In deze zaak, die op 2 maart 2015 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers [A] en [B] een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers maken bezwaar tegen de afgifte van privacygevoelige gegevens aan verdachten in een strafzaak, waarin zij niet zelf als verdachten zijn aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond is om schorsende werking te verlenen aan het cassatieberoep dat door eisers is ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun beklag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen gegevensdragers, waaronder laptops en andere digitale opslagmedia, zowel zakelijke als privé-informatie bevatten. De eisers hebben aangevoerd dat de Staat onrechtmatig handelt door deze gegevens ter beschikking te stellen aan de verdachten, en hebben verzocht om een verbod op de afgifte van niet-relevante en privacygevoelige informatie. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van de strafprocedure zwaarder wegen dan de privacybelangen van de eisers, en heeft de vorderingen van [A] en [B] afgewezen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de bescherming van privacygevoelige informatie niet onrechtmatig is, maar dat de procedure van artikel 552a Sv hen de mogelijkheid biedt om te klagen over het gebruik van hun gegevens. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van de zaak heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn.