ECLI:NL:RBDHA:2015:4710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
C-09-428884 - HA ZA 12-1216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor hennepteelt en onrechtmatig wegnemen van elektriciteit

In deze zaak vorderde Enexis B.V. schadevergoeding van vier gedaagden, die betrokken waren bij een hennepkwekerij. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die Enexis had geleden door het illegaal afnemen van elektriciteit. De feiten van de zaak tonen aan dat op 18 maart 2011 een hennepkwekerij werd aangetroffen in loodsen die door gedaagde [A] werden gehuurd. De elektriciteitsaansluiting stond op naam van [A], en de rechtbank stelde vast dat [B] en [C] ook betrokken waren bij de hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onvoldoende gemotiveerd hadden betwist dat zij aansprakelijk waren voor de schade. De totale schade werd vastgesteld op € 82.946,25, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 maart 2011. De rechtbank veroordeelde de gedaagden in de proceskosten, die op € 4.883,20 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 15 april 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/428884 / HA ZA 12-1216
Vonnis van 15 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENEXIS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. G.E.M.C. Reinartz te Eindhoven,
tegen

1.[A],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen te Sittard,
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T. Venneman te Den Haag,
3.
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
4.
[D],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Enexis en gedaagden genoemd worden; waar onderscheid wordt gemaakt tussen de vier gedaagden, zullen deze worden aangeduid met hun achternaam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord zijdens [A], met bijlagen;
- de conclusie van antwoord zijdens [B];
- de conclusie van antwoord zijdens [C];
  • het tussenvonnis van 12 november 2014;
  • de brief zijdens Enexis van 16 februari 2015, met bijlagen;
  • het B8-formulier zijdens [C] d.d. 18 februari 2015, met bijlagen;
  • de brief zijdens [A] van 20 februari 2015, met bijlagen;
  • het B8-formulier zijdens [B] d.d. 23 februari 2015, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 maart 2011 is in een tweetal loodsen aan de [adres] te [plaatsnaam], een nog in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De loodsen waren eigendom van [E]. De loodsen waren door hem verhuurd aan [A] met ingang van 11 december 2008.
2.2.
De electriciteitsaansluiting van de loodsen stond sinds 1 februari 2009 op naam van [A]. Voor het transport van de electriciteit naar de loodsen is gebruik gemaakt van het electriciteitsnetwerk dat door eiseres wordt beheerd.
2.3.
Bij afzonderlijke vonnissen van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012 zijn [A], [B] en [C] veroordeeld voor hennepteelt tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 7 januari 2011 tot en met 17 maart 2011.
2.4.
Bij afzonderlijke ontnemingsbeslissingen van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012 is aan [A], [B] en [C] een ontnemingsmaatregel opgelegd in verband met hennepteelt in de periode van 1 juni 2009 tot en met 17 maart 2011.
2.5.
[A], [B] en [C] hebben hoger beroep ingesteld tegen zowel de veroordelende vonnissen als de ontnemingsbeslissingen.

3.Het geschil

3.1.
Enexis vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 107.303,58 te vermeerderen met rente en kosten. Enexis baseert haart vordering jegens [A] op wanprestatie en jegens de overige gedaagden en subsidair ten aanzien van [A] op groepsaansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen.
3.2.
[A], [B] en [C] hebben verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [A],

4.1.
[A] heeft in de conclusie van antwoord aansprakelijkheid erkend. Haar verweer ziet op de omvang van de schade en zal hierna besproken worden.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [B] en [C]
4.2.
Enexis stelt dat [B] en [C] betrokken zijn geweest bij de hennepteelt die heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Nu sprake is van mede-aansprakelijkheid voor hennepteelt, is daarmee de mede-aansprakelijkheid voor het wederrechtelijk wegnemen van electriciteit gegeven.
4.3.
