ECLI:NL:RBDHA:2015:6079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
C-09-478115 - KG ZA 14-1426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van strafvorderlijk beslag op auto in kort geding

In deze zaak vorderen eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], de opheffing van een strafvorderlijk beslag op een Porsche Panamera, die op naam staat van [eiseres 2]. Het beslag is gelegd door het openbaar ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. Eiseressen stellen dat het beslag onterecht is en dat er geen bewijs is van criminele herkomst van de auto. De rechtbank heeft eerder klaagschriften van eiseressen ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat het belang van strafvervolging zich verzet tegen de teruggave van de auto. De voorzieningenrechter overweegt dat eiseressen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstaat die voldoende rechtsbescherming biedt. De rechtbank concludeert dat het belang van de strafvordering zwaarder weegt dan de belangen van eiseressen, en dat er geen spoedeisend belang is dat een nieuwe beklagprocedure niet kan afwachten. Eiseressen worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/478115/ KG ZA 14/1426
Vonnis in kort geding van 11 februari 2015
in de zaak van

1.1. [eiseres 1]

wonende te [woonplaats], Spanje,
2.
[eiseres 2]
wonende te [woonplaats], Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. N.A. de Leon-van den Berg te Utrecht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiseres 1]’, ‘[eiseres 2]’ en ‘de Staat’. [eiseres 1] en [eiseres 2] worden gezamenlijk aangeduid als ‘eiseressen’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 januari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiseres 2] is de dochter van [eiseres 1]. Sinds 24 mei 2012 staat een Porsche Panamera met (thans) Duits kenteken [nummer] (hierna: de auto) op naam van [eiseres 2].
1.2.
In april 2013 is het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen eiseressen, vanwege een verdenking van witwassen.
1.3.
Op 29 april 2013 is op last van de officier van justitie, op grond van artikel 94 van het Wetboek van Burgerlijke Strafvordering (hierna: Sv), de auto onder [eiseres 1] – die op dat moment de auto onder zich had – in beslag genomen.
1.4.
Tegen deze inbeslagname is namens [eiseres 2] op 26 juni 2013 op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. In het klaagschrift is aangevoerd dat [eiseres 2] door de voortduring van het beslag in haar belangen wordt geschaad, terwijl de inbeslaggenomen auto haar toebehoort. Bij beschikking van 24 september 2013 is het beklag door de raadkamer van de rechtbank ongegrond verklaard. Voorzover relevant heeft de rechtbank daarbij als volgt overwogen:
“(…)
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvervolging zich in dit geval verzet tegen de teruggave van de auto aan klager.
Hierdoor dient het beslag voort te duren omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, hetgeen in beslag is genomen zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer. (…)
(…)”
Tegen deze beslissing is geen cassatie ingesteld.
1.5.
[eiseres 2] is op 1 en 2 oktober 2013 als verdachte van witwassen gehoord door de politie. [eiseres 1] is op 12 november 2013 als verdachte van witwassen gehoord door de politie.
1.6.
Vanaf oktober 2013 heeft het openbaar ministerie in het kader van het strafrechtelijke onderzoek tegen eiseressen meerdere rechtshulpverzoeken aan Spanje en Zwitserland gedaan.
1.7.
Op 14 juli 2014 is namens [eiseres 2] een tweede klaagschrift op grond van artikel 552a Sv bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht ingediend. Als klacht is, kort samengevat, aangevoerd dat het onderzoek door de politie te lang duurt en nauwelijks voortgang kent. Bovendien is niet duidelijk of [eiseres 2] dan wel [eiseres 1] als verdachte wordt aangemerkt. [eiseres 2] stelt in haar belangen te worden geschaad omdat ze de auto niet kan gebruiken en doordat de auto in waarde daalt. Bij beschikking van 3 september 2014 van de raadkamer van de rechtbank is ook dit beklag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij als volgt overwogen, voor zover nu relevant:
“(…)
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van de auto aan klaagster. Het onderzoek is nog niet afgerond en het beslag dient voort te duren voor het aan de dag brengen van de waarheid in de strafzaak. Voorts is (…) niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de auto zal verbeurd verklaren. (…)
(…) Uit de beschikking van 24 september 2013 blijkt dat de officier van justitie in de vorige rekestenprocedure heeft toegegeven dat de start van het onderzoek niet erg voortvarend is geweest, maar daarbij te kennen heeft gegeven dat het onderzoek zou worden opgepakt en voortgezet. Uit het dossier in de onderhavige procedure blijkt dat dat ook is gebeurd. Vanaf oktober 2013 zijn zowel klaagster als de medeverdachte [eiseres 1]meermalen gehoord en zijn er nadere rechtshulpverzoeken gedaan. De ervaring leert dat met rechtshulpverzoeken de nodige tijd gemoeid is. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt de rechtbank thans niet tot het oordeel dat het onderzoek onvoldoende voortvarend verloopt.
(…)”
Ook tegen deze beschikking heeft Duric geen[eiseres 2]cassatie ingesteld.
1.8.
Het strafvorderlijk onderzoek is nog niet afgerond.

2.Het geschil

2.1.
Eiseressen vorderen – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen het strafvorderlijk beslag op de auto op te (doen) heffen en tot teruggave van de auto aan de eigenaar / rechthebbende, alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
2.2.
Daartoe voeren eiseressen, onder meer, het volgende aan. Eiseressen ontkennen uitdrukkelijk dat er sprake is van witwassen en dat de auto een criminele herkomst heeft. Hoewel de officier van justitie al lang de tijd heeft gehad het onderzoek af te ronden, blijft een bodemprocedure in de strafzaak uit. Maatstaf bij de beoordeling van een beklag over de inbeslagname op grond van artikel 552a Sv is of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed verzet. Daarbij is, in dit geval, van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid, voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wel of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer. Dit criterium wordt eng gehanteerd en een klaagschrift van eiseressen is reeds tweemaal ongegrond verklaard. Thans is de beklagprocedure voor eiseressen niet meer een bij wet voorgeschreven voorziening die voldoende rechtsbescherming biedt en daarom is in dit geval de voorzieningenrechter als zogenaamde restrechter bevoegd van het gevorderde kennis te nemen. De raadkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht zal de ongegrond verklaring blijven uitspreken, omdat gemeend wordt dat de bodemstrafrechter het laatste woord moet hebben over het strafvorderlijk beslag. Het strafvorderlijk beslag duurt al lang, er is geen zicht op een spoedige datum waarop de strafzaak inhoudelijk aan de bodemstrafrechter zal worden voorgelegd. Omdat de auto aanzienlijk in (dag)waarde zal blijven verminderen hebben eiseressen een spoedeisend belang bij het gevorderde.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Eiseressen leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens hen onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2
De voorzieningenrechter overweegt dat eiseressen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen wanneer er voor hen een andere rechtsgang openstaat of heeft gestaan die voldoende rechtsbescherming biedt. Als dat het geval is, is voor de beoordeling door de voorzieningenrechter in beginsel geen plaats. Zoals door de Staat terecht is aangevoerd is het vaste rechtspraak dat de beklagprocedure conform artikel 552a Sv in beginsel heeft te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Eiseressen hebben niets aangevoerd waaruit zou blijken dat voor hen de beklagprocedure niet met voldoende waarborgen omkleed is. De enkele omstandigheid dat de beslissingen die de raadkamer van de rechtbank in de beklagprocedure tot heden heeft genomen, eiseressen niet welgevallig zijn, is daartoe ontoereikend. Niet gebleken is dat de raadkamer van de rechtbank bij haar beslissingen niet de juiste wettelijke maatstaf heeft toegepast. Overigens zou de voorzieningenrechter bij een inhoudelijke beoordeling aan dezelfde maatstaf gebonden zijn.
3.4.
Het voorgaande zou anders kunnen zijn als in een situatie van onverwijlde spoed via de beklagprocedure geen tijdige voorziening te verkrijgen is. Een dergelijke situatie is hier echter niet aan de orde. Het door eiseressen gestelde spoedeisend belang is uitsluitend gelegen in de vermindering van de waarde van de auto. Dit belang is in de beklagprocedure die tot de beschikking van 3 september 2014 heeft geleid ook door Duric gesteld en[eiseres 2]vormde voor de raadkamer van de rechtbank geen grond voor gegrondverklaring van het beslag. Eiseressen hebben hieromtrent geen relevante gewijzigde omstandigheden gesteld. Voor zover eiseressen zich in dit verband beroepen op het tijdsverloop sinds de beschikking van 3 september 2014 merkt de voorzieningenrechter op dat dit geen relevante wijziging van omstandigheden is, nu dat tijdsverloop een gevolg is dat inherent is aan de beslissing van de raadkamer om het beklag ongegrond te verklaren. Deze stelling kan derhalve reeds daarom niet tot ontvankelijkheid van eiseressen leiden, nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat de waardevermindering een zodanig spoedeisend belang is dat een (nieuwe) beklagprocedure niet afgewacht zou kunnen worden. Voorts is ook niet aan de orde dat eiseressen een oordeel willen over een beslissing die niet aan de raadkamer kan worden voorgelegd (zoals bijvoorbeeld een voorgenomen vervreemding van de auto op grond van artikel 117 Sv), zodat ontvankelijkheid van eiseressen op die grond evenmin aan de orde is.
3.4.
Een en ander leidt tot de slotsom dat eiseressen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de auto. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzieningenrechter niet toe.
3.5.
Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in het gevorderde;
- veroordeelt eiseressen hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het uitspreken van dit vonnis;
- veroordeelt eiseressen tevens hoofdelijk in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
idt