2.2.Tempelman heeft deze vragen als volgt beantwoord:
“Vraag 1
Om de vraag te kunnen beantwoorden heeft TNO kennis genomen van de volgende stukken:
• de onderzoeken van AKTB
• het Second Opinion onderzoek van DHV
• de reactie van ATKB op de “second opinion bodemverontreinigingssituatie, zaak
[A] versus DLG”, ATKB Kenmerk 20121009/Rap01, Definitief, 26 oktober 2012.
Vraag 1 kan bevestigend beantwoord worden, met daarbij de volgende toelichting:
Op basis van de resultaten van de door ATKB uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er op diverse plaatsen binnen de onderzochte percelen sprake is van een ernstige verontreiniging met asbest waarbij, de interventiewaarde van 100 mg asbest/kg grond ruimschoots wordt overschreden.
Zowel de monsterneming (ATKB) als de analyses (Alcontrol Laboratories) van de grondmonsters zijn uitgevoerd door deskundige partijen, met inachtneming van de vigerende norm (NEN 5707).
Het uitgevoerde Second Opinion-onderzoek door DHV levert weliswaar enkele kritiekpunten op die deels terecht zijn, maar deels ook weer door ATKB in haar reactie worden weerlegd. Op detailniveau worden door TNO (zie ook het antwoord op vraag 2) enkele kanttekeningen geplaatst bij de uitvoering van het ATKB-onderzoek.
Vraag 2:
Overige punten die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil zijn.
In de dagvaarding aan [A] c.s. (nr. L1204093) komt een aantal aspecten aan de orde die te maken hebben met de kwaliteit van het onderzoek en de gevolgde methoden. Deze punten zijn naar onze mening van secundair belang omdat de hoofdconclusie uit vraag 1 daardoor niet verandert.
Toch zullen wij kort ingaan op genoemde punten omdat ze in technische zin wel van belang zijn en ingaan op zowel de rapportage van AKTB als een aantal bevindingen uit het Second Opinion-onderzoek van DHV:
• Hethistorisch onderzoeknaar de oorzaak van de aangetroffen asbest-verontreiniging in de rapportage van AKTB is nogal summier uitgevoerd, waardoor de herkomst (bron) van de aangetroffen materialen niet volledig duidelijk wordt. Als mogelijkheid wordt het verbreden van watergangen genoemd waarvan de beschoeiing uit asbestcement-beplating zou zijn opgetrokken. Tijdens het verbreden van de watergangen met zwaar materieel kan dit beschoeiingsmateriaal zijn gebroken, waarbij de stukjes in de bodem terecht zijn gekomen. Het onderzoek naar de herkomst is enigszins onderbelicht in de rapportage van AKTB. Dit is van belang omdat naarmate meer bekend is van de (vermoedelijke) bron(nen) de onderzoeksstrategie daarop meer specifiek kan worden toegesneden.
•Inspectiegaten of sleuven?Gezien de heterogeniteit van de verontreiniging (verschillende bronmaterialen verschillende grootte van de stukjes materiaal etc.) en het ontbreken van gedetailleerde voorkennis over de aard van de bron zou het graven van sleuven de voorkeur genieten. Hiervoor werd door [A] echter geen toestemming gegeven en is ATKB overgegaan tot het graven van proefgaten van 0,5 meter x 0,5 meter. De Second Opinion van DHV toonde terecht aan dat proef oppervlakken van 1,0 meter x 1,0 meter een betere optie zou zijn geweest en dat dit op enkele plaatsen tot een enigszins lagere berekende concentratie zou hebben geleid. ATKB heeft dit ook erkend. Desondanks blijven de asbestconcentraties op tal van plaatsen binnen de onderzochte percelen ruimschoots boven het niveau van 100 mg/kg en heeft daarom geen consequentie voor de hoofdconclusie.
• De aanname dat hetasbestgehaltevan het aangetroffen materiaal uit het vooronderzoek overeenkomt met dat van asbesthoudende materialen die tijdens het uitgebreide onderzoek zijn aangetroffen is naar onze mening, gezien de meetonzekerheid van de daarbij gebruikte methode NEN 5896, acceptabel. Er worden meerdere typen asbestcement aangetroffen, waaronder ook een type dat naast chrysotiel ook 3,5% crocidoliet bevat. Het aantreffen van meerdere typen asbestcement kan van belang zijn bij het onderzoek naar de herkomst.
De gehanteerde “default” asbestgehalten van de aangetroffen materialen zijn conform NEN 5707 weergegeven.
• DHV maakt een aantal opmerkingen over de wijze vanmonsterneming en de berekeningvan het asbestgehalte. Hoewel deze opmerkingen deels terecht zijn blijft de eindconclusie gehandhaafd. Ook op de foto’s is te zien dat het onderzochte terrein bezaait ligt met stukjes asbestcement.
• Het commentaar van DHV dat het onderzoek van ATKB eenrelatief kleine steekproefbetreft t.o.v. de grootte van het gehele perceel van 150 hectare klopt, maar deze beperking is voldoende duidelijk in het rapport van ATKB weergegeven. Het onderzoek is met opzet beperkt tot het meest verontreinigde deel van het perceel.
• In een reactie van de advocaat van [A] c.s., zoals vermeld in het dossier, wordt genoemd dat een dergelijke lokale verontreiniging snel en tegen relatief lage kostente saneren is. Aangezien TNO niet beschikt over de detailgegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de saneerbaarheid van de verontreinigde bodem kan zij daarover geen uitspraak doen.
Ondanks de beschreven kritiek op detailpunten zijn wij van mening dat ATKB bij haar onderzoek de methodiek zoals beschreven in de NEN 5707 heeft gevolgd. Door de als antwoord op vraag 2 gegeven toelichting verandert de hoofdconclusie zoals beantwoord in vraag 1 niet.
De aanvulling die door ATKB gegeven is op de second opinion van DHV heeft betrekking op de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde details. Ook op basis van het oorspronkelijk ATKB-rapport kan reeds worden geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met asbest.”