[B] en [C] ontkennen iedere betrokkenheid bij de hennepteelt. Zij stellen dat de strafrechtelijke vonnissen en ontnemingsbeslissingen geen enkele bewijskracht hebben omdat zij daartegen in hoger beroep zijn gegaan.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Enexis heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [B] en [C] aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade, verwezen naar de feiten zoals opgenomen in de hen betreffende veroordelende vonnissen en ontnemingsbeslissingen. De daarin vastgestelde feiten en genomen beslissingen worden gemotiveerd met verwijzingen naar een tweetal procesdossiers, opgemaakt door de regiopolitie Limburg-Zuid en met proces-verbaalnummer 2011024583. Gelet op het aanhangige hoger beroep dat tegen deze uitspraken is ingesteld is weliswaar geen sprake van dwingende bewijskracht ervan, maar met haar verwijzing naar de inhoud ervan heeft Enexis voldaan aan haar stelplicht. De overgelegde uitspraken bieden immers voldoende aanknopingspunten voor betrokkenheid van [B] en [C] bij de hennepteelt in de twee loodsen te Geleen in de periode juni 2009-17 maart 2011. [B] en [C] zijn immers op 18 maart 20111 in de nog in werking zijnde kwekerij aangetroffen, uit onder meer zendmastgegevens en verklaringen blijkt dat zij ook vóór 18 maart 2011 meermalen aldaar zijn geweest, uit telefoongegevens blijkt dat zij zeer vaak met elkaar en ook meerdere keren met [A] contact hebben gehad en uit chatgesprekken is afgeleid dat de kwekerij werd gerund door “de Hagenezen” waarmee de uit Den Haag afkomstige [B] en [C] zouden zijn aangeduid. Het had dan ook op de weg van [B] en [C] gelegen om in het kader van hun verweer met overlegging van de relevante processen-verbaal aan te geven op welke punten in de strafrechtelijke veroordelingen en ontnemingsbeslissingen van onjuiste feiten is uitgegaan. Nu zij dat hebben nagelaten en in het licht van het feit dat Enexis niet en [B] en [C] wèl de beschikking hebben over de strafdossiers, hebben [B] en [C] de stellingen van Enexis onvoldoende gemotiveerd betwist. De gestelde betrokkenheid bij hennepteelt in de twee loodsen te Geleen in de genoemde periode staat daarmee als onvoldoende gemotiveerd betwist in rechte vast.
4.5.
[B] en [C] hebben evenmin gemotiveerd betwist dat ten behoeve van de kwekerij electriciteit is afgenomen via een illegale aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh-meter, waardoor geen registratie van de via deze aftakking afgenomen electriciteit heeft plaatsgevonden. Nu de betrokkenheid van [B] en [C] bij de hennepteelt vaststaat, is daarmee gegeven dat zij op grond van artikel 6:166 BW jegens Enexis hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade wegens het illegaal wegnemen van electriciteit. Immers, uit de hiervoor onder 4.4 genoemde feiten zoals die blijken uit de straf- en ontnemingsvonnissen, blijkt dat [B] en [C] zich samen met [A] hebben gedragen als een groep die zich met hennepteelt bezig hield. [A] heeft aansprakelijkheid erkend voor het wegnemen van de electriciteit. [B] en [C] hadden zich van deze gedragingen behoren te onthouden omdat zij wisten althans behoorden te begrijpen dat, nu het illegaal aftappen van electriciteit ten behoeve van hennepteelt bij hennepkwekerijen algemeen bekend mag worden verondersteld, het groepsoptreden het risico van het onrechtmatig wegnemen van electriciteit schiep en dat risico zich heeft verwezenlijkt.
Ten aanzien van de omvang van de schade
4.6.
De door Enexis gevorderde schade bestaat uit de volgende componenten: de illegaal afgenomen electriciteit die Enexis aan de electriciteitsproducent dient te vergoeden, misgelopen vastrecht, administratiekosten, afsluitingskosten, vooronderzoekskosten, monteurskosten en kosten fraude-inspecteur.
Betwist zijn het berekend verbruik en de vooronderzoekskosten. Het niet in rekening gebrachte vastrecht is als zodanig niet betwist, maar nu dit afhankelijk is van de teeltperiode, zal de rechtbank de daartoe gevorderde schade hierna ambtshalve beoordelen. De vier andere kostenposten zijn niet betwist en de hoogte daarvan wordt dan ook vastgesteld zoals door Enexis berekend, derhalve op een totaalbedrag van € 1.717,85.
4.7.
Enexis heeft niet weersproken dat de onderzoekskosten zijn gemaakt op verzoek van de politie in het kader van het opsporingsonderzoek. Dergelijke kosten plegen niet op individuele burgers te worden afgewenteld. Door inschakeling van de -mogelijke- benadeelde in het opsporingsonderzoek, welke benadeelde die kosten vervolgens via privaatrechtelijke weg op de verdachte tracht te verhalen, wordt op onaanvaardbare wijze dit uitgangspunt doorkruist. Met deze gestelde schadepost van € 307,- wordt dan ook geen rekening gehouden.
4.8.
Ten aanzien van het berekende verbruik en het vastrecht is van belang op welke periode de aansprakelijkheid van gedaagden ziet.
Enexis heeft de hoeveelheid weggenomen electriciteit berekend over de periode vanaf het aangaan van het huurcontract tot de ontmanteling van de kwekerij. [A], [B] en [C] betwisten de lengte van de periode.
4.9.
[A] heeft haar door Enexis betwiste stelling dat op 19 januari 2011 een nieuwe electriciteitsmeter is geplaatst en dat daarom van illegaal aftappen voor die datum geen sprake kan zijn, op geen enkele wijze onderbouwd. Daaraan wordt dan ook voorbij gegaan.
Evenzeer wordt voorbij gegaan aan de stelling van gedaagden dat er niet meer geteeld kan zijn dan mogelijk is met meststoffen uit 25 jerrycans, nu het aantal jerrycans hooguit wat zegt over het minimum aantal teelten. Het ligt immers voor de hand dat lege jerrycans met enige regelmaat als afval worden afgevoerd.
De stellingen van gedaagden ten aanzien van het aantal aangetroffen trays om stekjes te vervoeren en de al dan niet aangetroffen vervuiling en de kennis daarover aan de zijde van dhr. Janssen, fraude-inspecteur bij Enexis, kunnen onbesproken blijven. Enexis heeft deze factoren niet als uitgangspunt genomen voor de berekening van de omvang van de schade en door gedaagden is niet concreet aangegeven of en zo ja, hoe, deze factoren nopen tot de conclusie dat moet worden uitgegaan van een kortere periode dan Enexis stelt.
4.10.
De rechtbank ziet aanleiding om voor het bepalen van de periode waarin onrechtmatig electriciteit is afgenomen aan te knopen bij de ontnemingsbeslissingen van de rechtbank Maastricht. In die beslissingen is op basis van verklaringen van getuige [E] (de verhuurder) geoordeeld dat gedaagden in de periode vanaf 1 juni 2009 soortgelijke feiten hebben begaan als waarvoor zij strafrechtelijk zijn veroordeeld. Gelet op het totaal aantal weken dat de rechtbank Maastricht vervolgens heeft berekend tot aan het moment van ontmanteling op 18 maart 2011, zijnde 89, moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank Maastricht heeft bedoeld dat gedaagden hun teeltactiviteiten hebben verricht in de periode vanaf 1 juli 2009. Dat komt ook overeen met de processen-verbaal van de verhoren van [E] zoals overgelegd door [A], waarin deze enigszins wisselend verklaart over wanneer hij voor het laatst in de (toen nog lege) loodsen is geweest, maar waarin geen later moment wordt genoemd dan juni 2009. Voor de omvang van de periode zal dan ook in navolging van de ontnemingsbeslissingen worden uitgegaan van een periode van 89 weken.
4.11.
Niet betwist zijn de uitgangspunten van Enexis dat een totale teeltperiode bestaat uit 10 weken, waarvan 1 wisselweek, 1 groeiweek en 8 bloeiweken.
