volgens de daartoe strekkende vorderingen van de man, met bepaling dat de vrouw wegens overbedeling € 14.192,53 aan de man moet betalen. Ook vordert de man dat de rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden getaxeerd en dat de vrouw de helft van de onderwaarde aan de man moet vergoeden, en voorts te bepalen dat de vrouw de HP laptop en de iPhone 4 aan de man moet afgeven op straffe van een dwangsom, met overige nevenvorderingen.
3.3.
Tegen de vorderingen in conventie en in reconventie wordt gemotiveerd verweer gevoerd. Op de relevante stellingen van partijen zal de rechtbank hierna nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De door partijen over en weer ingestelde vorderingen strekken tot vaststelling door de rechtbank van de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen (art. 3:185 BW), met verrekening van gemeenschappelijke schulden en onderlinge vorderingen.
4.2.
Wettelijk uitganspunt bij de verdeling en verrekening van de gemeenschappelijke activa en passiva is dat de man en de vrouw ieder de helft van de activa krijgen toegedeeld en in de onderlinge verhouding de helft van de passiva moeten dragen. De rechtbank zal de geschilpunten hierna beoordelen met behulp van onderstreepte tussenkopjes.
De te hanteren peildata.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat in overeenstemming met het wettelijk uitgangspunt de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, in dit geval 15 november 2012, als peildatum voor het vaststellen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
4.4.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de te hanteren peildatum voor de bepaling van de waarde van de te verdelen roerende en onroerende zaken. De rechtbank zal alles afwegende uitgaan van de hoofdregel uit de rechtspraak, dat is de datum van feitelijke verdeling. Er zijn onvoldoende redenen om van die hoofdregel af te wijken, zoals de vrouw heeft bepleit. De rechtbank zal daarop hierna nog ingaan bij de beoordeling van de afzonderlijke activa.
4.5.
Voor de te verrekenen waarden van de banksaldi, de opgebouwde overige vermogensrechten en de gemeenschapsschulden geldt als peildatum het wettelijk uitgangspunt 15 november 2012. De rechtbank zal dat oordeel hierna waar nodig nader motiveren bij de beoordeling van de afzonderlijke activa en passiva van partijen.
4.6.
Gelet op het bovenstaande heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang bij de door hem in reconventie gevorderde afzonderlijke “bepalingen” over de peildata, die naar de rechtbank begrijpt zijn bedoeld als verklaringen voor recht. Die deelvorderingen van de man zal de rechtbank dus bij gebrek aan belang afwijzen.
De gemeenschappelijke activa.
4.7.
De man is in mei 2008 eigenaar geworden van
het appartementsrechtop de flatwoning met kelderberging aan het [adres] te [postcode] [gemeente]. Doordat de man daarna in november 2009 in gemeenschap van goederen is getrouwd met de vrouw, valt dit appartementsrecht in de te verdelen huwelijksgemeenschap. De man bewoont en betaalt deze flat sinds het vertrek van de vrouw alleen. Mede daarom en overeenkomstig de primaire standpunten van beide partijen, zal de rechtbank dit appartementsrecht toedelen aan de man. Naar alle waarschijnlijkheid is nu overigens sprake van een (forse) onderwaarde: de WOZ-waarde 2013 van dit appartementsrecht bedroeg € 130.000,- en de WOZ-waarde 2014 € 121.000,-, terwijl de aflossingsvrije hypothecaire geldlening € 157.000,- in hoofdsom bedraagt. Dit niet alleen door de sinds eind 2008 ingezakte woningmarkt, maar ook omdat de man in zijn hypothecaire geldlening van € 157.000,- destijds heeft meegefinancierd een nieuwe keuken, een nieuwe badkamer en nieuwe vloeren. Op de onderlinge verrekening van die onderwaarde en op de hypothecaire geldlening komt de rechtbank hierna nog terug.
4.8.
Tot de te verdelen activa van de gemeenschap behoren ook de rechten uit de polis van
levensverzekeringvan de man bij Nationale Nederlanden met nummer [rekeningnummer 1] per 15 november 2012, welke rechten door verpanding zijn gekoppeld aan de hypothecaire geldlening op naam van de man bij Nationale Nederlanden. Wegens die tenaamstelling en omdat de man onweersproken altijd alle maandpremies heeft betaald, zal de rechtbank deze rechten uit levensverzekering toedelen aan de man. Op de eventuele te verrekenen contante waarde van die levensverzekering per 15 november 2012 komt de rechtbank nog terug.
4.9.
Tot de onverdeelde gemeenschap behoren ook de rechten per 15 november 2012 uit de aan de hypotheek gekoppelde
beleggingspolisbij Nationale Nederlanden met depotnummer [depotnummer] en met rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van de man. Wegens die tenaamstelling en omdat partijen het daarover eens zijn, zal de rechtbank deze rechten uit de beleggingspolis toedelen aan de man. De te verrekenen contante waarde van die beleggingspolis per 15 november 2012 komt nog aan de orde.
4.10.
Tot de nog te verdelen activa van de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren mogelijk ook de rechten per 15 november 2012 uit de eventuele
spaarkasovereenkomst(en) met contraverzekering(en), genoemd op bladzijde 9 van de door de vrouw geproduceerde hypotheekakte. Op de onderlinge verrekening van de eventuele waarde(n) daarvan en op de vereiste nadere informatieverstrekking daarover komt de rechtbank hierna nog terug.
4.11.
Tot de te verdelen activa behoren ook de positieve
banksaldiper 15 november 2012 op naam van beide partijen en op naam van één van partijen bij in ieder geval de ING Bank, daaronder begrepen de spaarloonregeling van de man bij ING Bank. In productie 6 van de vrouw zijn de vier banknummers vermeld van de twee betaalrekeningen en de twee spaarrekeningen van (vooral) de man de bij ING Bank. De rechtbank zal deze banksaldi toedelen aan de man, omdat drie van de vier bankrekeningen al op naam staan van uitsluitend de man en de vierde rekening - de en/of rekening - naar de rechtbank begrijpt na het uiteengaan van partijen door uitsluitend de man is gebruikt. Daarnaast bestond er volgens de onweersproken stellingen van de man ter zitting ook nog een bankrekening op naam van uitsluitend de vrouw op 15 november 2012. Deze stelling vindt bevestiging in productie 13 van de vrouw, waaruit haar bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] bij de ING Bank blijkt. Het banksaldo daarop per 15 november 2012 zal de rechtbank toedelen aan de vrouw. Op de onderlinge verrekening van de gemeenschappelijke banksaldi en spaarsaldi per 15 november 2012 en de vereiste nadere informatieverstrekking daarover komt de rechtbank hierna nog terug.
4.12
Op de peildatum 15 november 2012 bestond er - naar de rechtbank vooralsnog uit productie 9 van de vrouw begrijpt - op naam van de man een
huurkoopovereenkomst voor een Audi A3 met Malouki Cars.Huurkoop is op grond van wetsartikel 7A:1576h BW kort gezegd een koop op afbetaling met eigendomsvoorbehoud door de verkoper tot de algehele betaling van de koopsom. Tot de te verdelen activa behoort daarom naar het oordeel van de rechtbank niet de eigendom van deze Audi A3. De rechten uit de op naam van de man staande huurkoopovereenkomst per 15 november 2012 zal de rechtbank voor zover nog nodig toedelen aan de man, die de auto naar de rechtbank begrijpt ook gebruikte en gebruikt. Op de waarde daarvan per 15 november 2012 en op de vereiste nadere informatieverstrekking komt de rechtbank hierna nog terug.
4.13.
Partijen hebben nog geen algehele overeenstemming over de verdeling van de gemeenschappelijke
roerende zaken. Tijdens de comparitie heeft de man te kennen gegeven dat de vrouw de roerende inboedelzaken die zij heeft vermeld op haar productie 14 bij de man mag komen ophalen, met uitzondering van (onweersproken) de tv en de (eerste) laptop van de man. De man heeft toen ook verklaard dat de vrouw haar trouwring en haar sieraden al in bezit heeft. De man heeft ter zitting voorts verklaard dat de vrouw de (tweede) HP laptop (destijds door de man gekocht bij Mediamarkt) mag houden, zodat ieder de laptop houdt en toegedeeld krijgt die hij/zij sinds 15 november 2012 onder zich heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op het voorgaande redelijk om enerzijds de op productie 14 vermelde roerende zaken, de (tweede) HP laptop, de trouwring en de sieraden bestemd voor de vrouw aan de vrouw toe te delen, en om anderzijds de overige roerende zaken waaronder de tv en de (eerste) laptop toe te delen aan de man. Aldus zal worden beslist. Op de waardering van en de eventuele verrekening voor deze roerende zaken komt de rechtbank hierna nog terug.
4.14.
De man heeft tijdens de comparitie desgevraagd tot slot nog verklaard dat de vrouw de iPhone 4 mag houden en hij heeft zijn vordering tot afgifte daarvan toen ingetrokken. Die iPhone 4 zal dus ook worden toegedeeld aan de vrouw. Voor wat betreft de tweede HP laptop volgt uit het voorgaande dat de desbetreffende vordering van de man tot afgifte zal worden afgewezen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting nog gewezen op eventuele door de man verzwegen activa en in verband daarmee op het bepaalde in artikel 3:194 BW, maar daarover heeft de advocaat van de vrouw tot dusver niets concreets gesteld. Indien en voor zover na de verdeling door de rechtbank alsnog eventuele verborgen of verzwegen en daarom nog onverdeelde gemeenschappelijke activa zouden blijken te bestaan, geldt ingevolge art. 3:194 BW dat de desbetreffende partij zijn of haar aandeel daarin aan de andere deelgenoot zal verbeuren.
De gemeenschappelijke passiva.
4.15.
Uit de processtukken blijkt dat er per 15 november 2012 in ieder geval de hierna volgende gemeenschapsschulden bestonden als bedoeld in art. 1:94 BW : 1) de aflossingsvrije hypothecaire geldlening op naam van de man bij ING Bank van € 157.000,--, 2) het krediet van € 25.000,- bij de ING Bank op naam van de man, 3) de negatieve banksaldi op naam van één van of beide partijen bij de ING Bank, 4) de studieschuld bij DUO op naam van de man, 5) de schuld uit de huurkoopovereenkomst voor de Audi A3 op naam van de man, 6) de schuld op de Bijenkorf Card op naam van de man, en 7) de schuld op de Santander Comfort Card op naam van de man door bemiddeling van de Mediamarkt.
4.16.
Anders dan de advocaat van de man betoogt en vordert, kunnen volgens het civiele recht de gemeenschappelijke schulden per 15 november 2012 niet worden “toegedeeld” aan een van beide partijen. Extern behouden de desbetreffende contractuele schuldeisers als contractuele schuldenaar de man en/of de vrouw met wie zij de desbetreffende overeenkomst hebben gesloten. Na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 15 november 2012 geldt daarnaast wettelijk ook het bepaalde in art.1:102 BW: voor de bovenstaande gemeenschapsschulden bestaat kort gezegd verhaalsaansprakelijkheid van de beide ex-echtgenoten jegens de externe schuldeisers, verhaalbaar voor die schuldeisers op slechts die activa die de echtgenoten uit hoofde van de verdeling toegedeeld hebben gekregen. Wel moet in het kader van de onderlinge draagplicht en interne verrekening tussen de man en de vrouw op grond van art. 1:100 BW worden vastgesteld wat de omvang van die gemeenschapsschulden was per 15 november 2012. Die onderlinge verrekening van de draagplicht van in beginsel ieder de helft komt hierna aan de orde.
De te verrekenen schulden en vorderingen.
4.17.
Ten eerste moet tussen partijen in beginsel verrekend worden de hiervoor bij 4.7 al genoemde vermoedelijke (forse) huidige
onderwaarde van het appartementsrechtwegens de daarop rustende aflossingsvrije hypothecaire geldlening. De advocaat van de vrouw heeft echter betoogd dat het bij wijze van uitzondering redelijk en billijk is dat de onderwaarde van deze voormalige echtelijke woning geheel voor rekening van de man komt, omdat die woning vóór het huwelijk door uitsluitend de man in eigendom is verkregen en ook de hypothecaire geldlening vóór het huwelijk op naam van uitsluitend de man is gesloten. Daar komt bij dat de woningmarkt is ingestort waardoor de waarde van de woning behoorlijk is gedaald, terwijl de man in de toekomst de vruchten kan plukken van een te verwachten waardestijging. De vrouw stelt voorts dat zij geen liquide middelen heeft om de helft van de onderwaarde aan de man te betalen. De man is het daar niet mee eens en betoogt dat de hoofdregel moet worden gevolgd, waardoor de helft van de huidige onderwaarde volgens hem voor risico en rekening van de vrouw behoort te komen.
4.18.
Over dit financieel belangrijkste geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt. Als wettelijk stelsel van huwelijksgoederenrecht geldt de gemeenschap van goederen. Alleen door middel van het maken van huwelijkse voorwaarden kunnen aanstaande echtgenoten het ontstaan van de gemeenschap van goederen en van gemeenschapsschulden voorkomen of de omvang daarvan beperken. Vast staat dat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Er bestaat daarom in zoverre geen reden voor afwijking van het uitgangspunt van de wettelijke gemeenschap van goederen. Voor de schulden volgt uit de hoofdregel van artikel 1:94 lid 5 BW dat iedere schuld (zowel voor als tijdens het huwelijk aangegaan) in beginsel in de gemeenschap valt, ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld is aangegaan. Partijen zijn op grond van art. 1:100 BW in beginsel onderling ieder voor de helft draagplichtig voor de gemeenschapsschulden. Dit is slechts anders indien uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat een schuld wordt gedragen door degene die de schuld heeft doen ontstaan. Dat van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is, kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen. De hiervoor genoemde hoofdregel lijdt ook uitzondering indien sprake is van een bijzondere verknochtheid van een schuld aan een van de echtgenoten en die verknochtheid zich er tegen verzet dat de schuld in de gemeenschap valt (artikel 1:94 lid 3 BW). Ook van verknochtheid is slechts bij hoge uitzondering sprake. Om aan de soms onbillijke gevolgen van de ontbinding van een wettelijke huwelijksgemeenschap te ontkomen bestaat tenslotte de mogelijkheid van tijdige afstand van de gemeenschap zoals geregeld in de wetsartikelen 1:103 BW en verder.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor bij 4.17 samengevatte stellingen van de vrouw niet worden geconcludeerd dat hier sprake is van één van de hiervoor bij 4.18 genoemde schaarse uitzonderingen op de hoofdregel. Ook is niet gesteld of gebleken dat door of namens de vrouw tijdig afstand van de gemeenschap is gedaan als bedoeld in de wetsartikelen 1:103 BW en verder. Daarom moet ieder van partijen in dit geval de helft van de nog nader te blijken vermoedelijke (forse) huidige onderwaarde van het appartementsrecht met de daarop rustende hypothecaire geldlening in de onderlinge verhouding voor eigen rekening nemen. Of de vrouw voldoende vermogen of inkomsten heeft om dit te betalen of te financieren is hierbij geen rechtens relevante omstandigheid.
4.20.
Partijen zijn het er over eens dat het appartementsrecht te [gemeente] moet worden getaxeerd ter bepaling van de huidige waarde. De advocaat van de vrouw heeft gesteld dat de vrouw
“wenst dat de woning wordt getaxeerd door een door uw rechtbank aan te wijzen NVM-makelaar”.De advocaat van de man heeft gevorderd
“te bepalen dat de Woning dient te worden getaxeerd endat de vrouw
de helft van de onderwaarde aande man
dient te vergoeden.”In geen van beide stellingen/vorderingen leest de rechtbank een verzoek of vordering om een deskundige te benoemen ter taxatie van de huidige vrije verkoopwaarde van het appartementsrecht als bedoeld in art. 194 Rv en/of art. 679 Rv, nog daargelaten dat over de persoon en de kosten van de eventueel door de rechtbank te benoemen makelaar-taxateur en de door deze te hanteren exacte peildatum nog niet is gedebatteerd.
4.21.
Bij deze stand van zaken hebben partijen de rechtbank nog niet in staat gesteld om de naar alle waarschijnlijkheid tussen beiden bij helfte te verrekenen huidige (forse) onderwaarde van het appartementsrecht met de daarop rustende hypothecaire geldlening van € 157.000,- vast te stellen. Zij zullen dit ieder bij akte na dit tussenvonnis alsnog moeten doen, zo mogelijk door alsnog via beide advocaten op gezamenlijke kosten een gezamenlijke opdracht tot taxatie per een nader overeen te komen peildatum aan een ter plaatse goed bekende makelaar-taxateur te geven en diens taxatierapport bij akte na dit tussenvonnis te produceren. Ook kunnen beide partijen desgewenst bij akte alsnog vorderen dat de rechtbank een deskundige benoemt en daarbij nader ingaan op de persoon van die te benoemen deskundige, de omvang en draagplicht van diens voorschot op de kosten, en de door deze deskundige te hanteren peildatum. Deze benoemingsprocedure via de rechtbank is echter relatief duur en tijdrovend. Tenslotte moet de man in zijn akte na tussenvonnis een kopie produceren van de door de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde 2015, omdat de WOZ-waarde in de praktijk de reële vrije verkoopwaarde pleegt te benaderen en tot dusver niet gesteld of gebleken is dat en waarom dat in dit concrete geval anders zou zijn. Een eventuele vaststelling door de rechtbank van de bij helfte tussen de vrouw en de man te verrekenen huidige onderwaarde via de huidige WOZ-waarde is voor partijen, mede gelet op hun aanzienlijke schuldenlast, wellicht ook praktischer dan een nog te verrichten en door partijen te betalen taxatie in onderling overleg of na benoeming door de rechtbank. Een uit een dergelijke taxatie eventueel blijkende overwaarde van het appartementsrecht ten opzichte van de hypothecaire geldlening - hetgeen nu niet in de lijn der verwachting ligt - moet overigens vanzelfsprekend tussen partijen bij helfte worden gedeeld.
4.22
Ten tweede moet tussen partijen eventueel bij helfte verrekend worden de hiervoor bij 4.8. vermelde eventuele
contante waarde van de levensverzekeringop naam van de man bij Nationale Nederlanden per 15 november 2012. De man heeft gesteld dat die contante waarde toen nihil was en ook nu nihil is, omdat geen vermogensopbouw plaats vindt en het naar de rechtbank begrijpt dus slechts een overlijdensrisicoverzekering en niet een kapitaalverzekering betreft. De vrouw heeft dit betwist en terecht betoogd dat de man van zijn stelling geen bewijsstukken heeft geproduceerd. De man moet dus bij akte na dit tussenvonnis alsnog bewijsstukken afkomstig van Nationale Nederlanden produceren waaruit de aard van de levensverzekering met nummer [rekeningnummer 1] en de omvang van de contante waarde daarvan per 15 november 2012 controleerbaar voor de vrouw en voor de rechtbank kunnen blijken.
4.23.
Ten derde moet tussen partijen eventueel bij helfte verrekend worden de hiervoor bij 4.9 vermelde eventuele
contante waarde van de beleggingspolisvan de man bij Nationale Nederlanden per 15 november 2012. De man heeft gesteld dat die contante waarde toen nihil was, omdat de man met Nationale Nederlanden was overeengekomen dat hij de eerste vijf jaar niets hoefde in te leggen en dat hij dus pas per december 2013 verplicht werd een maandelijks bedrag in te leggen. De vrouw heeft dit betwist en terecht betoogd dat de man van zijn stelling geen bewijsstukken heeft geproduceerd. De man moet dus bij akte na dit tussenvonnis alsnog bewijsstukken afkomstig van Nationale Nederlanden produceren waaruit de aard en voorwaarden van de beleggingspolis bij Nationale Nederlanden en de omvang van de opgebouwde waarde daarvan per 15 november 2012 controleerbaar blijken.
4.24.
Ten vierde moet tussen partijen eventueel bij helfte verrekend worden de hiervoor bij 4.10. vermelde eventuele
contante waarde van de spaarkasovereenkomst(en) met contraverzekering(en)op naam van de man bij Nationale Nederlanden per 15 november 2012. De advocaat van de vrouw heeft terecht betoogd dat de man tot dusver ook op dit punt geen bewijsstukken heeft geproduceerd. De man moet dus bij akte na dit tussenvonnis alsnog bewijsstukken afkomstig van Nationale Nederlanden produceren, waaruit het al dan niet bestaan van deze spaarkasovereenkomst(en) met contraverzekering(en) kunnen blijken, en in het bevestigende geval waaruit de aard en de omvang van de contante waarde daarvan per 15 november 2012 controleerbaar voor de vrouw en voor de rechtbank kunnen blijken.
4.25.
Ten vijfde moeten tussen partijen onderling bij helfte verrekend worden
de positieve en de negatieve banksaldiper 15 november 2012 op naam van één van beide en beide partijen bij de ING Bank, inclusief het exacte saldo van het spaarloon van de man plus de daarop gekweekte rente per 15 november 2012. Zie daartoe hiervoor bij 4.11 en 4.15. Tot dusver ontbreken de vereiste bewijsstukken van al die exacte banksaldi van partijen bij de ING Bank per de juiste peildatum 15 november 2012. De vrouw en de man moeten daarom bij akte na dit tussenvonnis alsnog verifieerbare bewijsstukken van de ING Bank produceren waaruit de exacte banksaldi plus de daarop gekweekte rente per 15 november 2012 blijken. Daarbij moet de vrouw die bewijsstukken ten aanzien van haar eigen ING rekening per 15 november 2012 met destijds nummer [rekeningnummer 3] produceren, en de man die bewijsstukken ten aanzien van de en/of rekening per 15 november 2012 met destijds nummer [rekeningnummer 4] en van de eigen bank- en spaarrekeningen per 15 november 2012 met destijds nummers [rekeningnummer 5], [rekeningnummer 6], (eventueel [rekeningnummer 7]) en [rekeningnummer 8].
4.26.
Ten zesde moet tussen partijen verrekend worden de per 15 november 2012 opgebouwde positieve en/of negatieve
waarde van de huurkoopovereenkomst voor de Audi A3,zoals hiervoor vermeld bij 4.12 en 4.15. Hierover is tot dusver niets relevants gesteld door beide partijen, laat staan met controleerbare bewijsstukken onderbouwd. Dat moeten zij dus alsnog ieder doen bij akte na dit tussenvonnis, waarbij de man in ieder geval alsnog moet produceren de complete originele huurkoopovereenkomst met Malouki Cars - productie 9 van de vrouw kan gelet op de inhoud en datering daarvan niet als zodanig gelden - en bewijsstukken op welke data door wie welke afbetalingen op welke exacte totale huurkoopsom voor de Audi A3 zijn betaald, onder meer opdat aldus de relevante stand van zaken per 15 november 2012 zal blijken.
4.27.
Ten zevende moeten tussen partijen verrekend worden
de waardenvan de aan ieder toe te delen
roerende zaken, zoals hiervoor vermeld bij 4.13 en 4.14. Ook daarover hebben zij tot dusver niets relevants gesteld en met controleerbare bewijsstukken onderbouwd. Dat moeten beide partijen dus alsnog ieder doen bij akte na dit tussenvonnis, bij gebreke waarvan de rechtbank er bij eindvonnis van zal uitgaan dat er in alle redelijkheid kennelijk geen sprake is van een vordering uit overbedeling bij de verdeling van de roerende zaken.
4.28.
Ten achtste moet tussen partijen als hoofdregel bij helfte verrekend worden het
negatieve saldo per 15 november 2012 van het Voordeelkredietmet een kredietlimiet van
€ 25.000,- op naam van de man
bij de ING Bankmet nummer [rekeningnummer 9], hiervoor ook genoemd bij 4.15. Tot dusver is alleen door de vrouw geproduceerd een bewijsstuk van de ING Bank dat deze gemeenschapsschuld per 31 december 2012 € 24.633,25 bedroeg. De man zal dus bij akte na dit tussenvonnis in ieder geval alsnog een bewijsstuk afkomstig van ING Bank moeten produceren, waaruit de omvang van deze kredietschuld per de relevante peildatum 15 november 2012 controleerbaar blijkt. Gelet op het desbetreffende verweer van de vrouw, moet de man bij akte na dit tussenvonnis voorts nader stellen en zo veel mogelijk alsnog met controleerbare bewijsstukken onderbouwen dat en in hoeverre hij dit door hem in oktober 2009 en dus kort voor het huwelijk aangegane krediet van maximaal € 25.000,- inderdaad zoals hij stelt heeft besteed aan bruidskleding en aan het huwelijksfeest voor ongeveer 600 personen in Duitsland en/of aan overige gemeenschappelijke doeleinden of kosten van de huishouding, en dus niet aan zoals de vrouw vermoedt verborgen eigen doeleinden en/of verborgen “eigen activa” van de man. De vrouw stelt daarbij overigens niet hoe partijen in dat geval dan wel de bruidskleding en het onweersproken huwelijksfeest voor zo’n 600 personen in Duitsland hebben gefinancierd, hetgeen ter eerste zitting wel op haar weg lag.
4.29.
De rechtbank verwerpt vooralsnog het verweer van de vrouw dat er goede redenen zijn om voor dit krediet een uitzondering te maken op de wettelijke hoofdregel - zie daartoe ook hiervoor bij 4.18 - dat ook voorhuwelijkse gemeenschapsschulden zoals deze na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap in de onderlinge verhouding als hoofdregel door ieder voor de helft moeten worden gedragen. Anders dan de procespartijen in de door de advocaat van de vrouw genoemde procedure bij het Hof Amsterdam, zijn de vrouw en de man in deze procedure bij de rechtbank Den Haag gedurende ongeveer drie jaar in gemeenschap getrouwd geweest en hebben zij ongeveer drie jaar een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Ook hebben zij ervoor gekozen om geen huwelijkse voorwaarden op te doen maken en is door of namens de vrouw niet tijdig afstand van de gemeenschap gedaan als bedoeld in de wetsartikelen 1:103 BW en verder. Er zijn tot dusver onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het aannemen van een schaarse uitzondering op de hoofdregel en/of tot verknochtheid van deze schuld aan de man. Zodanige bijzonderheden kunnen niet zijn de gestelde betalingsonmacht van de vrouw en/of haar gestelde onwetendheid van deze voorhuwelijkse schuld. Die omstandigheden komen immers rechtens voor haar risico en rekening.
4.30.
Ook het feit dat bij de alimentatieberekening door de rechtbank in april 2014 in het voordeel van de man rekening is gehouden met de omstandigheid dat de man rente en aflossingen aan de ING Bank betaalt, is geen reden om te beslissen dat deze gemeenschapsschuld volledig door de man dient te worden gedragen, zoals de vrouw stelt. De rechtbank is destijds bij die alimentatieberekening immers uitgegaan van de op dat moment bestaande situatie, waarbij de man de rente en aflossing op de gemeenschapsschulden voor zijn rekening nam. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, indien de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap daartoe aanleiding geeft, partijen in onderling overleg tot een aanpassing van de partneralimentatie kunnen komen. Zie daartoe de inhoud van productie 16 van de vrouw. De enige mogelijkheid om in deze procedure te kunnen komen tot de door de vrouw bepleite beslissing dat de man deze kredietschuld per 15 november 2012 van maximaal € 25.000,- geheel of grotendeels zelf zou moeten dragen, lijkt dan ook te zijn de door de vrouw gestelde en na dit tussenvonnis eventueel nog te blijken mogelijkheid dat de man dit krediet zou hebben besteed aan voor de vrouw tot dusver verborgen gehouden privé doeleinden, zoals hiervoor bij 4.28 bedoeld.
4.31.
Ten negende moet tussen partijen bij helfte verrekend worden de voorhuwelijkse
studieschuld van de man bij DUOper 15 november 2012, hiervoor ook vermeld bij 4.15. De vrouw heeft terecht betoogd dat tot dusver alleen is geproduceerd een bewijsstuk dat deze gemeenschapsschuld per 1 januari 2012 € 3.620,65 bedroeg maar dat de man nadien tot de peildatum 15 november 2012 nog maandelijkse aflossingen aan DUO moet hebben verricht. De man zal dus bij akte na dit tussenvonnis in ieder geval alsnog een bewijsstuk afkomstig van DUO moeten produceren, waaruit de omvang van zijn te verrekenen studieschuld per de relevante peildatum 15 november 2012 controleerbaar blijkt. Onder verwijzing naar en onder herhaling van hetgeen de rechtbank hiervoor bij 4.18 en 4.29 al heeft overwogen, heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank ook op dit geschilpunt geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die een afwijking van de hoofdregel (ieder voor de helft draagplichtig) zouden kunnen rechtvaardigen.
4.32.
Ten tiende moet tussen partijen bij helfte verdeeld worden de omvang van de bij 4.15 vermelde
gemeenschapsschuldper 15 november 2012 op naam van de man bij de Bijenkorf op
de ICS Bijenkorf Card, die kennelijk is aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van partijen (art. 1:85 BW), ongeacht welke zaken door en/of voor wie destijds van dat krediet bij de Bijenkorf zijn gekocht. De man moet bij akte na dit tussenvonnis alsnog van ICS afkomstige bewijsstukken produceren, waaruit de exacte omvang van deze te verrekenen gemeenschapsschuld per de peildatum 15 november 2012 controleerbaar blijkt.
4.33.
Ten elfde zijn partijen volgens de inhoud van de processtukken het erover eens dat de vrouw in de onderlinge verhouding de hiervoor bij 4.15 vermelde
gemeenschapsschuldper 15 november 2012
aan Santander voor de Comfort Card via de Mediamarktgeheel zelf moet aflossen en dus dragen, omdat zij de daarmee gefinancierde HP laptop sinds het uiteengaan van partijen onder zich heeft en omdat deze voor de afronding van haar HBO studie tijdens het huwelijk in februari 2012 aangekochte HP laptop aan haar zal worden toegedeeld, zie daartoe ook hiervoor bij 4.13. Naar de rechtbank uit productie 10 van de vrouw begrijpt was er per 15 november 2012 sprake van een fors rentedragende schuld van € 763,89 in hoofdsom, waarop de man door de overeengekomen uitgestelde betaling pas vanaf februari 2013 is gaan betalen (rente en aflossing). De man moet ter vaststelling van zijn desbetreffende vordering op de vrouw onderbouwd met bewijsstukken alsnog stellen welke deelbedragen hij in de periode van 15 november 2012 tot 15 april 2015 aan Santander heeft betaald en welke bedragen hij na 15 april 2015 nog aan Santander zal moeten betalen, totdat deze rentedragende gemeenschapsschuld voor de HP laptop geheel afbetaald zal zijn.
