In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw dat de man meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning, die na hun echtscheiding nog niet is verkocht. De vrouw heeft de man op 14 november 2014 gedagvaard, waarna de zaak op 9 december 2014 is behandeld. De vrouw stelt dat de man zijn medewerking aan de verkoop weigert, omdat hij eerst afspraken wil maken over de hypothecaire restschuld die na de verkoop zal blijven. De vrouw heeft de voorzieningenrechter verzocht om haar te machtigen de woning zelfstandig te verkopen, dan wel de man te verplichten om mee te werken aan de verkoop. De man heeft in reconventie gevorderd dat de vrouw aantoont dat zij in staat is haar deel van de hypothecaire restschuld te voldoen en dat de woning voor een hogere vraagprijs in de verkoop wordt gezet.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor haar vorderingen, omdat de man inmiddels de achterstand in hypotheekbetalingen heeft ingelopen en noodzakelijk onderhoud heeft uitgevoerd. De vordering van de vrouw om zelfstandig de woning te verkopen wordt afgewezen, evenals haar verzoek om de makelaar de vraagprijs te laten bepalen. De voorzieningenrechter bevestigt echter dat de man gehouden is om de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, en dat de woning door de makelaar tegen een reële vraagprijs van € 225.000,-- in de verkoop moet worden gezet. De man wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom bij niet-nakoming van deze verplichtingen. De vorderingen van de man in reconventie worden afgewezen, omdat hij niet kan aantonen dat de door hem voorgestelde vraagprijs van € 259.500,-- reëel is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.