Gelet op het feit dat in één van de twee loodsen, hierna aan te duiden als “ruimte 1” geen planten meer werden aangetroffen op het moment van ontmanteling, houdt de rechtbank het er in navolging van de rechtbank Maastricht voor dat in die ruimte 8 teelten hebben plaatsgevonden. In de andere loods, hierna aan te duiden als “ruimte 2”, werden hennepplanten van ongeveer 8 weken oud aangetroffen. De rechtbank zal derhalve uitgaan van 8 volledige teelten in ruimte 2 alsmede één niet volledige teelt van 8 weken.
4.12.
Enexis stelt dat voor de berekening van het electriciteitsverbruik moet worden gekeken naar het verbruik van de aangetroffen apparatuur.
De volgende apparatuur is aangetroffen in ruimte 1:
88 lampen van 600 Watt, 6 ventilatoren van 1.500 Watt, 10 ventilatoren van 135 Watt en 5 waterpompen van 650 Watt.
De volgende apparatuur is aangetroffen in ruimte 2:
104 lampen van 600 Watt, 3 ventilatoren van 1.500 Watt, 10 ventilatoren van 135 Watt en 7 waterpompen van 650 Watt.
Als niet of onvoldoende weersproken houdt de rechtbank het ervoor dat deze apparatuur feitelijk gedurende de gehele teeltperiode is gebruikt.
4.13.
Voor de berekening neemt Enexis voorts de volgende niet betwiste uitgangspunten in acht: bij het vermogen van de lampen moet 10% worden opgeteld in verband met het verbruik van de aanwezige voorschakelapparatuur, het verbruik van de waterpompen moet slechts voor 1% van de tijd worden meegenomen, tijdens de groeiperiode branden de assimilatielampen 18 uur per dag en tijdens de bloeiperiode 12 uur per dag.
4.14.
Op basis van voormelde uitgangspunten berekent de rechtbank een verbruik van 496.369,440 kWh in ruimte 1, 56.932,512 kWh voor de in ruimte 2 aangetroffen teelt en 509.509,728 voor de voorgaande teelten in ruimte 2. Dit brengt het totale electriciteitsverbruik op 1.062.811,68 kWh. Op basis van de gestelde en niet-bestreden kWh-prijs van € 0,0743 excl. BTW en excl. energiebelasting, kan de schade aan weggenomen electriciteit worden berekend op € 78.966,91.
4.15.
Gedaagden hebben de gevorderde schade in verband met misgelopen vastrecht niet betwist. Nu deze echter afhankelijk is van de teeltperiode, zal de rechtbank de gevorderde schade van € 2.515,59 excl. BTW bij een fraude gedurende 99 weken, evenredig verlagen voor fraude gedurende 89 weken en derhalve vaststellen op een bedrag ad € 2.261,49.
4.16.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de totale schade van Enexis vast op een bedrag van € 78.966,91+ € 2.261,49+ € 1.717,85 = € 82.946,25.
4.17.
Niet is weersproken dat Enexis aanspraak kan maken op de wettelijke rente met ingang van 18 maart 2011 en de daartoe strekkende vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van [D]
4.18.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
4.19.
Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de vorderingen jegens [A], [B] en [C] is overwogen ten aanzien van de omvang van de schade die lager wordt bepaald dan gevorderd, ziet de rechtbank aanleiding ook ten aanzien van [D] een lager bedrag dan gevorderd toe te wijzen. Voor toewijzing ligt derhalve gereed een hoofdsom van € 82.946,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2011.
De proceskosten
4.20.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Enexis waarin de vier gedaagden hoofdelijk zullen worden veroordeeld, worden begroot op:
- dagvaarding € 368,20
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
894,00(1 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 4.883,20
4.21.
De kosten van Enexis waarin alleen [A], [B] en [C] hoofdelijk zullen worden veroordeeld gelet op de kosten gemaakt voor de comparitie van partijen, worden begroot op € 894,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Enexis van een schadevergoeding van € 82.946,25 (tweeëntachtigduizend negenhonderdzesenveertig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 18 maart 2011 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Enexis tot op heden voor het overige begroot op € 4.883,20;
5.3.
veroordeelt [A], [B] en [C] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Enexis tot op heden deels begroot op € 894,00;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: