3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Toedracht van het ongeval
Uit de Verkeersongevalsanalyse (VOA) volgt dat de lijnbus op de West-Vlisterdijk uit de richting Vlist in de richting van Haastrecht reed. Het slachtoffer reed op een racefiets in tegenovergestelde richting in een groepje met drie andere racefietsers. De West-Vlisterdijk bestaat uit een rijbaan met aan beide zijden een fietssuggestiestrook. De fietssuggestiestroken zijn gemarkeerd met een onderbroken streep welke op een afstand van circa 1,1 meter vanaf de zijkant van de rijbaan waren aangebracht. De gehele rijbaan inclusief fietssuggestiestroken had een breedte van circa 4,8 meter. Ter plaatse van het ongeval was de rijbaan voldoende breed om een lijnbus te laten passeren met twee naast elkaar fietsende fietsers, hoewel dat volgens de verbalisanten vanuit veiligheidsoogpunt niet is aan te raden. Voor het passeren van één fietser was in ieder geval ruim voldoende wegbreedte beschikbaar.
Gezien de rijrichting van de lijnbus vond de aanrijding plaats aan het einde van een flauwe bocht naar links. In de binnenbocht waren in de berm wilgenbomen aanwezig die het zicht belemmerden op het tegemoetkomende verkeer. Niettemin zijn de verbalisanten van mening dat het zicht zodanig was dat de bestuurder van de bus de naderende fietsers tijdig kon waarnemen, om vervolgens zoveel mogelijk rechts te rijden om de fietsers veilig te laten passeren. Met “zoveel mogelijk rechts” wordt – zo begrijpt de rechtbank – bedoeld: met de rechterwielen, over de onderbroken streep van de fietssuggestiestrook, tegen de rand van de weg aan. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt tussen de 55 en 60 kilometer per uur te hebben gereden.Getuige [getuige 1], die achter de bus reed, heeft verklaard dat hij op zijn snelheidsmeter had gekeken en had gezien dat hij 37 km/uur reed.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij jarenlang als buschauffeur het betreffende traject regelmatig aflegde. Hij was ervan op de hoogte dat de West-Vlisterdijk een gevaarlijke en onoverzichtelijke weg is. Hij heeft de fietsers niet zien aankomen.
Diverse getuigen hebben de door verdachte bestuurde lijnbus kort voor het ongeval zien rijden dan wel het ongeval zien gebeuren.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 17 september 2013, omstreeks 8.30 uur, reed ik op mijn racefiets over
de West-Vlisterdijk te Vlist. Wij fietsten in de volgorde: [getuige 3] reed voorop, daarna [slachtoffer], daarachter [getuige 4] en daarachter fietste ik. Wij fietsten aan de rechterzijde van de weg, twee aan twee. Op het moment dat wij over de West-Vlisterdijk fietsten, zijn wij na het teken “tegen” achter elkaar gaan fietsen. Wij fietsten rechts binnen de lijnen. Ik zag dat de bus in het midden van de weg reed en dat de bus een stuurbeweging maakte naar links, onze kant op, waarna hij weer iets naar rechts stuurde. Vervolgens zag ik dat de bus weer een stuurbeweging naar links maakte, in onze richting. Tijdens het passeren van de bus zag ik dat [slachtoffer] links door de bus geraakt werd. Ik weet niet precies waar de bus [slachtoffer] raakte. Ik weet wel dat dit aan de linkervoorzijde, ter hoogte van de spiegel van de bus was.
Getuige [getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
Wij fietsten aan de rechterzijde van de weg over de fietsstrook, achter elkaar. Ik zag dat we op een bocht naar rechts af reden. Ik zag dus dat de bus onze richting op kwam rijden. Ik riep hierop hard en duidelijk hoorbaar “Bus tegen!” tegen mijn fietsmaten. Vervolgens zijn wij zoveel mogelijk rechts van de weg gaan fietsen. Wij fietsten zoveel mogelijk rechts over de fietsstrook. Ik zag dat we ook achter elkaar bleven fietsen. Plotseling zie ik dat de bus weer vanuit het midden van de weg onze kant op stuurde. Ik zag dat de bus op ons af kwam rijden. Ik schat de snelheid van deze bus op dat moment ongeveer vijfendertig tot veertig kilometer per uur.
