ECLI:NL:RBDHA:2015:6450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
09/469149 / HA ZA 14-771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de huwelijksgemeenschap en vaststelling van het exploitatiesaldo van onroerend goed

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2015, betreft het de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap tussen [A] en [B]. Partijen zijn op 20 september 1970 in het huwelijk getreden en zijn inmiddels gescheiden. De rechtbank heeft eerder, op 2 april 2012, de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. In deze procedure vordert [A] dat de rechtbank een deskundige benoemt om het exploitatiesaldo van de aan haar toebedeelde onroerende goederen vast te stellen. [B] wordt verzocht om relevante documentatie te verstrekken en wordt aangesproken op zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van [A] en [B] beoordeeld, waarbij de hoogte van het exploitatiesaldo en de verrekenposten centraal stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het exploitatiesaldo over de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 € 104.794,60 bedraagt, dat [B] aan [A] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de rechtbank [A] veroordeeld tot betaling van € 28.501,59 aan [B], welke vordering mag worden verrekend met de vordering van [A]. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/469149 / HA ZA 14-771
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.A.M.G. Wellen te Den Haag.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie zal hierna [A] of de vrouw worden genoemd. Gedaagde in conventie, eiser in reconventie zal hierna [B] of de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juni 2014 met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord / eis in conventie met producties 1 tot en met 18;
  • het tussenvonnis van 17 september 2014 waarbij een comparitie van partijen is
bevolen;
- het proces-verbaal van de op 10 april 2015 gehouden comparitie van partijen en de
daarin genoemde stukken, te weten de conclusie van antwoord in reconventie,
tevens vermeerdering van eis met producties 12 tot en met 20, alsmede de brief met producties 19, 20 en 21 van de zijde van [B];
- de brief van 1 mei 2015 van de zijde van [A] met een opmerking over de
inhoud van genoemd proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 20 september 1970 in het huwelijk getreden. Bij (tussen) beschikking van 2 april 2012 van deze rechtbank (hierna: de beschikking van
2 april 2012) is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op
15 mei 2012 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op de zitting die vooraf is gegaan aan de beschikking van 2 april 2012 hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van het in de huwelijkse gemeenschap van goederen vallend, in Nederland gelegen, onroerend goed. Aan [A] is ter uitvoering van die afspraak bij akte van 31 december 2012 een zevental in Nederland gelegen onroerende goederen toebedeeld. In verband met deze toedeling is in de beschikking van 2 april 2012 opgenomen:
“De eenmanszaak [KDM Vastgoed] en de kas en inventaris behorende bij de eenmanszaak zullen aan de man worden toebedeeld. Als tegenprestatie zal de man aan de vrouw voldoen het exploitatiesaldo van de panden die aan de vrouw worden toebedeeld […] over de periode van 1 maart 2010 tot aan de daadwerkelijke toedeling aan de vrouw. Onder exploitatiesaldo verstaan partijen: de opbrengsten uit de betreffende panden verminderd met de met betrekking tot die panden gemaakte kosten (waaronder begrepen de beheerskosten die gesteld worden op de helft van de beheerskosten voor alle tot de gemeenschap behorende panden), waarop vervolgens in mindering wordt gebracht een bedrag van € 1.000,-- per maand dat de vrouw reeds als voorschot op de exploitatie heeft ontvangen. Bovendien strekt hierop in mindering een bedrag van € 8.600,--, zijnde het door partijen ter terechtzitting overeengekomen bedrag uit hoofde van kasopnames door de vrouw.”
2.3.
In de beschikking van 2 april 2012 is voorts nog in verband met het in de huwelijkse gemeenschap van goederen vallend, buiten Nederland gelegen, onroerend goed het navolgende opgenomen:
“Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen dat beide appartementen in Aruba (inclusief de daarop rustende hypotheek en de daaraan verbonden gerechtelijke procedures in Aruba) aan de man worden toebedeeld, evenals het onroerend goed […] [adres 4], [perceel] en[perceel 2]. Het [overige in het buitenland gelegen] onroerend goed […] zal aan de vrouw worden toebedeeld, dit alles zonder nadere verrekening. Ten overvloede wordt overwogen dat, nu partijen het er over eens zijn dat de waarde van de aan de panden te Aruba verbonden hypotheek € 16.709,-- bedraagt, het niet (meer) van belang is welke peildatum voor de waarde van de hypotheek wordt genomen.”
2.4.
In de (eind) beschikking d.d. 8 april 2013 van deze rechtbank (hierna: de beschikking van 8 april 2013) is onder meer het navolgende overwogen en beslist:
“Exploitatiesaldo
Tot slot heeft de vrouw verzocht om in plaats vanaf 1 maart 2010, te bepalen dat met ingang van 1 januari 2010 het exploitatiesaldo wordt berekend tot en met de datum van de notariële levering van de panden. De vrouw stelt dat haar verzoek is ingegeven vanwege praktische gronden. De man stemt hiermee niet in.
De rechtbank overweegt als volgt. De in de tussenbeschikking van 2 april 2012 schematisch weergegeven berekening van het exploitatiesaldo is gebaseerd op een overeenstemming tussen partijen. De vrouw kan, nu de man niet instemt, deze overeenkomst niet eenzijdig wijzigen.
Tot slot merkt de rechtbank ten overvloede op dat de man bij zijn brief van
1 maart 2013, op zijn overzichten […] nieuwe verrekenposten heeft opgevoerd. Deze nieuwe verrekenposten heeft de rechtbank niet behandeld, nu er in deze fase van de procedure geen plaats is voor nieuwe verrekenposten omdat zulks tot een onredelijke vertraging van de procedure zou leiden en strijd zou opleveren met een goede procesorde […]
Beslissing
De rechtbank:
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:
Aan de man wordt toebedeeld:
[…] de (activa en passiva behorende tot de) eenmanszaak KDM Vastgoed, de kas KDM/verhuur en de inventaris kantoor KDM, onder de verplichting aan de vrouw te voldoen het exploitatiesaldo (conform hetgeen [in] de beschikking van
2 april 2012 van deze rechtbank verwoorde) van de panden die aan de vrouw worden toebedeeld over de periode van 1 maart 2010 tot aan de daadwerkelijke toedeling aan de vrouw;
[…] bepaalt dat in het kader van de toedeling van het onroerend goed in Aruba en Suriname geen nadere verrekening zal plaatsvinden […]
Bepaalt dat in de interne verhouding tussen partijen de man een schuld aan
[X] van € 64.643,-- als een eigen schuld voor zijn rekening zal nemen onder de verplichting van de vrouw om aan de man een bedrag te vergoeden van
€ 32.321,50 en bepaalt voorts dat, indien een voor zover mocht blijken dat de heer [X] voor het overige op de peildatum (1 januari 2010) nog een vordering op (één van) partijen heeft, in hun onderlinge verhouding ieder van partijen gehouden is de helft van die schuld voor zijn/haar rekening te nemen […]”.
2.5.
In het hoger beroep tegen de beschikking van 8 april 2013 heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 5 februari 2014 onder meer als volgt overwogen en beslist:
“Schulden aan [X]
De man stelt dat er twee schulden zijn aan de heer [X], hierna [X]. Een schuld van € 64.643,-. Deze schuld betreft de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] te Den Haag. De man heeft deze woning verkocht voor en namens [X] en in overleg met hem afgesproken dat de opbrengst van de verkoop als een lening aan de man zou toekomen. Tevens is er sprake van een schuld van € 315.000,-. Deze schuld is aangegaan in verband met de aankoop van onroerend goed in Suriname. Deze schuld en het onroerend goed zijn in eerste instantie door partijen over het hoofd gezien aangezien de man pas sinds 2010 zijn buitenlandse schulden en bezittingen opgeeft in box 3. [X] heeft de schulden nog niet opgeëist, maar zodra hij dit zal doen, zal de helft voor rekening van de vrouw moeten komen. Er is geen sprake van een fictieve schuld.
De vrouw stelt dat partijen geen schuld aan [X] hebben, althans subsidiair dat er geen zekerheid en/of duidelijkheid is over de hoogte van een schuld aan of mogelijke vordering op [X]. Deze schuld betreft een fictie. [X] is de zwager van de man. De vrouw vermoedt dat de schuld in overleg tussen de man en [X] tot stand is gekomen enkel met het doel de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te compenseren. In aanvulling op het beroepschrift heeft de vrouw gesteld dat de gemeenschap per saldo een vordering op [X] heeft van € 52.866,93.
Het hof overweegt [met betrekking tot onder meer de door de man gestelde schulden aan [X]] als volgt. Partijen hebben uiteenlopende opvattingen over het al dan niet bestaan van voornoemde schulden. Ondanks het overleggen van een veelvoud aan producties zijn partijen, naar het oordeel van het hof, er niet in geslaagd inzichtelijk te maken of op het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap sprake is van vooromschreven gemeenschapsschulden en zo ja, wat de omvang hier van is. Bij gebreke van voldoende relevante en verifieerbare onderliggende bescheiden is het hof van oordeel dat, anders dan door de rechtbank is geoordeeld, niet kan worden vastgesteld of voornoemde schulden al dan niet bestaan op de voormelde peildatum, laat staan wat de eventuele omvang van de schulden zou zijn. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking te dienaangaande vernietigen. Voor zover de ontbonden gemeenschap schulden zou omvatten, houdt het hof partijen in zijn algemeenheid voor dat de hoofdregel is dat gemeenschapsschulden door ieder van partijen voor de helft worden gedragen. Indien een van de partijen voor meer dan de helft een gemeenschapsschuld na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap heeft betaald, heeft deze partij een regresrecht op grond van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Exploitatiesaldo
[…]
Het hof overweegt als volgt. Uit de tussenbeschikking van 2 april 2013 blijkt dat partijen in eerste aanleg ter terechtzitting overeenstemming hebben bereikt over het exploitatiesaldo en de ingangsdatum van de betaling hiervan. Nu deze ingangsdatum is gegrond op een overeenkomst van partijen en de man hierin geen wijziging wenst aan te brengen, is het hof met de rechtbank van oordeel, dat de ingangsdatum niet kan worden gewijzigd. De door de vrouw gestelde feiten of omstandigheden kunnen niet leiden tot een ander oordeel.
[…]
BESLISSING […]
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbende op:
-
[…]
-
[…]
-
de schuld aan [X], […]
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken van partijen betreffende het vorenstaande alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een deskundige zal benoemen die het exploitatiesaldo zal vaststellen met bepaling dat [B] het in artikel 195 Rv bedoelde voorschot zal dienen te deponeren;
II. [B] zal gebieden alle relevante documentatie benodigd voor het vaststellen van het exploitatiesaldo aan de deskundige en aan [A] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. [B] te veroordelen tot betaling van hetgeen hij, gezien het door de deskundige vastgestelde exploitatiesaldo, aan [A] verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010;
IV. [B] zal veroordelen tot betaling van € 8.937 en € 2.617;
V. [B] zal veroordelen in de (na)kosten van dit geding, de kosten van de deskundige daaronder begrepen.
3.2.
[A] legt aan haar vorderingen verkort weergegeven het navolgende ten grondslag. Partijen dienen nog uitvoering te geven aan de (door het gerechtshof bekrachtigde) beslissing van deze rechtbank betreffende het exploitatiesaldo in de beschikking van 8 april 2013. [B] heeft weliswaar een voorstel gedaan voor uitvoering daarvan, maar de cijfers in dit voorstel zijn voor [A] niet te controleren en het voorstel bevat bovendien onterechte verrekenposten. Voorts is in de verdeling geen rekening gehouden met een belastingteruggave aan [B] betreffende de inkomstenbelasting over 2009 van € 17.874 en evenmin met een door [A] betaald bedrag ter hoogte van € 15.702 aan inkomstenbelasting over 2010. [B] dient haar dan ook € 8,937 (zijnde de helft van € 17.874) te betalen en, gezien de peildatum van 1 maart 2010, € 2.617 (zijnde 2/12e van € 15.702).
3.3.
[B] voert gemotiveerd verweer.
in reconventie
3.4.
[B] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [A] zal veroordelen tot betaling van € 21.010, € 58.584,59 en
€ 639,63;
II. voor recht zal verklaren dat [B] gerechtigd is zijn reconventionele vorderingen te verrekenen met de vorderingen van [A];
III. [A] zal veroordelen in de (na)kosten van dit geding.
3.5.
[B] legt aan zijn vorderingen verkort weergegeven het navolgende ten grondslag. Op 1 januari 2010 - de waardepeildatum van de banksaldi van partijen - waren [A] en [B] de heer [X] (hierna: [X]) nog in totaal
€ 106.667,23 verschuldigd. Na 1 januari 2010 heeft [B] daarvan in totaal
€ 42.020 afgelost. [A] is [B] dus nog de helft van deze aflossing,
€ 21.010, verschuldigd. Voorts stelt [B] na 1 januari 2010 nog een aantal betalingen ten behoeve van [A] te hebben gedaan met een totaal beloop van
€ 58.584,59. Indien deze aan [B] verschuldigde bedragen worden afgetrokken van hetgeen [B] aan [A] verschuldigd is in verband met het exploitatiesaldo, en hij reeds aan haar heeft voldaan, resteert een bedrag van
€ 639,63 dat [B] onverschuldigd aan [A] heeft voldaan.
3.6.
[A] voert gemotiveerd verweer.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
De conventionele vorderingen zijn voornamelijk gericht op de begroting van het exploitatiesaldo over de periode 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012. Uit de beschikking van 2 april 2012 volgt dat onder exploitatiesaldo dient te worden verstaan: de opbrengsten uit de panden verminderd met de met betrekking tot die panden gemaakte kosten (waaronder begrepen de beheerskosten die gesteld worden op de helft van de beheerskosten voor alle tot de gemeenschap behorende panden), waarop vervolgens in mindering wordt gebracht een bedrag van € 1.000,-- per maand dat de vrouw reeds als voorschot op de exploitatie heeft ontvangen en een bedrag van € 8.600,--, zijnde kasopnames door de vrouw. Zowel [A] (productie 9 bij dagvaarding) als [B] (productie 1 bij antwoord in conventie) hebben ter zake een overzicht overgelegd waarin zij het exploitatiesaldo berekenen. Beiden hebben op onderdelen onderliggende stukken in het geding gebracht.
