In deze zaak heeft VSM Automatisering B.V. (hierna: VSM) de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) aangeklaagd in een kort geding naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor een onderzoeks- en ontwikkelingstraject in het kader van het Small Business Innovation Research Program (SBIR). VSM had een offerte ingediend voor het terugdringen van ammoniakuitstoot in de veehouderij, maar de Staat heeft de gunningsbeslissing op 5 februari 2015 genomen, waarbij VSM niet tot de hoogst gerangschikte offertes behoorde. VSM vorderde primair dat de gunningsbeslissing werd ingetrokken en de offertes opnieuw beoordeeld werden, subsidiair dat de aanbestedingsprocedure werd gestaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat de scores van de offertes niet gelijktijdig met de gunningsbeslissing aan VSM heeft verstrekt, wat in strijd was met de spelregels die de Staat zelf had opgesteld. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit niet leidde tot toewijzing van de vorderingen van VSM, omdat de motiveringsplicht van de Staat was nageleefd en VSM niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk benadeeld was door het late verstrekken van de scores. De rechtbank benadrukte dat de motiveringsplicht is bedoeld om effectieve rechtsbescherming voor inschrijvers te waarborgen.
De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van VSM moesten worden afgewezen, maar bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de onzorgvuldigheid van de Staat in het verstrekken van de scores. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter mr. G.H.I.J. Hage op 15 april 2015.