ECLI:NL:RBDHA:2015:4920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
C-09-483284 - KG ZA 15-228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsende werking cassatieberoep en privacygevoelige gegevens in strafzaak

In deze zaak, die op 2 maart 2015 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers [A] en [B] een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers maken bezwaar tegen de afgifte van privacygevoelige gegevens aan verdachten in een strafzaak, waarin zij niet zelf als verdachten zijn aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond is om schorsende werking te verlenen aan het cassatieberoep dat door eisers is ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun beklag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen gegevensdragers, waaronder laptops en andere digitale opslagmedia, zowel zakelijke als privé-informatie bevatten. De eisers hebben aangevoerd dat de Staat onrechtmatig handelt door deze gegevens ter beschikking te stellen aan de verdachten, en hebben verzocht om een verbod op de afgifte van niet-relevante en privacygevoelige informatie. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van de strafprocedure zwaarder wegen dan de privacybelangen van de eisers, en heeft de vorderingen van [A] en [B] afgewezen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de bescherming van privacygevoelige informatie niet onrechtmatig is, maar dat de procedure van artikel 552a Sv hen de mogelijkheid biedt om te klagen over het gebruik van hun gegevens. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van de zaak heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn.

Uitspraak

Rechtbank dEN haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/483284 / KG ZA 15-228
Vonnis in kort geding van 2 maart 2015
in de zaak van

1.[A],

2. [B],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.A. van den Bosch te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
[C],
wonende te China,
advocaat mr. A.J.M. de Swart te Amsterdam.
Eisers worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A]’ en ‘[B]’ en gezamenlijk als [A] c.s.’. Gedaagde en de tussenkomende partij worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Staat’ en ‘[C]’.

1.Procesverloop en het incident tot tussenkomst

1.1.
[A] c.s. hebben de Staat op 20 februari 2015 doen dagvaarden om op 18 maart 2015 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Op verzoek van [A] c.s. is de behandeling van de zaak vervroegd naar 26 februari 2015. Vervolgens hebben [A] c.s. op 24 februari 2015 een herstelexploot uitgebracht en de Staat gedagvaard tegen 26 februari 2015. De zaak is vervolgens op die datum behandeld.
1.2.
Zoals vooraf door hem aangekondigd heeft [C] ter zitting gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [A] c.s. en de Staat. Ter zitting hebben [A] c.s. en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [C] is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.
1.3.
Tijdens de behandeling van de zaak heeft [C] de vordering tegen de Staat ingetrokken en verzocht hem als gevoegde partij te beschouwen. Aan laatstgemeld verzoek kan niet worden voldaan, aangezien hij voordien reeds was toegelaten als tussenkomende partij.
1.4.
Aan de door [A] c.s. aangekondigde eis in reconventie zal worden voorbijgegaan, aangezien deze tegenvordering alleen had kunnen worden ingesteld indien [C] een vordering tegen [A] c.s. zou hebben ingesteld. Dit is niet het geval, aangezien de door [C] gevorderde proceskostenveroordeling niet als zodanig is aan te merken.
1.5.
Spoedshalve heeft de voorzieningenrechter op 2 maart 2015 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Ten behoeve van de waarheidsvinding in de strafzaken met als codenamen ‘Haven’ en ‘Golf’ zijn onder [A] c.s. een viertal laptops, een externe harde schijf, twee recordable CD’s en een USB geheugenstick (hierna tezamen ‘de gegevensdragers’) in beslag genomen. Van deze gegevensdragers, die volgens opgaaf van het openbaar ministerie 3,4 miljoen gegevens bevatten, waaronder ruim 470.000 documenten, 885.000 e-mails en circa 570.000 graphics, zijn zogenoemde images (identieke digitale kopieën) gemaakt, die tezamen met andere gegevens (waaronder ook niet-digitale bescheiden) zijn ondergebracht in een zogenoemde dataroom. Het beslag rust thans op de digitale kopieën.
2.2.
De strafzaak tegen [A] is geëindigd en [B] is nooit verdachte geweest. Thans zijn drie strafzaken aanhangig. In één van de drie strafzaken, die gelijktijdig maar niet gevoegd worden behandeld, is [C] aangemerkt als verdachte. De drie strafzaken zijn thans aanhangig bij het Gerechtshof Den Haag (hierna ‘het hof’).
2.3.
Naar aanleiding van terechtzittingen gehouden op 23, 24 en 25 september 2014 heeft het hof in de drie strafzaken bij beslissingen van 17 oktober 2014 het openbaar ministerie gelast de verdediging uiterlijk 7 november 2014 een digitaal afschrift te verschaffen van alle documenten in de dataroom. Hierbij heeft het hof de verdediging verzocht uiterlijk op 19 januari 2015 kenbaar te maken of en zo ja welke stukken zij uit de dataroom aan het procesdossier toegevoegd zou wensen te zien. De door twee van de drie verdachten gedane verzoeken tot het verlenen van fysieke toegang tot de dataroom zijn, mede gelet op de terbeschikkingstelling van de digitale afschriften, afgewezen.
2.4.
Bij brief van 27 oktober 2014 heeft het openbaar ministerie aan het hof meegedeeld dat het ondoenlijk is om de niet-digitale gegevens van de dataroom digitaal aan de verdediging ter beschikking te stellen en dat de datadragers in de dataroom naast zakelijke gegevens ook privégegevens van [A] bevatten. In deze brief heeft het openbaar ministerie het hof verzocht om een extra zitting te beleggen.
2.5.
Bij brief van brief 28 oktober 2014 heeft het hof aan het openbaar ministerie te kennen gegeven dat hij geen aanleiding ziet een extra zitting te beleggen, aangezien de door het openbaar ministerie opgeworpen bezwaren geen onderwerpen betreffen die niet op de regiezitting aan de orde hadden kunnen komen. Wel heeft het hof aan het openbaar ministerie meegedeeld dat, indien digitale inzage niet tot de mogelijkheden behoort, het in de rede ligt dat aan de verdediging fysieke toegang tot de dataroom wordt verschaft.
2.6.
Bij brief van 5 november 2014 heeft het openbaar ministerie aan het hof nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van de privacybelangen van derden ([A]) en verzocht om een al dan niet formele bijeenkomst met procespartijen te beleggen.
2.7.
Bij brief van 6 november 2014 heeft het hof het volgende meegedeeld aan het openbaar ministerie:

