3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [slachtoffer] en [Getuige 3] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Zij overweegt in dit verband het volgende.
Het valt te betreuren dat de raadsman aangeefster niet met een van haar verklaringen heeft kunnen confronteren, maar de rechtbank ziet niet in hoe de verdediging daardoor is benadeeld. Dit is door de raadsman ook niet toegelicht. Bovendien is bij pleidooi uitvoerig ingegaan op wat door aangeefster (ook in dat verhoor) is verklaard, zodat de rechtbank met de standpunten van de verdediging hieromtrent bekend is.
Weliswaar zijn er inderdaad in de verklaringen van aangeefster en haar zoon diverse discrepanties en inconsistenties aanwezig, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven.
De rechtbank zal derhalve bij de beoordeling van de tenlastelegging mede uitgaan van de verklaringen van [slachtoffer] en [Getuige 3] en daarbij telkens een afweging maken over de bruikbaarheid daarvan.
[slachtoffer] heeft (kort samengevat) verklaard dat zij en verdachte een relatie kregen en dat hij haar voorstelde om bij hem te komen wonen. Ze werkte toen in de kassen. Daar moest ze mee stoppen, omdat hij beter werk voor haar wist. Dit betrof prostitutie. Dat vond ze verschrikkelijk, maar ze ging ermee akkoord omdat hij haar een gezamenlijke toekomst voorspiegelde en een hoger inkomen dan ze in de kassen verdiende. Hij nam haar echter altijd al haar geld af. Ze had bijna geen dag vrij. Ze moest zonder condoom werken. Ze werd vaak door hem mishandeld, met name als ze niet genoeg geld had verdiend naar zijn zin. Ook werd ze door verdachte bedreigd. Pas toen een klant haar wilde helpen, durfde ze uiteindelijk aangifte te doen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verklaringen van [slachtoffer] omtrent het ten laste gelegde voldoende steun vinden in ander bewijs. Ingevolge het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich overigens niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het licht van het voorgaande overweegt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde het navolgende.
Aan verdachte worden vier modaliteiten van mensenhandel verweten, kort gezegd:
a. het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen van [slachtoffer] met het oogmerk van uitbuiting, waarbij er sprake is van dwang en/of (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden, en/of door afpersing, fraude en/of misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie van die [slachtoffer];
b. door dwang, (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen en/of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, dan wel handelingen ondernemen waarvan verdachte wist of had moeten vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
c. door dwang en/of (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden, en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of fraude en/of waarbij misbruik is gemaakt van overwicht en van de kwetsbare positie, [slachtoffer] dwingen, dan wel bewegen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde;
d. het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer].
Ad a. Artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr, bewezen kan worden, dient – gelet op hetgeen ten laste is gelegd – vastgesteld te worden of er sprake was van een
handeling(werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) en van
middelen(in dit geval bestaande uit dwang, geweld, bedreiging met geweld of met andere feitelijkheden, andere feitelijkheden, afpersing, fraude, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie). Indien zowel een of meer handelingen als een of meer middelen kunnen worden bewezen, dan dient vervolgens te worden beoordeeld of er sprake was van een
oogmerk van uitbuiting.
Handeling
Niet ter discussie staat dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde periode in de woning aan de [adres] te Den Haag hebben verbleven, dat verdachte deze woonruimte bij zijn moeder voor [slachtoffer] heeft geregeld, en dat [slachtoffer] gedurende deze periode als prostituee heeft gewerkt. Zowel [slachtoffer] als verdachte hebben dit verklaard. Derhalve kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gehuisvest.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vervoerd, overgebracht en opgenomen. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij op eigen initiatief naar Nederland is gekomen. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte haar heeft geworven om haar in de prostitutie te laten werken. De verklaringen van [slachtoffer] hieromtrent worden niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat verdachte handelingen heeft verricht, te weten het huisvesten van [slachtoffer], als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr.
Middelen
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte tegen [slachtoffer] afpersing of fraude heeft toegepast. [slachtoffer] heeft hieromtrent immers niets verklaard.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte geweld, dan wel bedreiging met geweld of met een andere feitelijkheid tegen [slachtoffer] heeft toegepast. De verklaring van [slachtoffer] dat zij door verdachte werd bedreigd vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel.
Met betrekking tot het gestelde gebruik van geweld overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij dagelijks dan wel meerdere keren per week door verdachte werd mishandeld. Dat zij is mishandeld, wordt ondersteund door het feit dat derden (de politie, [Getuige 1] en [Getuige 2]) bij verschillende gelegenheden blauwe plekken bij haar hebben waargenomen. Uit de betreffende verklaringen blijkt echter niet wie het letsel heeft toegebracht.
De rechtbank is verder – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de verklaringen van [Getuige 3] omtrent de mishandelingen van [slachtoffer] door verdachte niet als steunbewijs kunnen dienen. Deze verklaringen zijn namelijk inconsistent en op essentiële onderdelen in strijd met die van [slachtoffer]. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij elke dag door verdachte werd mishandeld en dat [Getuige 3] getuige is geweest van alle mishandelingen. [Getuige 3] zelf heeft tegenover de rechter-commissaris echter verklaard dat hij slechts eenmaal heeft gezien dat zijn moeder door verdachte werd mishandeld. Voor het overige verklaart hij over wat hij van zijn moeder heeft gehoord.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer] geweld als middel heeft toegepast.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte dwang tegen [slachtoffer] heeft toegepast, zodat zij in de prostitutie zou gaan werken. De verklaringen van [slachtoffer] vinden onvoldoende steun in een ander bewijsmiddel. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Wat [Getuige 1] over de uitbuiting van [slachtoffer], gepleegd door haar (ex)vriend, heeft verklaard, zijn niet zijn eigen waarnemingen. Hij heeft dit slechts van [slachtoffer] gehoord. Bovendien is de naam van de (ex)vriend hem niet bekend.
Getuige [Getuige 3] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van zijn moeder heeft gehoord dat ze van verdachte in de prostitutie moest werken, maar dat was nadat hij even daarvoor juist stellig had gezegd dat hij daar geen concrete aanwijzingen voor had en dat hij verdachte en zijn moeder daar nooit iets over heeft horen zeggen. De rechtbank kan aan deze uitlating dan ook geen doorslaggevende betekenis toekennen.
Voorts is uit het dossier niet gebleken dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij (het opstarten, dan wel faciliteren van) de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer]. Wederom vinden de verklaringen van [slachtoffer] hieromtrent geen steun in een ander bewijsmiddel. Weliswaar is uit de historische gegevens van de door [slachtoffer] gehuurde werkkamers in de prostitutiestraten in verschillende steden in Nederland gebleken dat [slachtoffer] vaak werkte en zelden een vrije dag had, echter concrete aanwijzingen dat verdachte hierin een rol heeft gehad, ontbreken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte regelmatig bij of in de directe omgeving van de werkplek van [slachtoffer] aanwezig was of dat hij haar tijdens haar werkzaamheden heeft gecontroleerd.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte volgens de verklaring van [slachtoffer] vanaf 12 december 2012 in Bulgarije verbleef, dat zij haar bankpassen toen heeft teruggekregen en dat zij vanaf januari 2013 geen geld meer heeft overgemaakt aan verdachte. Desondanks heeft zij daarna haar werkzaamheden als prostituee voortgezet en heeft zij na een aantal maanden pas aangifte tegen verdachte gedaan. Dat doet afbreuk aan haar verklaringen dat zij deze werkzaamheden onder dwang van verdachte verrichtte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft misleid of misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of van de kwetsbare positie van [slachtoffer].
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde periode een liefdesrelatie met elkaar hadden. Hoewel verdachte dit ter terechtzitting heeft ontkend, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan zijn verklaring bij de politie dat hij in het begin een relatie met [slachtoffer] heeft gehad en dat er ‘iets van samenwonen’ was. Hoewel er sprake is van verdachte omstandigheden en de verklaring van verdachte dat hij er pas in oktober 2012 achter kwam dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte volstrekt ongeloofwaardig is, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [slachtoffer] door de relatie onder valse voorwendselen in de prostitutie is gaan werken. Wederom wordt haar verklaring hieromtrent onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen onvoldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Aangezien van de handelingen alleen het huisvesten maar van de middelen geen enkele bewezen kunnen worden, dient reeds hierom voor dit feit vrijspraak te volgen.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of er bij verdachte sprake was van een oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad b. Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen, dan wel bewogen om in de prostitutie te werken. Zoals hierboven onder a. is overwogen, wordt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van de onder tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrij.
Ad c. Artikel 273f, lid 1, sub 9 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte door één van de ten laste gelegde middelen [slachtoffer] heeft gedwongen, dan wel bewogen haar verdiensten als prostituee aan hem geheel of gedeeltelijk te doen afstaan noch dat verdachte onder valse voorwendselen het door [slachtoffer] verdiende geld aan hem heeft laten afstaan.
De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen. Ook bij de beoordeling van deze modaliteit kunnen de verklaringen van [Getuige 3] omtrent de afgifte van geld door [slachtoffer] aan verdachte niet tot steunbewijs dienen, omdat deze verklaringen inconsistent zijn en op essentiële onderdelen in strijd zijn met de verklaringen van [slachtoffer].
Zo heeft [slachtoffer] heeft verklaard dat zij al haar verdiende geld aan verdachte heeft moeten afstaan. Dit strookt niet met de verklaring van [Getuige 3]. Hij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat zijn moeder als zij thuiskwam van haar werk elke dag vijftig euro aan verdachte moest afgeven. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat zijn moeder elke dag al haar verdiensten aan verdachte moest afstaan en dat zij daar bovenop nog elke dag vijftig euro aan verdachte moest afstaan.
Voorts zijn de verklaringen van [slachtoffer] over de gang van zaken met betrekking tot het door haar aan verdachte afgegeven geld inconsistent. Zij heeft verklaard dat zij al haar geld moest afstaan aan verdachte, maar ook dat zij zelf de huur betaalde aan verdachtes moeder. Verder heeft zij verklaard dat verdachte haar bankpasje had afgepakt en constant in zijn bezit had en dat hij het door haar verdiende geld op haar bankrekening stortte en met haar pinpas weer opnam. Na bevraging door de rechter-commissaris over haar uitgaven gedurende de dag heeft [slachtoffer] verklaard dat zij voorafgaand aan haar werk het pinpasje kreeg van verdachte en dat zij het na haar werk weer bij hem moest inleveren. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit onderzoek naar de bankrekening van [slachtoffer] niet is gebleken dat er enige onregelmatige, dan wel aan verdachte te linken transacties op deze bankrekening hebben plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de onder de derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat ook hierbij vrijspraak dient te volgen.
Ad d. Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Zoals hiervoor reeds overwogen kan niet bewezen worden dat [slachtoffer] haar verdiensten geheel of gedeeltelijk aan verdachte heeft afgestaan. Derhalve kan ook niet bewezen worden dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer], zodat ook ten aanzien van de onder de vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde modaliteit van mensenhandel vrijspraak dient te volgen.