ECLI:NL:RBDHA:2015:4559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
09/767244-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord of doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving na schietincident te Leidschendam

Op 3 september 2014 vond een schietincident plaats in Leidschendam waarbij een 28-jarige man in de rug werd geschoten en een dag later overleed. De rechtbank Den Haag sprak de 23-jarige verdachte vrij van de moord of doodslag op het slachtoffer, evenals van de wederrechtelijke vrijheidsberoving die voorafgaand aan het schieten zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk had geschoten of dat hij als medepleger van de moord of doodslag kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en de 28-jarige man achter het slachtoffer aan waren gerend, maar er was geen bewijs dat de verdachte de schutter was.

Wat betreft de wederrechtelijke vrijheidsberoving, had het slachtoffer eerder in de auto van de verdachten gezeten en verklaarde hij na het schietincident dat hij was ontvoerd. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachten het slachtoffer daadwerkelijk van zijn vrijheid hadden beroofd, gezien de omstandigheden waaronder hij in de auto was gestapt en de onduidelijkheid over zijn intenties. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit, maar verklaarde wel bewezen dat hij in de periode van 3 tot 5 september 2014 in Den Haag 16,8 gram cocaïne aanwezig had, wat leidde tot een veroordeling voor dit feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van de tijd in voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767244-14
Datum uitspraak: 23 april 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 april 2015 en 9 april 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 april 2015 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 september 2014 te Leiden en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met gebruikmaking van de aanwezigheid van een grote hond):
- ( in Leiden) in een auto gedwongen en/of
- ( vervolgens) verhinderd die auto te verlaten en/of
- in die auto geslagen en/of gestompt, althans op die [slachtoffer] geweld toegepast en/of
- gedwongen met die auto van Leiden naar Leidschendam mee te rijden;
2.
hij in of omstreeks de periode tussen 3 september 2014 en 5 september 2014 te Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op de avond van 3 september 2014 is [slachtoffer] in Leiden bij [medeverdachte] en verdachte in de auto gestapt. Omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer] in Leidschendam uit de auto gestapt en de Gravin Marialaan op gerend. Verdachte en [medeverdachte] zijn ook uit de auto gestapt en achter [slachtoffer] aangerend. Kort hierna is een schot gelost, welk schot [slachtoffer] heeft getroffen in zijn rug. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] op 4 september 2014 in het ziekenhuis overleden.
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] op 3 september 2014, voorafgaand aan het schietincident, samen met [medeverdachte] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] op 3 september 2014 [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft voorts gevorderd
wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte in de periode van 3 september 2014 tot en met 5 september 2014 cocaïne aanwezig heeft gehad en aldus het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit vrij te spreken, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving en er bovendien geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de in de tenlastelegging opgenomen handelingen.
Ten aanzien van de bewijsbaarheid van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Bij haar standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en [medeverdachte], [slachtoffer] op 3 september 2014, voorafgaand aan het schietincident, wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd, heeft de officier van justitie zich allereerst gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] zelf. Kort na het schietincident hebben ter plaatse gekomen verbalisanten met hem gesproken en op de vraag wat er was gebeurd, verklaarde [slachtoffer] dat hij was ontvoerd uit Leiden. Als steunbewijs voor die verklaring heeft de officier van justitie gewezen op een aantal uit het dossier naar voren komende feiten en omstandigheden.
Ten eerste heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit getuigenverklaringen en forensisch onderzoek blijkt dat het T-shirt dat [slachtoffer] droeg gescheurd was.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op een notitieboekje dat een aantal dagen na het schietincident in de woning van verdachte aan de [adres 2] Te Den Haag is aangetroffen. Op een van de bladzijden stond een lijstje geschreven bestaande uit de woorden: ‘bus, pipa, joging broek, tay-rips, handschoenen, petje, byvak, tape, outfit, mes, kniptang, hoes’. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat dit goederen zijn die gebruikt kunnen worden bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Hiernaast heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] op 3 september 2014 omstreeks 22.30 uur zijn vrouw en kinderen van Schiphol zou ophalen. Naast de verklaring hierover van diens vrouw, wordt dit tevens door bericht- en telefoonverkeer ondersteund. Ook blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] alvorens hij zijn vrouw en kinderen van Schiphol zou halen, nog twee andere afspraken had op die avond, waar hij niet is verschenen. Tot omstreeks 22.00 uur heeft [slachtoffer] middels zijn telefoon meermalen contact gehad over de afspraken van die avond maar vanaf 22.04 uur heeft [slachtoffer] geen gebruik meer gemaakt van zijn telefoon. Meerdere getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer] altijd zijn telefoon opnam, afspraken nakwam en nooit zijn vrouw en kinderen op Schiphol zou laten staan.