Ten enenmale: waar bestanden wél digitaal voorhanden zijn, dient aan de verdediging hiervan een afschrift te worden verstrekt. De beslissing behoeft geen nadere toelichting; zij is duidelijk.
Ter terechtzitting van 23, 24, 25 september 2014 zijn alle betrokken partijen in de gelegenheid gesteld zich over de bij de verdediging heersende onderzoekswensen uit te laten. Dit heeft geresulteerd in voornoemde beslissing. Het hof ziet daarom geen aanleiding een nadere zitting dan wel een bijeenkomst te beleggen.
Met deze brief houdt het hof de onderhavige discussie voor gesloten.
2.8.
Op 14 november 2014 hebben [A] en [B] ieder op de voet van artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend bij de raadkamer van het hof. Hierin hebben [A] c.s. het hof onder meer verzocht iedere inzage en/of gebruik van de inbeslaggenomen en gekopieerde gegevens te verbieden, tenzij een modaliteit zou worden gecreëerd waarbij werd uitgesloten dat de verdachten kennis nemen van privacygevoelige informatie en verschoningsgerechtigde gegevens die niet van belang zijn voor de strafzaken. Daarnaast hebben [A] c.s. verzocht om vernietiging van de privégegevens. In deze procedure heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat de klacht partieel gegrond verklaard dient te worden, namelijk voor zover verzocht wordt om een verbod op kennisneming en gebruik van privé- en andere gegevens op de gegevensdragers die niet van betekenis zijn voor enige door het hof in de strafzaken te nemen beslissing. Hierbij heeft het openbaar ministerie een inzageprocedure voorgesteld waarbij de verdediging zoektermen zou mogen aanleveren en de FIOD of de raadsheercommissaris zou beoordelen of de gevonden data voldoen aan het relevantiecriterium en of deze ‘geheimhoudersstukken’ bevatten. In die procedure heeft [C] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [A] c.s., althans tot ongegrondverklaring van hun klachten.
2.9.
De klaagschriften zijn op zittingen van 1 december 2014 en 5 januari 2015 in de raadkamer behandeld. Bij (de in grote lijnen gelijkluidende) beschikkingen van 13 februari 2015 heeft de raadkamer van het hof het beklag van zowel [A] als [B] ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de raadkamer in de door [A] aanhangig gemaakte procedure ten aanzien van de laptops – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:

Het hof stelt voorop dat de beslissing of er en zo ja welke stukken uit de dataroom te zijner tijd aan het procesdossier worden toegevoegd aan die strafkamer is voorbehouden.
Op grond van het onderzoek in raadkamer is voorts onweersproken komen vast te staan dat de onder klaagster inbeslaggenomen laptops door haar toenmalige werkgever voor zakelijk gebruik ter beschikking zijn gesteld en dat deze laptops door klaagster ook voor privédoeleinden zijn gebruikt.
Door het gebruik van deze laptops voor zowel zakelijke als privédoeleinden, is naar het oordeel van het hof door eigen toedoen van klaagster een vermenging ontstaan van - de tot onderwerp van het beklag gemaakte – privégegevens en zakelijke gegevens. Een vermenging die niet ongedaan gemaakt kan worden, nu onweersproken aan de gemaakte images vanwege hun authenticiteit niets veranderd kan worden. Daarom acht het hof onvoldoende gronden aanwezig voor toewijzing van het beklag met betrekking tot de inzage/kennisneming en/of het gebruik van de in beslag genomen c.q. gekopieerde gegevens afkomstig van de (…) laptops en de in het klaagschrift daarmee samenhangende verzoeken.
Ten aanzien van de overige gegevensdragers heeft het hof overwogen dat [A] c.s. onvoldoende hebben gesteld wat hun belang is bij het beklag, aangezien onduidelijk is of zich hierop privégegevens bevinden en een deel van deze gegevens afkomstig zijn van (back-ups van) voormelde laptops. In de beschikkingen is het hof niet ingegaan op de door het openbaar ministerie voorgestelde inzageprocedure.
2.10.
Tegen deze beslissing hebben [A] c.s. op 18 februari 2015 beroep in cassatie ingesteld. Bij brieven van 20 februari 2015 hebben [A] c.s. de Hoge Raad verzocht om een spoedige behandeling.
2.11.
De aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaken staat gepland op 3 maart 2015 en nadien zijn nog 18 zittingsdagen ingepland.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vorderen [A] c.s. – zakelijk weergegeven – de Staat tijdelijk, tot aan de uitspraak van de Hoge Raad in de beklagprocedure, te verbieden alle voor de strafzaak niet relevante gegevens, alle privacygevoelige en alle verschoningsgerechtigde gegevens, voor zover afkomstig van (de gegevensdragers) [A] ter beschikking te stellen aan de verdachten; de Staat te veroordelen ervoor zorg te dragen dat de voor de strafzaak niet relevante gegevens worden versleuteld zodat wordt voorkomen dat deze informatie kan worden gebruikt of verspreid; althans in goede justitie een passende voorziening te treffen, een en ander met veroordeling van de Staat en [C] in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stellen [A] c.s. het volgende. De onder [A] c.s. inbeslaggenomen gegevensdragers bevatten zeer privacygevoelige gegevens, zoals correspondentie met artsen, notarissen en advocaten. Deze door de wet beschermde gegevens hebben niets van doen met de strafzaken en er bestaat dan ook geen recht om deze gegevens te doorzoeken en in beslag te nemen in een strafproces. In de beklagprocedure heeft het hof het gerechtvaardigde belang van [A] c.s. miskend. Het hof is ook niet ingegaan op de door het openbaar ministerie aangeboden modaliteiten om te komen tot een inzageprocedure die recht doet aan zowel de belangen van verdachten als die van [A] c.s. Een en ander geldt temeer nu in andere rechtsgebieden op het terrein van het sanctierecht de verschaffing van integrale images onrechtmatig wordt geacht en de Hoge Raad zich (nog) niet heeft uitgelaten over de vraag of niet-relevante ‘bijvangst’ in een strafzaak mag worden gebruikt. Voorts wordt de beklagregeling met betrekking tot kennisneming en het gebruik van gegevens door AG Knigge in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2012:BU2046) omschreven als ‘onevenwichtig’ en ‘ondoordacht’. Aangezien de aanstaande inbreuken onomkeerbaar en onherroepelijk zijn, hebben [A] c.s. er recht op en belang bij dat de beslissing op het cassatieberoep wordt afgewacht. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat op grond van artikel 98 Sv (nieuw) bij het gebruik van verschoningsgerechtigde informatie de onherroepelijk beslissing in de beklagprocedure dient te worden afgewacht, van welke bepaling [A] c.s. analoge toepassing vragen.
3.3.
De Staat en [C] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[A] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de Staat (het openbaar ministerie) onrechtmatig jegens hen handelt door vooruitlopend op de uitspraak in de cassatieprocedure ook de privacygevoelige informatie over van [A] c.s. aan de verdediging in de strafzaken te verschaffen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. Zij zijn in hun vordering ook ontvankelijk omdat voor hetgeen zij willen bereiken – een verbod tot afgifte van de gegevens totdat op het cassatieberoep is beslist – geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat.
4.2.
In de strafzaken heeft het hof op 17 oktober 2014 bevolen dat het openbaar ministerie de verdediging een digitaal afschrift moet verschaffen van alle documenten in de dataroom, waaronder de onder [A] c.s. inbeslaggenomen gegevens. In de regiezittingen zijn de (privacy)belangen van [A] c.s. niet aan de orde gesteld en bij de beslissing is met deze belangen dan ook geen rekening gehouden. Ook in de brieven van 28 oktober en 6 november 2014 is het hof niet ingegaan op de privacybelangen van [A] c.s. en het hof heeft in die belangen geen aanleiding gezien een nadere zitting of bijeenkomst te beleggen. In de vervolgens door [A] c.s. aanhangig gemaakte beklagprocedures zijn hun klachten ongegrond verklaard.
4.3.
Aangezien [A] c.s. in de strafzaken geen partij zijn, zijn zij voor de bescherming van hun belangen aangewezen op de beklagprocedure van artikel 552a Sv. Deze procedure hebben [A] c.s. – zonder succes – gevolgd. Nog daargelaten dat het openbaar ministerie formeel niet gehouden was de uitkomst van de beklagprocedure af te wachten, staat ook de cassatieprocedure niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het door het hof gegeven bevel. Daarvoor is immers geen wettelijke basis. Voor het toekennen van de door [A] c.s. voorgestane schorsende werking aan het cassatieberoep zou niettemin plaats zijn indien zou moeten worden aangenomen dat de beschikking in de beklagprocedure op een juridische of feitelijke misslag berust én onverkorte tenuitvoerlegging van het bevel tot afgifte jegens [A] c.s. onaanvaardbaar is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.4.
Gelet op de uitlatingen van [A] c.s. en van het openbaar ministerie moet ervan worden uitgegaan dat de onder [A] in beslag genomen gegevensdragers zowel zakelijke gegevens – die voor de strafzaken van evident belang (kunnen) zijn – als privégegevens met betrekking tot [A] c.s. – die voor de strafzaken mogelijk niet van belang zijn – bevatten. Aan [A] c.s. moet worden toegegeven dat het voor hen zeer pijnlijk kan zijn indien privacygevoelige gegevens aan de verdediging (digitaal) ter beschikking worden gesteld, temeer indien deze gegevens voor de waarheidsvinding in de strafzaken niet relevant zouden zijn. Vanuit het oogpunt van privacybescherming had het de voorkeur verdiend indien bij of kort na de inbeslagneming, al dan niet op verzoek van [A] c.s., privacygevoelige informatie die niet voor de strafzaken van belang was van het beslag was uitgezonderd en dat van de resterende gegevens vervolgens nieuwe kopieën waren gemaakt. Dit is niet gebeurd. In plaats daarvan zijn integrale kopieën van de inbeslaggenomen gegevensdragers in de dataroom ondergebracht en daarmee feitelijk aan het (onderzoeks)dossier toegevoegd. Het openbaar ministerie heeft van de gegevens in de dataroom een selectie gemaakt ten behoeve van het procesdossier in de strafzaken. Op grond van de beginselen van een eerlijk proces moet de verdediging de mogelijkheid