ECLI:NL:RBDHA:2015:5594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
09/767202-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensenhandel en seksuele uitbuiting na onvoldoende bewijs

De rechtbank Den Haag heeft op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting van een vrouw die in de prostitutie werkte. De man zou de vrouw hebben gedwongen om in de seksindustrie te werken tussen 2012 en begin 2013. De rechtbank sprak de man vrij, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om hem te veroordelen. De vrouw had verklaard dat zij op eigen initiatief naar Nederland was gekomen en er was geen bewijs dat de man haar had geworven of gedwongen om in de prostitutie te werken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de vrouw niet voldoende werden ondersteund door ander bewijs, en dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar waren. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen van dwang of geweld, en dat de verdachte niet had gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan de vraag of de verdachte daadwerkelijk de intentie had om de vrouw uit te buiten. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767202-13
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag]1983 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 februari 2015 en 6 mei 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. van der Kallen en van hetgeen door de raadsman van verdachte
mr. V. Vitanov, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 8 april 2013 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte(s) mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer], seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer], (sub 6°),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een liefdesrelatie met die [slachtoffer] aangegaan en/of
- aan die [slachtoffer] verteld dat hij goed/beter werk voor haar zou vinden en/of
- die [slachtoffer] gehuisvest en/of
- aan die [slachtoffer] gezegd dat zij in de prostitutie moest gaan werken en/of
- die [slachtoffer] heeft gedreigd dat hij haar zou mishandelen als zij niet in de prostitutie wilde werken en/of
- gezegd dat het nog erger zou worden indien die [slachtoffer] met de politie zou gaan praten en/of
- die [slachtoffer] heeft bedreigd door te zeggen dat zij afgemaakt zou worden, of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of
- de werktijden van die [slachtoffer] bepaald en/of
- die [slachtoffer] veelvuldig heeft gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer] gedwongen althans bewogen om vele uren per dag en/of veel dagen achter elkaar te werken, ook als die [slachtoffer] ongesteld was en/of
- de beschikking gehad over de bankpas en/of de pincode van die [slachtoffer] en/of geldbedragen van de bankrekening van die [slachtoffer] heeft afgehaald en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen, een groot deel van het door haar in de prostitutie verdiende geld aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 8 april 2013 verscheen een vrouw genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) samen met een man genaamd [Getuige 1] (hierna: [Getuige 1]) en nog een andere man bij het politiebureau te Den Haag. Op grond van het daaropvolgende intakegesprek met [slachtoffer] en haar later gedane aangifte is het vermoeden ontstaan dat een Bulgaarse man, genaamd[verdachte] (hierna: verdachte), betrokken was bij de uitbuiting van [slachtoffer] in de prostitutie. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek naar mogelijk door verdachte gepleegde mensenhandel gestart. Gedurende dit onderzoek zijn onder andere historische gegevens opgevraagd en diverse getuigen gehoord.
De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of (bewezen kan worden dat) verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel in de zin van artikel 273f sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder de eerste, tweede, derde en vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteiten van mensenhandel heeft begaan, zij het in de periode van 1 november 2011 tot en met 12 december 2012 en met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, en dat hij zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer], die naar haar mening authentiek en op hoofdlijnen consistent zijn en voldoende ondersteund worden door de historische gegevens met betrekking tot de door [slachtoffer] gehuurde werkkamers in prostitutiestraten van verschillende steden in Nederland, de verklaringen van de zoon van [slachtoffer], genaamd [Getuige 3] (hierna: [Getuige 3]), de verklaringen van de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] (hierna: [Getuige 2]) en naar het signaalrapport van 6 april 2012 van de politie te Utrecht, waaruit blijkt dat tijdens een controle op het Zandpad te Utrecht door de politie bij [slachtoffer] een blauw oog is geconstateerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals verwoord in zijn pleitnota, integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort samengevat – de verklaring van [slachtoffer] van 14 januari 2015 niet mag worden gebruikt voor het bewijs omdat hij haar daarmee niet heeft kunnen confronteren. Verder worden volgens hem de verklaringen van [slachtoffer] niet voldoende ondersteund door ander bewijs. Bovendien zijn deze verklaringen naar zijn mening tegenstrijdig en bevatten zij onwaarheden.
De verklaringen van aangeefsters zoon [Getuige 3] vindt de raadsman inconsistent en onbetrouwbaar en deze zouden derhalve niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Met betrekking tot de verklaringen van de getuige [Getuige 1] is de raadsman van mening dat deze verklaringen ongeschikt zijn om als (steun)bewijs te dienen, omdat hij de voor verdachte belastende informatie niet zelf heeft waargenomen, maar achteraf van [slachtoffer] heeft gehoord. Bovendien heeft [slachtoffer] hem nooit medegedeeld hoe zij aan de blauwe plekken, die door [Getuige 1] zijn gezien, is gekomen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat deze door verdachte zijn veroorzaakt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [slachtoffer] en [Getuige 3] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Zij overweegt in dit verband het volgende.
Het valt te betreuren dat de raadsman aangeefster niet met een van haar verklaringen heeft kunnen confronteren, maar de rechtbank ziet niet in hoe de verdediging daardoor is benadeeld. Dit is door de raadsman ook niet toegelicht. Bovendien is bij pleidooi uitvoerig ingegaan op wat door aangeefster (ook in dat verhoor) is verklaard, zodat de rechtbank met de standpunten van de verdediging hieromtrent bekend is.
Weliswaar zijn er inderdaad in de verklaringen van aangeefster en haar zoon diverse discrepanties en inconsistenties aanwezig, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven.
De rechtbank zal derhalve bij de beoordeling van de tenlastelegging mede uitgaan van de verklaringen van [slachtoffer] en [Getuige 3] en daarbij telkens een afweging maken over de bruikbaarheid daarvan.
[slachtoffer] heeft (kort samengevat) verklaard dat zij en verdachte een relatie kregen en dat hij haar voorstelde om bij hem te komen wonen. Ze werkte toen in de kassen. Daar moest ze mee stoppen, omdat hij beter werk voor haar wist. Dit betrof prostitutie. Dat vond ze verschrikkelijk, maar ze ging ermee akkoord omdat hij haar een gezamenlijke toekomst voorspiegelde en een hoger inkomen dan ze in de kassen verdiende. Hij nam haar echter altijd al haar geld af. Ze had bijna geen dag vrij. Ze moest zonder condoom werken. Ze werd vaak door hem mishandeld, met name als ze niet genoeg geld had verdiend naar zijn zin. Ook werd ze door verdachte bedreigd. Pas toen een klant haar wilde helpen, durfde ze uiteindelijk aangifte te doen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verklaringen van [slachtoffer] omtrent het ten laste gelegde voldoende steun vinden in ander bewijs. Ingevolge het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich overigens niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [1]
In het licht van het voorgaande overweegt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde het navolgende.
Aan verdachte worden vier modaliteiten van mensenhandel verweten, kort gezegd:
a. het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen van [slachtoffer] met het oogmerk van uitbuiting, waarbij er sprake is van dwang en/of (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden, en/of door afpersing, fraude en/of misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie van die [slachtoffer];
b. door dwang, (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen en/of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, dan wel handelingen ondernemen waarvan verdachte wist of had moeten vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
c. door dwang en/of (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of fraude en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen, dan wel bewegen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde;
d. het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer].
Ad a. Artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr, bewezen kan worden, dient – gelet op hetgeen ten laste is gelegd – vastgesteld te worden of er sprake was van een
handeling(werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) en van
middelen(in dit geval bestaande uit dwang, geweld, bedreiging met geweld of met andere feitelijkheden, andere feitelijkheden, afpersing, fraude, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie). Indien zowel een of meer handelingen als een of meer middelen kunnen worden bewezen, dan dient vervolgens te worden beoordeeld of er sprake was van een
oogmerk van uitbuiting.