Getuige [getuige 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op het moment dat wij op een recht gedeelte van de West-Vlisterdijk fietsten hoorde
ik dat [getuige 3], die voorop reed, iets schreeuwde. Ik keek op dat moment op en ik zag een bus, die ons tegemoet kwam rijden, plotseling onze kant op sturen.
Ik zag dat deze bus echt al met zijn linker voorzijde over de fietsstrook kwam waarover wij op dat moment fietsten. Ik hoorde, terwijl [slachtoffer] iets schreeuwde, een harde klap.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 17 september 2013, omstreeks 08:30 uur reed ik vanaf mijn woning de Westvlisterdijk op, richting Haastrecht. Ik reed achter een bus van Connexion. Het viel
mij op dat deze bus niet zo’n snelle vaart had, Ik keek op mijn kilometerteller en zag daar op dat ik 37 kilometer per uur reed. Ik zei dit ook hardop tegen mijn kinderen. Ik zag, nadat ik al een tijdje achter de bus reed, dat er een flauwe bocht aankwam. Ik zag dat de bus deze flauwe bocht inging en een rare zwenk naar links maakte, een soort van slinger. Ik zag dat de bus de bocht niet goed nam, als de buschauffeur de bocht goed had genomen, dan hadden de wielrenners genoeg ruimte gehad om te passeren. Ik zag dat er plotseling vier wielrenners te voorschijn kwamen. Ik zag dat deze wielrenners, doordat de bus een slinger maakte, te weinig ruimte hadden om te passeren. Ik zag dat de twee voorste renners remden en probeerden te manoeuvreren om zo langs de bus te komen. Ik zag dat de wielrenners daardoor opstroopten, dit omdat de bus vlak langs hen reed. Ik zag daarna dat er een fietser van de dijk afrolde en met zijn hoofd in het water kwam.
De rechtbank gaat voor de vaststelling van de toedracht van het ongeval uit van de hiervoor weergegeven verklaringen van de fietsers en van de automobilist die direct achter de bus reed, nu deze personen het ongeval van zeer nabij hebben waargenomen. De rechtbank acht deze verklaringen op grond van het voorgaande het meest betrouwbaar.
Alternatieve scenario
De raadsvrouw heeft als alternatief scenario, kort samengevat, aangevoerd dat het slachtoffer
naasteen andere fietser reed waardoor er onvoldoende ruimte was om de lijnbus te passeren. De lijnbus heeft de onderbroken fietssuggestiestrook niet aan de linkerzijde overschreden. De raadsvrouw heeft er daarbij op gewezen dat de plaats waar de afgebroken buitenspiegel is aangetroffen, dit alternatieve scenario onderschrijft.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de plaats van het aantreffen van de afgebroken buitenspiegel mogelijk duidelijkheid had kunnen verschaffen over de plaats waar de lijnbus en het slachtoffer elkaar hebben geraakt, ware het niet dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat iemand iets in de berm gooide om ruimte te maken om de ambulance door te laten. Dit bleek een afgebroken spiegel van de bus te zijn, waarna ze snel een foto heeft genomen van de plek waar deze is aangetroffen. Daarbij heeft zij evenwel verklaard dat ze er niet zeker van is dat de spiegel niet eerder is aangeraakt, gezien de hoeveelheid mensen in de buurt.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de afgebroken buitenspiegel van de lijnbus niet is verplaatst na het ongeval. Gelet daarop zal de rechtbank geen conclusies verbinden aan de plaats waar de afgebroken buitenspiegel is aangetroffen en zal zij het Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse op dit onderdeel buiten beschouwing laten. De exacte plaats waar de bus en het slachtoffer elkaar hebben geraakt kan dan ook niet worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de verklaringen van de drie fietsers volgt dat zij achter elkaar hebben gereden. Voorts volgt uit de verklaring van getuige [getuige 3] dat zij zoveel mogelijk rechts fietsten; getuige [getuige 4] heeft daarbij verklaard dat de lijnbus met de linkerzijde
overde fietsstrook kwam. Getuige [getuige 1] heeft in dit verband verklaard dat de lijnbus een slinger maakte waardoor de wielrenners onvoldoende ruimte hadden om de lijnbus te passeren, hetgeen ook volgt uit de verklaring van getuige [getuige 2].
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de fietsers en de automobilist op dit punt en gaat er dan ook van uit dat de fietsers ten tijde van de aanrijding achter elkaar fietsten en dat verdachte met de lijnbus over de onderbroken streep is gereden. Dat de afgebroken spiegel op enig moment ongeveer op voornoemde onderbroken streep is aangetroffen kan daar, gelet op het voren overwogene, niet aan afdoen. De rechtbank verwerpt derhalve het door de raadsvrouw aangevoerde alternatieve scenario.
Op grond van het voorgaande en gelet op de inhoud van het dossier constateert de rechtbank dat:
- de verdachte ervan op de hoogte was dat de West-Vlisterdijk een onoverzichtelijke en gevaarlijke weg is;
- de verdachte op het moment van de aanrijding ongeveer 37 kilometer per uur reed, terwijl de toegestane maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedroeg;
- de West-Vlisterdijk ter plaatse voldoende breed is om een fietser en een lijnbus elkaar te laten passeren;
- de fietsers ten tijde van de aanrijding achter elkaar reden;
- het zicht, ondanks de zichtbelemmering, zodanig was dat de bestuurder van de bus de naderende fietsers tijdig had kunnen waarnemen;
- de verdachte de fietsers niet heeft zien aankomen;
- de verdachte kort voor het ongeval de lijnbus richting de fietsers heeft gestuurd waardoor onvoldoende ruimte voor de fietsers overbleef om de lijnbus te passeren.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Opzet of schuld?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op de dood van het slachtoffer of dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). In dat laatste geval ligt de vraag voor of sprake was van roekeloosheid bij verdachte, dan wel of verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig of onoplettend in het verkeer heeft gedragen.
(Voorwaardelijk) opzet
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde doodslag gaat het in de eerste plaats om de beantwoording van de vraag of verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
De rechtbank is van oordeel dat opzet in onvoorwaardelijke zin niet bewezen kan worden, nu uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting is af te leiden dat verdachte de gevolgen van zijn handelen en daarmee de dood van het slachtoffer daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen heeft aanvaard.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens vaste rechtspraak aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is onder meer vereist dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer eveneens onvoldoende grond aanwezig is. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank onvoldoende steun in het dossier dat verdachte
opzettelijkin de richting van de fietsers heeft gestuurd. Twee van de drie fietsers hebben verklaard dat de bus tweemaal in hun richting stuurde. De andere fietser heeft waargenomen dat bus eenmaal in hun richting stuurde en ook de automobilist die achter de lijnbus reed, maakt melding van een enkele slingerbeweging. Concrete feiten en omstandigheden die wijzen op het welbewust sturen van de bus in de richting van de fietsers zijn echter niet uit het dossier op te maken. De rechtbank kan daardoor dan ook niet méér vaststellen dan dat verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden bij het passeren van de fietsers.
Dat verdachte op de West-Vlisterdijk onvoldoende rechts heeft gehouden is niet een zodanige omstandigheid dat op grond daarvan kan worden vastgesteld dat het verdachte onverschillig was wat de gevolgen van zijn handelen zouden zijn en dat sprake was van een welbewuste aanvaarding van de dood van het slachtoffer. Niets wijst er ook op dat verdachte zich een concrete voorstelling heeft gemaakt van de mogelijkheid dat zijn verkeersgedrag de dood van het slachtoffer zou veroorzaken en dat hij desondanks toch volhard heeft in zijn wijze van rijden.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie maar met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit.
Subsidiair ten laste gelegde
Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Voor de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, geldt dat aanmerkelijke onvoorzichtigheid onvoldoende is, maar dat sprake moet zijn van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij dat in zijn algemeenheid niet is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van de vereiste schuld. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Daarbij geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op grond van artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) zoveel mogelijk rechts had moeten houden. Verdachte heeft dit nagelaten. .
Voorts volgt uit de VOA dat verdachte voldoende zicht moet hebben gehad op het hem tegemoetkomende verkeer. Verdachte moet dan ook voldoende de mogelijkheid hebben gehad om de fietsers tijdig op te merken. Daarbij geldt dat verdachte ervan op de hoogte was dat de weg waarop hij reed onoverzichtelijk en gevaarlijk was. Dit maakt dat extra oplettendheid was geboden. Weliswaar heeft verdachte zijn snelheid aangepast, maar heeft hij de fietsers, waaronder het slachtoffer, niet waargenomen.
Onder deze feiten en omstandigheden is rechtbank van oordeel dat verdachte zich er onvoldoende van heeft vergewist of verkeersdeelnemers hem tegemoet kwamen. Verdachte heeft daarbij een essentiële verkeersregel, het zoveel mogelijk rechtshouden, overtreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.