hebben om controle uit te oefenen op de door het openbaar ministerie gemaakte selectie. Daarmee verdraagt zich niet dat datzelfde openbaar ministerie voorafgaand aan die controle een selectie maakt van de gegevens die aan de verdediging ter beschikking worden gesteld. Gelet op het voorgaande is het (strafvorderlijk) belang van inzage in de gegevens van de dataroom daarmee gegeven en zo bezien berust de beslissing in de beklagprocedure ook niet op een misslag. Op grond van artikel 552a Sv kunnen [A] c.s. klagen over het gebruik en de bewaring van de onder [A] inbeslaggenomen (privé)gegevens – en daarmee ook over de terbeschikkingstelling aan de verdachten in de strafzaken – maar uit niets blijkt dat de (privacy)belangen van [A] c.s., afgewogen tegen voormeld strafvorderlijk belang, doorslaggevend moeten zijn. Evenmin biedt de bepaling of de wetgeschiedenis ervan aanknopingspunten voor de wijze waarop in de beklagprocedure aan de (privacy)belangen van derden tegemoet kan worden gekomen. Om tegemoet te komen aan [A] c.s. zou hetzij alsnog een selectie moeten worden gemaakt van de gegevens in de dataroom – waarbij privégevoelige gegevens die voor de strafzaken niet relevant zijn zouden moeten worden verwijderd – hetzij een inzageprocedure moeten worden gevolgd. Nog daargelaten of een dergelijke voorziening op grond van artikel 552a Sv mogelijk is, is het achterwege laten van een dergelijke voorziening thans niet onrechtmatig te achten. Hiervoor gelden de navolgende redenen. In de eerste plaats betreft het een zeer omvangrijke hoeveelheid gegevens, zodat het maken van een selectie een zeer tijdrovende aangelegenheid is. In de tweede plaats betreft het gegevensdragers die voor zakelijk gebruik zijn verstrekt aan [A], maar waarop [A] naar eigen zeggen ook zeer privacygevoelige informatie heeft opgeslagen. Hoewel deze gegevens reeds in 2007 in beslag zijn genomen, hebben [A] c.s. daarover niet eerder geklaagd en tot op heden ook niet concreet aangegeven welke gegevens vernietigd dienen te worden. In de derde plaats heeft kennisneming van die gegevens (door het openbaar ministerie) al plaatsgevonden, althans kan dit zijn gebeurd, en hebben deze gegevens tijdens de strafzaken in eerste aanleg ook al ter inzage gelegen.
4.5.
Anders dan [A] c.s. kennelijk menen, hebben zij geen (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning. Zij zijn ook niet te beschouwen als (professionele) geheimhouders en aan hen komt ook geen beroep toe op grond van artikel 98 Sv, dat op 1 maart 2015 in werking is getreden. Er bestaat dan ook geen grond voor een voorziening op grond waarvan, naar analogie van voormelde bepaling, pas tot kennisneming van de gegevens mag worden overgegaan nadat onherroepelijk op het beklag is beslist.
4.6.
Voor toewijzing van de subsidiaire vordering is evenmin plaats. Ook deze vordering komt erop neer dat openbaar ministerie een voorselectie moet maken van de aan de verdediging ter beschikking te stellen gegevens, terwijl de transparantie van het strafproces nu juist met zich brengt dat de verdediging zelf de haar toegekende controlemogelijkheid uitoefent.
4.7.
Hetgeen is overwogen in 4.1. tot en met 4.6. neemt niet weg dat [C] en de overige verdachten (mogelijk) onrechtmatig handelen indien zij kennis nemen van de privacygevoelige informatie over [A] en/of indien zij deze informatie op enigerlei wijze gebruiken.
4.8.
Slotsom is dat de vorderingen van [A] c.s. moeten worden afgewezen. Zij zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [C] voor wat betreft de door hem ingestelde vordering jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;
- veroordeelt [A] c.s. in de overige proceskosten, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,- waarvan € 613,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat, en aan de zijde van [C] begroot op € 1.101,-, waarvan € 285,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.
wj