ECLI:NL:RBDHA:2015:4741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
09-797381-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met een lijnbus en een fietser op de West-Vlisterdijk te Haastrecht

Op 14 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 17 september 2013 te Haastrecht. De verdachte, een ervaren buschauffeur, bestuurde een lijnbus van Connexxion en kwam in botsing met een fietser, [slachtoffer], die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 maart 2015, waar de officier van justitie, mr. D.M. Kortekaas, de veroordeling van de verdachte heeft gevorderd voor doodslag. De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de West-Vlisterdijk reed, een weg die bekend staat als gevaarlijk en onoverzichtelijk. De verdachte heeft verklaard dat hij tussen de 55 en 60 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 60 kilometer per uur was. Getuigen hebben verklaard dat de bus een slingerbeweging maakte en dat de fietser onvoldoende ruimte had om te passeren. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden, wat heeft geleid tot de fatale aanrijding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. De verdachte is vrijgesproken van doodslag, maar schuldig bevonden aan schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan de laatste voorwaardelijk is, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797381-14
Datum uitspraak: 14 april 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2013 te Haastrecht, gemeente Vlist,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met
dat opzet met het door hem bestuurde motorrijtuig (bus) opzettelijk
(meermalen) in de richting van die [slachtoffer] te sturen en/of aldus tegen die [slachtoffer]
te botsen, althans opzettelijk mee in botsing te komen, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2013 te Haastrecht, gemeente Vlist, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus),
daarmede rijdende over de weg,
West-Vlisterdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als
volgt te handelen:
hij heeft met zijn motorrijtuig niet zoveel mogelijk rechts gehouden, immers
heeft hij meerdere malen, althans eenmaal zijn motorrijtuig naar links
gestuurd
althans onvoldoende rechts gehoudenwaardoor hij (gedeeltelijk) op de rijbaan en/of de fietsstrook,
bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, ten gevolge waarvan
hij tegen een op die fietsstrook rijdende fietser is gebotst, althans mee in
botsing gekomen is,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 17 september 2013 vond omstreeks 8.35 uur op de West-Vlisterdijk te Vlist een aanrijding plaats tussen verdachte, die een autobus van Connexxion bestuurde, en een fietser, [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). [2] Het slachtoffer is als gevolg van het ongeval ter plaatse overleden. [3]
Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging voor wat betreft deze feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op de vraag of de feitelijke gedragingen, zoals omschreven in de tenlastelegging, kunnen worden bewezen, en op de vraag of de bewezen geachte feitelijke gedragingen doodslag (primair) of schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (subsidiair) opleveren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen primair ten laste is gelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Toedracht van het ongeval
Uit de Verkeersongevalsanalyse (VOA) volgt dat de lijnbus op de West-Vlisterdijk uit de richting Vlist in de richting van Haastrecht reed. Het slachtoffer reed op een racefiets in tegenovergestelde richting in een groepje met drie andere racefietsers. De West-Vlisterdijk bestaat uit een rijbaan met aan beide zijden een fietssuggestiestrook. De fietssuggestiestroken zijn gemarkeerd met een onderbroken streep welke op een afstand van circa 1,1 meter vanaf de zijkant van de rijbaan waren aangebracht. De gehele rijbaan inclusief fietssuggestiestroken had een breedte van circa 4,8 meter. Ter plaatse van het ongeval was de rijbaan voldoende breed om een lijnbus te laten passeren met twee naast elkaar fietsende fietsers, hoewel dat volgens de verbalisanten vanuit veiligheidsoogpunt niet is aan te raden. Voor het passeren van één fietser was in ieder geval ruim voldoende wegbreedte beschikbaar.
Gezien de rijrichting van de lijnbus vond de aanrijding plaats aan het einde van een flauwe bocht naar links. In de binnenbocht waren in de berm wilgenbomen aanwezig die het zicht belemmerden op het tegemoetkomende verkeer. Niettemin zijn de verbalisanten van mening dat het zicht zodanig was dat de bestuurder van de bus de naderende fietsers tijdig kon waarnemen, om vervolgens zoveel mogelijk rechts te rijden om de fietsers veilig te laten passeren. Met “zoveel mogelijk rechts” wordt – zo begrijpt de rechtbank – bedoeld: met de rechterwielen, over de onderbroken streep van de fietssuggestiestrook, tegen de rand van de weg aan. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt tussen de 55 en 60 kilometer per uur te hebben gereden. [5] Getuige [getuige 1], die achter de bus reed, heeft verklaard dat hij op zijn snelheidsmeter had gekeken en had gezien dat hij 37 km/uur reed. [6]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij jarenlang als buschauffeur het betreffende traject regelmatig aflegde. Hij was ervan op de hoogte dat de West-Vlisterdijk een gevaarlijke en onoverzichtelijke weg is. Hij heeft de fietsers niet zien aankomen. [7]
Diverse getuigen hebben de door verdachte bestuurde lijnbus kort voor het ongeval zien rijden dan wel het ongeval zien gebeuren.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 17 september 2013, omstreeks 8.30 uur, reed ik op mijn racefiets over
de West-Vlisterdijk te Vlist. Wij fietsten in de volgorde: [getuige 3] reed voorop, daarna [slachtoffer], daarachter [getuige 4] en daarachter fietste ik. Wij fietsten aan de rechterzijde van de weg, twee aan twee. Op het moment dat wij over de West-Vlisterdijk fietsten, zijn wij na het teken “tegen” achter elkaar gaan fietsen. Wij fietsten rechts binnen de lijnen. Ik zag dat de bus in het midden van de weg reed en dat de bus een stuurbeweging maakte naar links, onze kant op, waarna hij weer iets naar rechts stuurde. Vervolgens zag ik dat de bus weer een stuurbeweging naar links maakte, in onze richting. Tijdens het passeren van de bus zag ik dat [slachtoffer] links door de bus geraakt werd. Ik weet niet precies waar de bus [slachtoffer] raakte. Ik weet wel dat dit aan de linkervoorzijde, ter hoogte van de spiegel van de bus was. [8]
Getuige [getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
Wij fietsten aan de rechterzijde van de weg over de fietsstrook, achter elkaar. Ik zag dat we op een bocht naar rechts af reden. Ik zag dus dat de bus onze richting op kwam rijden. Ik riep hierop hard en duidelijk hoorbaar “Bus tegen!” tegen mijn fietsmaten. Vervolgens zijn wij zoveel mogelijk rechts van de weg gaan fietsen. Wij fietsten zoveel mogelijk rechts over de fietsstrook. Ik zag dat we ook achter elkaar bleven fietsen. Plotseling zie ik dat de bus weer vanuit het midden van de weg onze kant op stuurde. Ik zag dat de bus op ons af kwam rijden. Ik schat de snelheid van deze bus op dat moment ongeveer vijfendertig tot veertig kilometer per uur. [9]
Getuige [getuige 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op het moment dat wij op een recht gedeelte van de West-Vlisterdijk fietsten hoorde
ik dat [getuige 3], die voorop reed, iets schreeuwde. Ik keek op dat moment op en ik zag een bus, die ons tegemoet kwam rijden, plotseling onze kant op sturen.
Ik zag dat deze bus echt al met zijn linker voorzijde over de fietsstrook kwam waarover wij op dat moment fietsten. Ik hoorde, terwijl [slachtoffer] iets schreeuwde, een harde klap. [10]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 17 september 2013, omstreeks 08:30 uur reed ik vanaf mijn woning de Westvlisterdijk op, richting Haastrecht. Ik reed achter een bus van Connexion. Het viel
mij op dat deze bus niet zo’n snelle vaart had, Ik keek op mijn kilometerteller en zag daar op dat ik 37 kilometer per uur reed. Ik zei dit ook hardop tegen mijn kinderen. Ik zag, nadat ik al een tijdje achter de bus reed, dat er een flauwe bocht aankwam. Ik zag dat de bus deze flauwe bocht inging en een rare zwenk naar links maakte, een soort van slinger. Ik zag dat de bus de bocht niet goed nam, als de buschauffeur de bocht goed had genomen, dan hadden de wielrenners genoeg ruimte gehad om te passeren. Ik zag dat er plotseling vier wielrenners te voorschijn kwamen. Ik zag dat deze wielrenners, doordat de bus een slinger maakte, te weinig ruimte hadden om te passeren. Ik zag dat de twee voorste renners remden en probeerden te manoeuvreren om zo langs de bus te komen. Ik zag dat de wielrenners daardoor opstroopten, dit omdat de bus vlak langs hen reed. Ik zag daarna dat er een fietser van de dijk afrolde en met zijn hoofd in het water kwam. [11]
De rechtbank gaat voor de vaststelling van de toedracht van het ongeval uit van de hiervoor weergegeven verklaringen van de fietsers en van de automobilist die direct achter de bus reed, nu deze personen het ongeval van zeer nabij hebben waargenomen. De rechtbank acht deze verklaringen op grond van het voorgaande het meest betrouwbaar.
Alternatieve scenario
De raadsvrouw heeft als alternatief scenario, kort samengevat, aangevoerd dat het slachtoffer
naasteen andere fietser reed waardoor er onvoldoende ruimte was om de lijnbus te passeren. De lijnbus heeft de onderbroken fietssuggestiestrook niet aan de linkerzijde overschreden. De raadsvrouw heeft er daarbij op gewezen dat de plaats waar de afgebroken buitenspiegel is aangetroffen, dit alternatieve scenario onderschrijft.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de plaats van het aantreffen van de afgebroken buitenspiegel mogelijk duidelijkheid had kunnen verschaffen over de plaats waar de lijnbus en het slachtoffer elkaar hebben geraakt, ware het niet dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat iemand iets in de berm gooide om ruimte te maken om de ambulance door te laten. Dit bleek een afgebroken spiegel van de bus te zijn, waarna ze snel een foto heeft genomen van de plek waar deze is aangetroffen. Daarbij heeft zij evenwel verklaard dat ze er niet zeker van is dat de spiegel niet eerder is aangeraakt, gezien de hoeveelheid mensen in de buurt. [12]
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de afgebroken buitenspiegel van de lijnbus niet is verplaatst na het ongeval. Gelet daarop zal de rechtbank geen conclusies verbinden aan de plaats waar de afgebroken buitenspiegel is aangetroffen en zal zij het Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse op dit onderdeel buiten beschouwing laten. De exacte plaats waar de bus en het slachtoffer elkaar hebben geraakt kan dan ook niet worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de verklaringen van de drie fietsers volgt dat zij achter elkaar hebben gereden. Voorts volgt uit de verklaring van getuige [getuige 3] dat zij zoveel mogelijk rechts fietsten; getuige [getuige 4] heeft daarbij verklaard dat de lijnbus met de linkerzijde
overde fietsstrook kwam. Getuige [getuige 1] heeft in dit verband verklaard dat de lijnbus een slinger maakte waardoor de wielrenners onvoldoende ruimte hadden om de lijnbus te passeren, hetgeen ook volgt uit de verklaring van getuige [getuige 2].
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de fietsers en de automobilist op dit punt en gaat er dan ook van uit dat de fietsers ten tijde van de aanrijding achter elkaar fietsten en dat verdachte met de lijnbus over de onderbroken streep is gereden. Dat de afgebroken spiegel op enig moment ongeveer op voornoemde onderbroken streep is aangetroffen kan daar, gelet op het voren overwogene, niet aan afdoen. De rechtbank verwerpt derhalve het door de raadsvrouw aangevoerde alternatieve scenario.
Op grond van het voorgaande en gelet op de inhoud van het dossier constateert de rechtbank dat:
  • de verdachte ervan op de hoogte was dat de West-Vlisterdijk een onoverzichtelijke en gevaarlijke weg is;
  • de verdachte op het moment van de aanrijding ongeveer 37 kilometer per uur reed, terwijl de toegestane maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedroeg;
  • de West-Vlisterdijk ter plaatse voldoende breed is om een fietser en een lijnbus elkaar te laten passeren;
  • de fietsers ten tijde van de aanrijding achter elkaar reden;
  • het zicht, ondanks de zichtbelemmering, zodanig was dat de bestuurder van de bus de naderende fietsers tijdig had kunnen waarnemen;
  • de verdachte de fietsers niet heeft zien aankomen;
  • de verdachte kort voor het ongeval de lijnbus richting de fietsers heeft gestuurd waardoor onvoldoende ruimte voor de fietsers overbleef om de lijnbus te passeren.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Opzet of schuld?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op de dood van het slachtoffer of dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). In dat laatste geval ligt de vraag voor of sprake was van roekeloosheid bij verdachte, dan wel of verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig of onoplettend in het verkeer heeft gedragen.
(Voorwaardelijk) opzet
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde doodslag gaat het in de eerste plaats om de beantwoording van de vraag of verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
De rechtbank is van oordeel dat opzet in onvoorwaardelijke zin niet bewezen kan worden, nu uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting is af te leiden dat verdachte de gevolgen van zijn handelen en daarmee de dood van het slachtoffer daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen heeft aanvaard.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens vaste rechtspraak aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is onder meer vereist dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer eveneens onvoldoende grond aanwezig is. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank onvoldoende steun in het dossier dat verdachte
opzettelijkin de richting van de fietsers heeft gestuurd. Twee van de drie fietsers hebben verklaard dat de bus tweemaal in hun richting stuurde. De andere fietser heeft waargenomen dat bus eenmaal in hun richting stuurde en ook de automobilist die achter de lijnbus reed, maakt melding van een enkele slingerbeweging. Concrete feiten en omstandigheden die wijzen op het welbewust sturen van de bus in de richting van de fietsers zijn echter niet uit het dossier op te maken. De rechtbank kan daardoor dan ook niet méér vaststellen dan dat verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden bij het passeren van de fietsers.
Dat verdachte op de West-Vlisterdijk onvoldoende rechts heeft gehouden is niet een zodanige omstandigheid dat op grond daarvan kan worden vastgesteld dat het verdachte onverschillig was wat de gevolgen van zijn handelen zouden zijn en dat sprake was van een welbewuste aanvaarding van de dood van het slachtoffer. Niets wijst er ook op dat verdachte zich een concrete voorstelling heeft gemaakt van de mogelijkheid dat zijn verkeersgedrag de dood van het slachtoffer zou veroorzaken en dat hij desondanks toch volhard heeft in zijn wijze van rijden.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie maar met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit.
Subsidiair ten laste gelegde
Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Voor de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, geldt dat aanmerkelijke onvoorzichtigheid onvoldoende is, maar dat sprake moet zijn van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij dat in zijn algemeenheid niet is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van de vereiste schuld. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Daarbij geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op grond van artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) zoveel mogelijk rechts had moeten houden. Verdachte heeft dit nagelaten. .
Voorts volgt uit de VOA dat verdachte voldoende zicht moet hebben gehad op het hem tegemoetkomende verkeer. Verdachte moet dan ook voldoende de mogelijkheid hebben gehad om de fietsers tijdig op te merken. Daarbij geldt dat verdachte ervan op de hoogte was dat de weg waarop hij reed onoverzichtelijk en gevaarlijk was. Dit maakt dat extra oplettendheid was geboden. Weliswaar heeft verdachte zijn snelheid aangepast, maar heeft hij de fietsers, waaronder het slachtoffer, niet waargenomen.
Onder deze feiten en omstandigheden is rechtbank van oordeel dat verdachte zich er onvoldoende van heeft vergewist of verkeersdeelnemers hem tegemoet kwamen. Verdachte heeft daarbij een essentiële verkeersregel, het zoveel mogelijk rechtshouden, overtreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Subsidiair
hij op
of omstreeks17 september 2013 te Haastrecht, gemeente Vlist, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus),
daarmede rijdende over de weg, West-Vlisterdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos,
in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als
volgt te handelen:
hij heeft met zijn motorrijtuig niet zoveel mogelijk rechts gehouden
, immers
heeft hij meerdere malen, althans eenmaal zijn motorrijtuig naar links
gestuurd althans onvoldoende rechts gehouden waardoor hij (gedeeltelijk) op de rijbaan en/of de fietsstrook,
bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden,ten gevolge waarvan
hij tegen een
op die fietsstrook rijdendefietser is gebotst
, althans mee in
botsing gekomen is,
waardoor
een ander (genaamd[slachtoffer]
)werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van zes jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de strafeis, met uitzondering van de ontzegging van de rijbevoegdheid welke straf zij buitenproportioneel acht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank realiseert zich dat dit tragische ongeval, waarbij de heer [slachtoffer] om het leven is gekomen een grote klap voor de nabestaanden is en voor onnoemelijk leed heeft gezorgd en nog steeds zorgt. De rechtbank is zich er ook van bewust dat een straf in de beleving van de meeste mensen, in de eerste plaats zou moeten dienen als vergelding voor wat een ander is aangedaan.
In verkeerszaken als deze, ook waar de gevolgen immens zijn, heeft de rechtbank echter in de eerste plaats te oordelen welke mate van schuld een dader moet worden verweten. Naar aanleiding van die vaststelling wordt de strafmaat vastgesteld
Dienaangaande geldt in dit geval dat het verkeersongeval, als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] is overleden, weliswaar aan de strafbare schuld van verdachte is te wijten, maar dat het daarbij gaat om de lichtste vorm van de in dit verband in aanmerking te nemen strafbare schuld.
Het ongeval vond plaats op een als gevaarlijk bekend staande en onoverzichtelijke weg. Verdachte was en is beroepschauffeur. Hij was zeer goed bekend met de verkeerssituatie op de West-Vlisterdijk omdat hij daar jarenlang regelmatig met de lijnbus reed. Weliswaar heeft hij zijn snelheid aan die situatie aangepast - hij reed aanzienlijk langzamer dan was toegestaan - maar hij heeft op de slingerende weg onvoldoende rechts gehouden en de heer [slachtoffer] niet opgemerkt. Als gevolg daarvan heeft hij de heer [slachtoffer] aangereden waardoor deze is komen te overlijden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 maart 2015, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte – inmiddels 66 jaar oud - niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit, waaronder ook geen verkeersfeit.
De rechtbank weegt mee dat verdachte oprecht berouw heeft getoond en meerdere malen heeft getracht om contact op te nemen met de nabestaanden om zijn deelneming en spijt te betuigen en dat hij ook hij zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen een dodelijk slachtoffer is gevallen.
De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit en de gevolgen daarvan tot uitdrukking te brengen.
Ten slotte zal de rechtbank verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen met een proeftijd van drie jaren. Deze ontzegging strekt er toe om verdachte er van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbaar verkeersgedrag en dient de bescherming van de verkeersveiligheid. De rechtbank vindt hierin aanleiding nu verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest en opleggen van een onvoorwaardelijke ontzegging voor hem zou betekenen dat hij daardoor werkloos zou worden. De rechtbank acht daarom, gelet op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, een onvoorwaardelijke rijontzegging een te ver gaande sanctie.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240(tweehonderdveertig)
UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120(honderdtwintig)
DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6(zes)
MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12(twaalf)
MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Seventer, voorzitter,
mr. A.L. Frenkel, rechter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1626-2013127107, van de politie Hollands Midden, district Gouwe IJssel, team Krimpenerwaard met bijlagen (doorgenummerd p. tot en met 128).
2.Proces-verbaal van aanrijding van 5 november 2013, p. 4 tot en met 9.
3.Een geschrift zijnde een verslag van de gemeentelijke lijkschouwer aan de officier van justitie van 17 september 2013.
4.Proces-verbaal Verkeersongevals Analyse van 12 oktober 2013, p. 48 tot en met 56.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 september 2013, p. 42.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], 17 september 2013, p. 16
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2015.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 28 december 2013, p. 12 en 13.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 26 september 2013, p. 22 en 23.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 20 oktober 2013, p. 26 tot en met p. 29.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 17 september 2013, p. 16 en 17.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 28 december 2013, bijlage p. 14 en p. 15.