ECLI:NL:RBDHA:2015:456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
09/993018-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en uitbuiting in een arbeidsrelatie met Turkse werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en uitbuiting van twee Turkse werknemers. De verdachte dreef verschillende ondernemingen in Nederland die zich bezighielden met kleermaken en kledingreparatie. De twee Turkse mannen, die door de verdachte waren geworven, zouden zijn misleid met betrekking tot hun salaris en werkuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mannen niet in een zodanige positie verkeerden dat zij geen andere keuze hadden dan zich te onderwerpen aan de omstandigheden waaronder zij werkten. Ondanks dat de verdachte zijn werknemers had misleid, was er onvoldoende bewijs dat hij misbruik had gemaakt van zijn positie ten opzichte van de mannen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de mannen substantiële bedragen voor hun werkzaamheden hebben ontvangen en dat zij niet belemmerd waren in hun bewegingsvrijheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor mensenhandel in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/993018-13
Datum uitspraak: 20 januari 2015
Tegenspraak

Verkort vonnis

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
BRP-adres en verblijfadres: [adres].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 2 mei 2014 (pro forma) en 6 januari 2015 (inhoudelijk).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Boekhoud, advocaat te Dordrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. C.E.J. Backer heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding onder 1. ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 2. ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

[bedrijf 1] en/of (een) nevenvestiging(en) van [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2]B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4]
B.V. en/of [bedrijf 5] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 19 september 2009 tot en met 20 maart 2012,
te Alphen aan den Rijn en/of Utrecht en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen (rechtsperso(o)n(en)),
althans alleen, (telkens) (een) ander(en),
te weten één of meer Turkse onderda(a)n(en), (waaronder)
[slachtoffer 1] (G/01-01) en/of
[slachtoffer 2] (G/02-01) en/of
(lid 1 onder sub 1)
door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die
ander(en), heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of
gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of
(lid 1 onder sub 4)
met één of meer van de onder sub 1 genoemde middel(en), te weten door
misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en),
heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling(en)
heeft/hebben ondernomen waarvan genoemde rechtsperso(o)n(en)/of haar/hun
mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en),
zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid,
en/of
(lid1 onder sub 6)
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die
ander(en),
waarbij
(lid 1 onder sub 1 en/of sub 4)
de misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en) hieruit
heeft/hebben bestaan dat:
-de arbeider(s)/werknemer(s) van Turkse afkomst was/waren en de Nederlandse
taal onvoldoende machtig was/waren om voldoende voor zichzelf op te komen
en/of om te begrijpen wat voor papieren hij/zij kre(e)g(en) voorgelegd om te
ondertekenen en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) lange werkdagen maakte(n) (vaak meer dan 40 uur
per week) en/of hij/zij lange werkdagen maakte(n) omdat hij/zij nog salaris
tegoed had(den) van genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s)
en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) een schuld had/hadden van (ongeveer) euro
3.000,00 en/of euro 4.000,00 bij genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun
mededader(s) voor het regelen van de visa en/of reiskosten en/of hij/zij door
het verrichten van arbeid voor genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun
mededader(s) deze schuld moest(en) terugbetalen en/of deze schuld door het
verrichten van arbeid werd verrekend met het salaris en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) in Turkije was verteld dat zij 8 uur per dag
moest(en) werken en/of
euro 13,00 uurloon zou(den) ontvangen en/of geen huur hoefde(n) te betalen
en/of
-wanneer de arbeider(s)/werknemer(s) niet meer dan 8 uur per dag wilde(n)
werken en/of niet in de avond en/of nacht wilde(n) werken hij/zij van genoemde
rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) te horen kre(e)g(en) dat
hij/zij kon(den) vertrekken en/of een lager uurloon zou(den) ontvangen en/of
(lid 1 onder sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6)
dat werven en/of vervoeren en/of overbrengen en/of huisvesten en/of opnemen
en/of dat bewegen van die ander(en) zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid en/of het ondernemen van enige handeling onder de onder
lid 1 onder sub 1 omschreven genoemde omstandigheden en/of die uitbuiting
hieruit heeft bestaan dat genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun
mededader(s)
-zelf in Turkije potentiële arbeider(s)/werknemer(s) benaderde(n) om te komen
werken in Nederland en/of
-met de arbeider(s)/medewerker(s) naar het consulaat in Turkije is/zijn
geweest om papieren te regelen en/of
-hoge schuld(en) creëerden bij de arbeider(s)/werknemer(s) zodat deze lange
werkdagen moest(en) maken om de schuld af te lossen en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) per uur minder uitbetaalde(n) dan de euro 13,00
uurloon dat van te voren was afgesproken en/of
-minder uren uitbetaalde(n) dan er daadwerkelijk was/werd gewerkt en/of
-aan de arbeider(s)/werknemer(s) huur(gelden) verzocht(en) terwijl met de
arbeider(s)/werknemer(s) was afgesproken dat hij/zij (in ieder geval) het
eerste jaar geen huur hoefde(n) te betalen en/of
-de arbeider(s)/medewerker(s) huisvesten in bedrijfspanden en/of woningen van
genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) meer heeft laten werken dan de acht uur die van
te voren was afgesproken en/of
-in het geval dat de arbeider(s) en/of werknemer(s) niet meer dan 8 uur per
dag wilde(n) werken en/of niet in de avond en/of nacht wilde(n) werken de
desbetreffende arbeider(s)/werknemer(s) mededeelde(n) dat hij/zij
kon(den)vertrekken en/of een lager uurloon zou(den) ontvangen en/of
-niet uit eigen beweging (een) salarisstro(o)k(en) verstrekte(n) en/of
(lid 1 onder sub 6)
dat opzettelijk voordeel trekken uit vooromschreven uitbuiting hieruit heeft
bestaan dat genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) veel
lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen van Nederlandse
werknemers en/of bij het tewerkstellen van werknemers volgens de Nederlandse
wet-en regelgeving inzake minimumloon en prestatieloon,
tot welk(e) feit(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 19 september 2009 tot en met 20 maart 2012,
te Alphen aan den Rijn en/of Utrecht en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
(een) ander(en),
te weten één of meer Turkse onderda(a)n(en), (waaronder)
[slachtoffer 1] (G/01-01) en/of
[slachtoffer 2] (G/02-01) en/of
(lid 1 onder sub 1)
door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die
ander(en), heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of
gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of
(lid 1 onder sub 4)
met één of meer van de onder sub 1 genoemde middel(en), te weten door
misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en),
heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling(en)
heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en), zich daardoor
beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid en/of
(lid1 onder sub 6)
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die
ander(en),
waarbij
(lid 1 onder sub 1 en/of sub 4)
de misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en) hieruit
heeft/hebben bestaan dat:
-de arbeider(s)/werknemer(s) van Turkse afkomst was/waren en de Nederlandse
taal onvoldoende machtig was/waren om voldoende voor zichzelf op te komen
en/of om te begrijpen wat voor papieren hij/zij kre(e)g(en) voorgelegd om te
ondertekenen en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) lange werkdagen maakte(n) (vaak meer dan 40 uur
per week) en/of hij/zij lange werkdagen maakte(n) omdat hij/zij nog salaris
tegoed had(den) van verdachte en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) een schuld had/hadden van (ongeveer) euro
3.000,00 en/of euro 4.000,00 bij verdachte voor het regelen van de visa en/of
reiskosten en/of hij/zij door het verrichten van arbeid voor verdachte deze
schuld moest(en) terugbetalen en/of deze schuld door het verrichten van arbeid
werd verrekend met het salaris en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) in Turkije was verteld dat zij 8 uur per dag
moest(en) werken en/of
euro 13,00 uurloon zou(den) ontvangen en/of geen huur hoefde(n) te betalen
en/of
-wanneer de arbeider(s)/werknemer(s) niet meer dan 8 uur per dag wilde(n)
werken en/of niet in de avond en/of nacht wilde(n) werken hij/zij van
verdachte te horen kre(e)g(en) dat hij/zij kon(den) vertrekken en/of een lager
uurloon zou(den) ontvangen en/of
(lid 1 onder sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6)
dat werven en/of vervoeren en/of overbrengen en/of huisvesten en/of opnemen
en/of dat bewegen van die ander(en) zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid en/of het ondernemen van enige handeling onder de onder
lid 1 onder sub 1 omschreven genoemde omstandigheden en/of die uitbuiting
hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s)
-zelf in Turkije potentiële arbeider(s)/werknemer(s) benaderde(n) om te komen
werken in Nederland en/of
-met de arbeider(s)/medewerker(s) naar het consulaat in Turkije is geweest om
papieren te regelen en/of
-hoge schuld(en) creëerden bij de arbeider(s)/werknemer(s) zodat deze lange
werkdagen moest(en) maken om de schuld af te lossen en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) per uur minder uitbetaalde(n) dan de euro 13,00
uurloon dat van te voren was afgesproken en/of
-minder uren uitbetaalde(n) dan er daadwerkelijk was/werd gewerkt en/of
-aan de arbeider(s)/werknemer(s) huur(gelden) verzocht(en) terwijl met de
arbeider(s)/werknemer(s) was afgesproken dat hij/zij (in ieder geval) het
eerste jaar geen huur hoefde(n) te betalen en/of
-de arbeider(s)/medewerker(s) huisvesten in bedrijfspanden en/of woningen van
verdachte en/of
-de arbeider(s)/werknemer(s) meer heeft laten werken dan de acht uur die van
te voren was afgesproken en/of
-in het geval dat de arbeider(s) en/of werknemer(s) niet meer dan 8 uur per
dag wilde(n) werken en/of niet in de avond en/of nacht wilde(n) werken de
desbetreffende arbeider(s)/werknemer(s) mededeelde(n) dat hij/zij
kon(den)vertrekken en/of een lager uurloon zou(den) ontvangen en/of
-niet uit eigen beweging (een) salarisstro(o)k(en) verstrekte(n) en/of
(lid 1 onder sub 6)
dat opzettelijk voordeel trekken uit vooromschreven uitbuiting hieruit heeft
bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) veel lagere loonkosten
heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen van Nederlandse werknemers en/of
bij het tewerkstellen van werknemers volgens de Nederlandse
wet-en regelgeving inzake minimumloon en prestatieloon;

Vrijspraak primair ten laste gelegde feit

De rechtbank zal verdachte vrij spreken van het primair ten laste gelegde feit. Nu door de officier van justitie vrijspraak is gevorderd ten aanzien van dit feit en ook de verdediging vrijspraak heeft bepleit, behoeft dit geen andere motivering.

Vrijspraak subsidiair ten laste gelegde feit

De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] op onderdelen consistent zijn en op onderdelen ook met elkaar overeenstemmen. Op andere onderdelen zijn zij echter niet consistent en/of wijken zij van elkaar af. Verdachte onderschrijft een deel van de verklaringen van aangevers voor zover het betreft de gemaakte afspraken en gang van zaken, maar weerspreekt tegelijkertijd ook een deel van de door aangevers gegeven verklaringen. Voor zover de verklaringen consistent zijn en ondersteund worden door het dossier, zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
Verdachte dreef verschillende ondernemingen in Nederland die zich toelegden op kleermaken, stomen van kleding en kledingreparatie. Verdachte wierf voornamelijk werknemers in Turkije. Zo ook aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft met zowel aangever [slachtoffer 1] als met aangever [slachtoffer 2] in Turkije afgesproken dat hij voor een van zijn ondernemingen in Nederland zou komen werken. In beginsel acht uren per dag, waarbij ze € 13 per uur zouden verdienen. Met eventuele overwerkuren zouden zij € 6,50 verdienen. Daarnaast zou verdachte de huisvesting verzorgen. Er is een arbeidsovereenkomst in het Nederlands opgesteld, waarvan de strekking op hoofdlijnen door een medewerker van het consulaat in Turkije mondeling is vertaald in aanwezigheid van de aangevers en verdachte. Verder werd afgesproken dat de door verdachte voorgeschoten onkosten voor het vliegticket, het visum alsmede de procedurele kosten in mindering zouden worden gebracht op het salaris. Het ging hierbij om een bedrag van een paar duizend euro per persoon.