Verder heeft de officier van justitie erop gewezen dat de auto van [slachtoffer] op 4 september 2014 onafgesloten op het trottoir aan de Lariksrode te Leiden is aangetroffen, [slachtoffer] op het moment dat hij aan de Gravin Marialaan te Leidschendam werd aangetroffen geen persoonlijke spullen - zoals een portemonnee, sleutels of telefoons - bij zich droeg, dat getuigen [slachtoffer] op het moment dat hij uit de auto rende hoorden roepen ‘ik heb het niet gedaan’ en ‘doe mij niks’, het erop lijkt dat verdachte en [medeverdachte] alvorens zij naar [slachtoffer] zijn toegereden een Rottweiler hebben opgehaald en dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] bang is voor honden. Als laatste heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op de avond voorafgaand aan het schietincident met twee andere mannen zijn samengekomen op een afgelegen plek en dat uit het dossier kan worden afgeleid dat zij op 3 september 2014 met [slachtoffer] onderweg waren naar diezelfde afgelegen plek.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De waarnemingen met betrekking tot het T-shirt van [slachtoffer], zijn gedaan nadat [slachtoffer] in zijn rug was geschoten. De rechtbank kan op grond hiervan niet vaststellen wanneer en op welke wijze het T-shirt is gescheurd en of en op welke wijze dit verband zou houden met de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Voorts geldt dat een aantal van de voorwerpen op het lijstje dat is aangetroffen in de woning van verdachte zou kunnen worden gebruikt bij een ontvoering. Bij een aantal van de genoemde voorwerpen ligt dat echter minder voor de hand en voor alle voorwerpen geldt dat die voor verschillende - al dan niet strafbare - activiteiten bruikbaar zijn. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat dit lijstje, nog daargelaten wie het heeft opgesteld, ertoe bestemd was om de tenlastegelegde wederrechtelijk vrijheidsberoving van [slachtoffer] voor te bereiden.
De overige feiten en omstandigheden, waaronder hetgeen [slachtoffer] heeft geroepen, de afspraken die hij had, zijn auto en persoonlijke spullen, zijn telefonische bereikbaarheid, de plaats waar naartoe is gereden en de hond, roepen vraagtekens op over de reden waarom en de omstandigheden waaronder [slachtoffer] bij verdachte en [medeverdachte] in de auto is gestapt en gebleven. Deze leveren echter onvoldoende direct bewijs op om te kunnen vaststellen dat en door middel van welke feitelijke handelingen [slachtoffer] door verdachte en [medeverdachte] wederrechtelijk van zijn vrijheid zou zijn beroofd.
Hiernaast merkt de rechtbank op dat verdachte ter terechtzitting van 3 april 2015 over de sleutels en telefoons van [slachtoffer] een verklaring heeft afgelegd die nog meer vraagtekens oproept, maar ook dat levert onvoldoende direct bewijs op.
Gelet op het gebrek aan overige bewijsmiddelen in het dossier is de mededeling van [slachtoffer] dat hij was ontvoerd, zonder dat hij verder heeft kunnen verklaren op welke wijze dat zou hebben plaatsgevonden, onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat verdachte en [medeverdachte] hem wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd op de wijze zoals deze ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 [1]
Op 5 september 2014 is de woning van verdachte aan de [adres 2] te Den Haag doorzocht. Hierbij is een zakje met wit poeder van 16,8 gram netto aangetroffen. [2] Uit onderzoek is gebleken dat dit poeder 16,8 gram cocaïne betreft. [3] Verdachte heeft verklaard dat hij handelt in coke en dat hij voor de handel zijn woning aan de [adres 2] gebruikt. [4]
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
feit 2
hij in de periode tussen 3 september 2014 en 5 september 2014 te Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad 16,8 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Hierbij heeft de officier van justitie gevorderd dat tegen verdachte een bevel tot gevangenneming zal worden verleend.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte was in het bezit van een redelijk grote hoeveelheid cocaïne. Het in het bezit hebben van cocaïne is een ernstig feit. Cocaïne is een middel dat een groot gevaar voor de volksgezondheid vormt, onder andere vanwege de zeer verslavende werking ervan. Bovendien leidt het bezit van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 5 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavig strafbare feit niet in aanraking is geweest met justitie.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Nu die straf het aantal dagen dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet overstijgt, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming afwijzen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[benadeelde 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 29.730,08.
[benadeelde 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 17.479,27.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de vorderingen en de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 2 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 ten last gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot gevangenneming af;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Fetter, voorzitter,
mr. M.J.J. Visser, rechter,
mr. D.E. Alink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de dossiers van het onderzoek “Mike 14” met onderzoeksnummer 15TGO14604.
2.Proces-verbaal van bevindingen, Beslagdossier [verdachte], p. 67.
3.Beslagdossier [verdachte], p. 73; rapportage van het NFI, Algemeen dossier, p. 940-942.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, Verdachtendossier [verdachte], p. 12.