Handeling
Niet ter discussie staat dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde periode in de woning aan de [adres] te Den Haag hebben verbleven, dat verdachte deze woonruimte bij zijn moeder voor [slachtoffer] heeft geregeld, en dat [slachtoffer] gedurende deze periode als prostituee heeft gewerkt. Zowel [slachtoffer] als verdachte hebben dit verklaard. Derhalve kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gehuisvest.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vervoerd, overgebracht en opgenomen. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij op eigen initiatief naar Nederland is gekomen. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte haar heeft geworven om haar in de prostitutie te laten werken. De verklaringen van [slachtoffer] hieromtrent worden niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat verdachte handelingen heeft verricht, te weten het huisvesten van [slachtoffer], als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr.
Middelen
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte tegen [slachtoffer] afpersing of fraude heeft toegepast. [slachtoffer] heeft hieromtrent immers niets verklaard.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte geweld, dan wel bedreiging met geweld of met een andere feitelijkheid tegen [slachtoffer] heeft toegepast. De verklaring van [slachtoffer] dat zij door verdachte werd bedreigd vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel.
Met betrekking tot het gestelde gebruik van geweld overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij dagelijks dan wel meerdere keren per week door verdachte werd mishandeld. Dat zij is mishandeld, wordt ondersteund door het feit dat derden (de politie, [Getuige 1] en [Getuige 2]) bij verschillende gelegenheden blauwe plekken bij haar hebben waargenomen. Uit de betreffende verklaringen blijkt echter niet wie het letsel heeft toegebracht.
De rechtbank is verder – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de verklaringen van [Getuige 3] omtrent de mishandelingen van [slachtoffer] door verdachte niet als steunbewijs kunnen dienen. Deze verklaringen zijn namelijk inconsistent en op essentiële onderdelen in strijd met die van [slachtoffer]. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij elke dag door verdachte werd mishandeld en dat [Getuige 3] getuige is geweest van alle mishandelingen. [Getuige 3] zelf heeft tegenover de rechter-commissaris echter verklaard dat hij slechts eenmaal heeft gezien dat zijn moeder door verdachte werd mishandeld. Voor het overige verklaart hij over wat hij van zijn moeder heeft gehoord.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer] geweld als middel heeft toegepast.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte dwang tegen [slachtoffer] heeft toegepast, zodat zij in de prostitutie zou gaan werken. De verklaringen van [slachtoffer] vinden onvoldoende steun in een ander bewijsmiddel. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Wat [Getuige 1] over de uitbuiting van [slachtoffer], gepleegd door haar (ex)vriend, heeft verklaard, zijn niet zijn eigen waarnemingen. Hij heeft dit slechts van [slachtoffer] gehoord. Bovendien is de naam van de (ex)vriend hem niet bekend.
Getuige [Getuige 3] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van zijn moeder heeft gehoord dat ze van verdachte in de prostitutie moest werken, maar dat was nadat hij even daarvoor juist stellig had gezegd dat hij daar geen concrete aanwijzingen voor had en dat hij verdachte en zijn moeder daar nooit iets over heeft horen zeggen. De rechtbank kan aan deze uitlating dan ook geen doorslaggevende betekenis toekennen.
Voorts is uit het dossier niet gebleken dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij (het opstarten, dan wel faciliteren van) de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer]. Wederom vinden de verklaringen van [slachtoffer] hieromtrent geen steun in een ander bewijsmiddel. Weliswaar is uit de historische gegevens van de door [slachtoffer] gehuurde werkkamers in de prostitutiestraten in verschillende steden in Nederland gebleken dat [slachtoffer] vaak werkte en zelden een vrije dag had, echter concrete aanwijzingen dat verdachte hierin een rol heeft gehad, ontbreken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte regelmatig bij of in de directe omgeving van de werkplek van [slachtoffer] aanwezig was of dat hij haar tijdens haar werkzaamheden heeft gecontroleerd.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte volgens de verklaring van [slachtoffer] vanaf 12 december 2012 in Bulgarije verbleef, dat zij haar bankpassen toen heeft teruggekregen en dat zij vanaf januari 2013 geen geld meer heeft overgemaakt aan verdachte. Desondanks heeft zij daarna haar werkzaamheden als prostituee voortgezet en heeft zij na een aantal maanden pas aangifte tegen verdachte gedaan. Dat doet afbreuk aan haar verklaringen dat zij deze werkzaamheden onder dwang van verdachte verrichtte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft misleid of misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of van de kwetsbare positie van [slachtoffer].
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde periode een liefdesrelatie met elkaar hadden. Hoewel verdachte dit ter terechtzitting heeft ontkend, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan zijn verklaring bij de politie dat hij in het begin een relatie met [slachtoffer] heeft gehad en dat er ‘iets van samenwonen’ was. Hoewel er sprake is van verdachte omstandigheden en de verklaring van verdachte dat hij er pas in oktober 2012 achter kwam dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte volstrekt ongeloofwaardig is, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [slachtoffer] door de relatie onder valse voorwendselen in de prostitutie is gaan werken. Wederom wordt haar verklaring hieromtrent onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen onvoldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Aangezien van de handelingen alleen het huisvesten maar van de middelen geen enkele bewezen kunnen worden, dient reeds hierom voor dit feit vrijspraak te volgen.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of er bij verdachte sprake was van een oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad b. Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen, dan wel bewogen om in de prostitutie te werken. Zoals hierboven onder a. is overwogen, wordt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad c. Artikel 273f, lid 1, sub 9 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte door één van de ten laste gelegde middelen [slachtoffer] heeft gedwongen, dan wel bewogen haar verdiensten als prostituee aan hem geheel of gedeeltelijk te doen afstaan noch dat verdachte onder valse voorwendselen het door [slachtoffer] verdiende geld aan hem heeft laten afstaan.
De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen. Ook bij de beoordeling van deze modaliteit kunnen de verklaringen van [Getuige 3] omtrent de afgifte van geld door [slachtoffer] aan verdachte niet tot steunbewijs dienen, omdat deze verklaringen inconsistent zijn en op essentiële onderdelen in strijd zijn met de verklaringen van [slachtoffer].
Zo heeft [slachtoffer] heeft verklaard dat zij al haar verdiende geld aan verdachte heeft moeten afstaan. Dit strookt niet met de verklaring van [Getuige 3]. Hij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat zijn moeder als zij thuiskwam van haar werk elke dag vijftig euro aan verdachte moest afgeven. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat zijn moeder elke dag al haar verdiensten aan verdachte moest afstaan en dat zij daar bovenop nog elke dag vijftig euro aan verdachte moest afstaan.
Voorts zijn de verklaringen van [slachtoffer] over de gang van zaken met betrekking tot het door haar aan verdachte afgegeven geld inconsistent. Zij heeft verklaard dat zij al haar geld moest afstaan aan verdachte, maar ook dat zij zelf de huur betaalde aan verdachtes moeder. Verder heeft zij verklaard dat verdachte haar bankpasje had afgepakt en constant in zijn bezit had en dat hij het door haar verdiende geld op haar bankrekening stortte en met haar pinpas weer opnam. Na bevraging door de rechter-commissaris over haar uitgaven gedurende de dag heeft [slachtoffer] verklaard dat zij voorafgaand aan haar werk het pinpasje kreeg van verdachte en dat zij het na haar werk weer bij hem moest inleveren. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit onderzoek naar de bankrekening van [slachtoffer] niet is gebleken dat er enige onregelmatige, dan wel aan verdachte te linken transacties op deze bankrekening hebben plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de onder de derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat ook hierbij vrijspraak dient te volgen.
Ad d. Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Zoals hiervoor reeds overwogen kan niet bewezen worden dat [slachtoffer] haar verdiensten geheel of gedeeltelijk aan verdachte heeft afgestaan. Derhalve kan ook niet bewezen worden dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer], zodat ook ten aanzien van de onder de vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrijspraak dient te volgen.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 52.880,-.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij verzocht. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor dit strafgeding oplevert. Hij heeft derhalve verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering zodat zij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder de eerste, tweede, derde en vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. J.B. Wijnholt, rechter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2015.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 13 juli 2010, LJN BM2452