4.34.
Ten twaalfde heeft de vrouw gesteld dat zij een vordering heeft van € 1.350,- op de man. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd dat zij op 3 oktober 2012 onverschuldigd € 1.000,- aan Malouki Cars voor de huurkoop van de Audi A3 heeft betaald en dat dit bedrag met de man verrekend moet worden. De rechtbank overweegt en beslist dat het door de vrouw betaalde bedrag van € 1.000,- is betaald vóór de peildatum van 15 november 2012, zodat dit feitelijk al in de verdeling van de banksaldi is betrokken. Voor verrekening is derhalve geen plaats. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 350,- dat al op 5 oktober 2012 door de vrouw aan de man is betaald. Van onverschuldigde betaling is voorts geen sprake, omdat tijdens hun huwelijk de man en de vrouw elkaar nu eenmaal het nodige dienden te betalen ter dekking van de kosten van hun huishouding. Naar de man onweersproken ter zitting heeft gesteld, heeft de vrouw deze twee betalingen op dat moment tijdens het huwelijk in goed overleg gedaan omdat de man zelf op dat moment onvoldoende banksaldi had. Deze vordering van € 1.350,- zal de rechtbank dus bij eindvonnis afwijzen.
De voortgang van deze procedure.
4.35.
De rechtbank zal alles afwegende nu ambtshalve een datum voor een tweede comparitie van partijen bepalen, met daaraan voorafgaand buiten de rol om een akte na tussenvonnis door de man en de vrouw met de vereiste nadere onderbouwing en bewijsstukken. Ter tweede comparitie zal het wederhoor worden toegepast op ieders akte na tussenvonnis en zal alsnog een schikkingspoging worden gedaan, voordat de rechtbank een datum voor eindvonnis bepaalt. Mede daarom moet de vrouw - anders dan ter eerste zitting - evenals de man ter tweede zitting wel in persoon verschijnen.
4.36.
De rechtbank zal de datum voor de tweede comparitie van partijen nu ambtshalve vaststellen op
donderdag 2 juli 2015 van 09.30 uur tot 12.00 uur. De zaakrechter mr. Wien moet per brief buiten de rol om
uiterlijk op 15 juni 2015 hebben ontvangenvan beide advocaten ieders akte na tussenvonnis met kort gezegd de vereiste nadere bewijsstukken over de onderling te verrekenen exacte bedragen, zoals hiervoor uitgebreid vermeld en overwogen bij 4.17 t/m 4.33. Vanzelfsprekend moeten beide advocaten de akte na tussenvonnis van de wederpartij eveneens per brief uiterlijk 15 juni 2015 hebben ontvangen.
4.37.
Indien de hiervoor ambtshalve bepaalde data van 2 juli 2015 en/of 15 juni 2015 om zwaarwegende redenen voor één van partijen en/of advocaten niet haalbaar zouden zijn, moeten beide advocaten na onderling overleg
uiterlijk op 22 mei 2015per brief aan de zaakrechter mr. H. Wien en met gelijktijdige kopie aan elkaar de relevante verhinderdata voor de tweede comparitie van partijen in de maanden september t/m december 2015 hebben opgegeven. In dat geval zal de rechtbank zo spoedig mogelijk na 25 mei 2015 een nieuwe datum voor de tweede comparitie van partijen met een nieuwe uiterste ontvangstdatum voor ieders vereiste akte na tussenvonnis met bewijsstukken bepalen.
4.38.
Aan het eventueel niet verschijnen ter tweede comparitie en/of aan het niet alsnog bij akte na tussenvonnis produceren van de hiervoor bij 4.17 t/m 4.33 vermelde vereiste relevante bewijsstukken en/of het innemen van de vereiste nadere en zo goed mogelijk onderbouwde stellingen, zal de rechtbank bij eindvonnis die gevolgen kunnen verbinden die zij in dat geval geraden acht, met name ook in het nadeel van de in gebreke blijvende partij.
4.39.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden, ook over de proceskosten.

5.De beslissingen

De rechtbank:
5.1.
beveelt een tweede comparitie van partijen samen met hun advocaten op
donderdag 2 juli 2015 om 09.30 uurten overstaan van de zaakrechter mr. H. Wien in één van de zalen van het Paleis van Justitie te Den Haag, met de doeleinden en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor bij 4.35 t/m 4.37 heeft overwogen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
2339 / 0417