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op 17 september 2009 met aangever samen naar Nederland gereisd en hebben vervolgens voor verdachte gewerkt. Er werd ook overgewerkt. Verdachte heeft woonruimte voor aangevers geregeld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn in de periode dat zij voor verdachte werkten op familiebezoek dan wel vakantie in Turkije geweest.
[slachtoffer 1] heeft in maart 2010 een civiel kort geding aangespannen teneinde betaling van achterstallig loon te vorderen. [slachtoffer 1] heeft in april 2010 aangifte tegen verdachte gedaan ter zake van mensenhandel. [slachtoffer 1] is op enig moment niet langer dan acht uren per dag gaan werken.
Van april 2010 tot en met juni 2011 heeft [slachtoffer 2] maandelijks een salaris per bank ontvangen van ongeveer € 1.420. [slachtoffer 2] heeft naast deze bancaire betalingen ook diverse bedragen contant van verdachte gekregen. Zo kreeg hij onregelmatig ‘zakgeld’ ter hoogte van € 50, € 100 of € 200, en kon hij op zijn eigen verzoek geld uit de kassa van verdachte pakken, als hij geld nodig had. Daarnaast zijn er door of namens verdachte bedragen overgemaakt naar familie van [slachtoffer 2] in Turkije. In oktober 2011 heeft [slachtoffer 2] tegen verdachte een civiele procedure aangespannen teneinde achterstallig loon betaald te krijgen. Inmiddels is [slachtoffer 2] zelfstandig werkzaam en verdient hij, volgens zijn eigen verklaring, minder dan toen hij voor verdachte werkte.
In juli 2011 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen verdachte ter zake van mensenhandel.
Mensenhandel?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of op grond van deze feiten en omstandigheden kan worden gesproken van mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1, 4 en/of 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Mensenhandel is, kort gezegd, het dwingen – in ruime zin – van mensen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
De rechtbank zal de hiervoor genoemde artikelonderdelen afzonderlijk beoordelen.
Artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr
Misleiding, misbruik van overwicht en misbruik van kwetsbare positie
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of, zoals is ten laste gelegd, aan de zijde van verdachte sprake is van misleiding, dan wel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
De rechtbank overweegt het volgende. Aangevers spreken beiden van een in Turkije met verdachte overeengekomen vergoeding van € 13 per uur, waarbij aangevers er duidelijk van uitgingen dat zij dit bedrag netto zouden ontvangen. De feitelijk uitbetaalde bedragen waren beduidend lager. Verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat hij in Turkije slechts een conceptcontract heeft laten zien, de bedragen bruto waren en dat hij ook kosten en dergelijke moest verrekenen, waardoor hij per saldo minder betaalde dan de eerder genoemde € 13 per uur. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit vooraf duidelijk heeft gemaakt aan aangevers en hen op dit punt een andere beeld heeft voorgespiegeld dan de werkelijkheid zou zijn.
Uit de verklaringen van aangevers komt voorts een beeld naar voren dat er op reguliere basis door hen werd overgewerkt. De eerder door verdachte voorgespiegelde werkdag van acht uren –hetgeen door verdachte niet wordt weersproken-, was volgens hen geen werkelijkheid. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen idee heeft hoe vaak, wie, wanneer heeft overgewerkt, maar dat het wel eens voorkwam. Het beeld dat zijn werknemers (afkomstig uit Turkije) op reguliere basis overwerkten, wordt echter ondersteund door meerdere verklaringen van getuigen in het dossier (bijvoorbeeld getuigen [getuige 1], [getuige 2]). De rechtbank hecht op dit punt dan ook meer geloof aan de verklaringen van aangevers dat hen in Turkije een reguliere werkdag van acht uren is voorgespiegeld door verdachte waar zij in de praktijk echter op reguliere basis moesten overwerken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat beide aangevers aangeven dat zij in Turkije met verdachte waren overeengekomen kosteloos in Nederland onderdak te kunnen verkrijgen, waarna zij in Nederland ineens toch huur verschuldigd bleken aan verdachte. De rechtbank ziet geen reden aan de verklaringen van aangevers op dit punt te twijfelen, te meer nu zij elkaar op dit punt ondersteunen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat verdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft misleid door hen voor te stellen dat zij € 13 per uur zouden verdienen voor reguliere uren, dat de werkdagen in beginsel acht uren zouden bedragen en dat zij geen huur zouden hoeven te betalen.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie
Voor het bewijs voor de (dwang)middelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feiten en omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat op zijn minst voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem of haar aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009: BI7099). Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Hoewel aangevers de Nederlandse taal niet machtig waren, een schuld aan verdachte hadden en woonruimte van verdachte huurden, verkeerden aangevers niet in een zodanige positie dat zij niet anders konden dan zich alles laten welgevallen. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie ten opzichte van aangevers in die zin dat de aangevers geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze hadden dan het misbruik te ondergaan. Immers, [slachtoffer 1] heeft op enig moment geweigerd langer dan acht uren per dag te werken en heeft binnen een half jaar nadat hij in Nederland arriveerde een civiel kort geding tegen verdachte aangespannen teneinde zijn achterstallig loon betaald te krijgen. [slachtoffer 2] kreeg vanaf april 2010 zijn loon, dat het minimumloon oversteeg, per bank overgemaakt. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen welke bedragen [slachtoffer 2] in de periode september 2009 tot en met maart 2010 betaald heeft gekregen en of betalingen conform afspraak hebben plaatsgevonden, nu zowel aangever [slachtoffer 2] als verdachte het erover eens zijn dat [slachtoffer 2] nog een schuld moest inlossen en tevens dat er wel contante betalingen zijn verricht.
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden tot slot op geen enkele wijze belemmerd in hun bewegingsvrijheid. Zo beschikten zij over hun identiteitspapieren en verbleven zij rechtsgeldig in Nederland.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de genoemde dwangmiddelen heeft toegepast.
Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
Bij de beoordeling van de vraag of in casu mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr bewezen kan worden, dient – gelet op wat ten laste is gelegd – vastgesteld te worden of verdachte, nu de rechtbank van oordeel is dat hij aangevers heeft misleid, hen door die misleiding heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen.
Uit de stukken blijkt genoegzaam dat verdachte de Turkse onderdanen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door hen te misleiden (zie hiervoor) in Turkije heeft geworven om voor zijn onderneming in Nederland te werken. Vervolgens zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op zijn kosten en samen met hem naar Nederland gereisd en heeft verdachte [slachtoffer 1] in een kamer in een van zijn woningen en [slachtoffer 2] op een zolder in een pand boven zijn onderneming gehuisvest. Aldus is sprake van de gedragingen ‘werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen’. Verdachte heeft daarmee handelingen verricht als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1, Sr.
Oogmerk van uitbuiting
Ten aanzien van wat de verdachte ten laste is gelegd, ligt voor zover het artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr betreft, tot slot de vraag voor of verdachte de hiervoor genoemde gedragingen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verricht.
Het ‘oogmerk van uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de niet-limitatieve opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Zoals blijkt uit de bij dit artikel behorende Memorie van Toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of – en zo ja, wanneer – van uitbuiting sprake is, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de feitelijke omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel de tewerksteller daarmee behaalt (vgl. Hoge Raad, 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1.). Bij weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. De situatie waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren, dient het vertrek- of oriëntatiepunt te zijn bij de vraag of sprake is van uitbuiting.
Om te kunnen spreken van oogmerk van uitbuiting geldt dat vereist is dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit, met andere woorden of de activiteiten van verdachte gericht waren op de verwezenlijking van het einddoel uitbuiting.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn na hun aankomst in Nederland vrijwel direct aan het werk gegaan. De met hen gemaakte afspraken over het aantal te werken uren op een dag en de afgesproken vergoeding per uur zijn niet nagekomen. Van [slachtoffer 1] is onbekend gedurende welke periode hij precies voor verdachte heeft gewerkt. Wel is bekend dat [slachtoffer 1] op enig moment niet langer dan acht uren per dag is gaan werken en uiteindelijk gestopt is met werken voor verdachte. Binnen een half jaar nadat hij begonnen was met werken voor verdachte heeft [slachtoffer 1], middels een advocaat, verdachte in civiele procedure gedagvaard teneinde achterstallig loon betaald te krijgen. Van [slachtoffer 2] is bekend dat hij over de maanden februari 2010 tot en met juni 2011 loon heeft ontvangen dat het wettelijk minimumloon oversteeg. Daarnaast heeft hij ook nog bedragen zwart betaald gekregen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn op geen enkele wijze belemmerd om te gaan en staan waar ze wilden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn in de periode dat zij voor verdachte werkten naar Turkije afgereisd om familie te bezoeken en om vakantie te vieren.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verkeerden aldus in een situatie die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat, hoewel verdachte aangevers heeft misleid en hen onder andere heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hierbij het oogmerk van uitbuiting had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op artikel 273f, lid 1, aanhef en onder 1, Sr.
Artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr
De wetgever heeft in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr blijkens de memorie van toelichting beoogd het gebruik van iemand
in een uitbuitingssituatiestrafbaar te stellen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte door misleiding [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in geval van zogenaamde ‘overige uitbuiting’, waaronder is begrepen het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van arbeid, het begrip ‘mensenhandel’ uitsluitend ziet op excessieve situaties waarbij mensenrechten in het geding zijn. Dergelijke maatschappelijk ongewenst geachte arbeidsrelaties, leveren slechts dan uitbuiting op als zij een inbreuk meebrengen op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid. De rechtbank heeft vervolgens getoetst of er sprake is van een dergelijke excessieve situatie.
In het geval van de arbeidsrelatie tussen aangevers [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2] enerzijds en verdachte anderzijds acht de rechtbank een dergelijke inbreuk niet direct gegeven. De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het dossier slechts is vast te stellen dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weliswaar misleid zijn door verdachte voor zover het betreft het afgesproken uurtarief, de achturige werkweek en de door verdachte betaalde huisvesting, waardoor zij enige tijd voor hem gewerkt hebben, maar dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat er sprake was van bijvoorbeeld extreem lange werkweken tegen lage betalingen. Ook van slechte werkomstandigheden is onvoldoende gebleken. Kortom, het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van een dergelijke excessieve situatie.
Het ontbreekt de rechtbank op grond van bovenstaande aan de overtuiging dat er sprake is van mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op artikel 273f, lid 1, aanhef en onder 4, Sr.
Artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 6, Sr
Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kan ook niet bewezen worden dat verdachte daarvan opzettelijk voordeel heeft getrokken en spreekt zij verdachte vrij van het ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op artikel 273f, lid 1, aanhef en onder 6, Sr.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het subsidiaire feit.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, beiden groot € 15.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het feit waarop de vorderingen betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. H. Steenhuis, rechters,
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2015.