Deskundige?
4.2.
De rechtbank is met [B] van oordeel dat voor de begroting van het exploitatiesaldo het inwinnen van een deskundigenbericht niet noodzakelijk is, nu de rechtbank dit saldo aan de hand van de stellingen van partijen en de door partijen in het geding gebrachte stukken zelfstandig kan begroten. Daarbij weegt mee dat de ter comparitie door [A] gestelde voorbeelden van dubieuze boekhouding - zo zou bijvoorbeeld een aanvankelijk in 2009 uitgevoerde, betaalde en geboekte verbouwing ter onderbouwing van een vordering van [B] in 2010 zijn geboekt en zou OZB van aan hem toebedeelde panden zijn opgevoerd - aantoonbaar onjuist bleken te zijn. Voorts ziet een deel van de geschilpunten niet zozeer op de (feitelijke) vraag naar de hoogte van bepaalde posten, maar op de (juridische) vraag of deze posten in de begroting dienen te worden betrokken.
Administratief beheer
4.3.
Een belangrijk punt van geschil betreft de hoogte van de aan [B] toe te kennen vergoeding voor het administratief beheer van de panden. [A] meent dat deze vergoeding op nihil dient te worden gesteld en wijst daarbij op een passage uit de tussenbeschikking van deze rechtbank van 12 november 2012, luidende: “
De man stelt de door hem gemaakte beheerskosten vooralsnog op nihil, een en ander onder de voorwaarde dat partijen alsnog algehele overeenstemming zullen bereiken”. Nu echter gebleken is dat tussen partijen geen algehele overeenstemming is bereikt, komt [A] naar het oordeel van de rechtbank geen beroep toe op de in deze passage bedoelde nihilstelling. Dit neemt niet weg dat de rechtbank met [A] van oordeel is dat de door [B] in zijn overzicht gehanteerde beheersvergoeding van (2 x € 18.000 =) € 36.000 per jaar te hoog is. Afgezet tegen de vergoeding die aan de technisch beheerder en schoonzoon van partijen, de heer [adres 2], is vergoed - € 12.000 per jaar - en in ogenschouw genomen dat de beheersvergoeding niet het enige inkomen is dat [B] in verband met de panden geniet, stelt de rechtbank de totale beheers-vergoeding van [B] naar billijkheid vast op een bedrag van € 18.000 per jaar.
Huuropbrengsten
4.4.
Eveneens vormt een punt van geschil de hoogte van de huuropbrengsten van de panden over de periode 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012. [A] is in haar overzicht uitgegaan van een (maximaal haalbare) opbrengst van in totaal
€ 227.531,72. [B] heeft in zijn overzicht een totale opbrengst van
€ 212.865,34 opgenomen en erop gewezen dat [A] bij haar vaststelling van de opbrengst ten onrechte voorbij is gegaan aan tijdelijke leegstand, onbetaald gebleven huur en vroegtijdige verkoop van één van de panden aan hun dochter en haar echtgenoot de heer Binda. De rechtbank zal de berekening van [B] volgen omdat de berekening van [A], in het licht van de gemotiveerde betwisting van de zijde van [B], onvoldoende is toegelicht, maar zal [A] daarbij ten dele volgen in haar stellingname dat de waarborgsommen die de huurders hebben betaald (in totaal € 9.385) dienen te worden meegewogen.
De rechtbank schat dat het verschil tussen de door partijen opgenomen opbrengsten van (€ 227.531,72 - € 212.865,34 =) € 14.666,38 voor een kwart door die waarborgsommen geacht moet worden te zijn opgevangen, omdat daarmee betalingsachterstanden bestreden zijn kunnen worden, zodat de totale huuropbrengst wordt vastgesteld op (€ 212.865,34 + (€ 14.666,38 / 4) =)
€ 216.531,93.
Overige posten
4.5.
De overige door [B] opgevoerde, bij de begroting van het exploitatiesaldo te betrekken kosten, te weten de helft van de kosten van het technisch beheer, de kosten van het onderhoud aan de panden, de OZB en de waterschapsbelasting, de assurantiepremie en de reeds aan [A] uitgekeerde voorschotten zijn niet, althans onvoldoende, gemotiveerd betwist en zullen in de begroting worden betrokken. Voor het overige verschilt het overzicht van [A] met dat van [B] met name doordat in eerstgenoemd overzicht een inkomstenpost van
€ 25.000 is opgenomen, omschreven als “
Door KDM ontvangen van Real Estate: terugbetaling deel investering Marokko ad € 50.000,-- à 50%”. Nog daargelaten dat deze post niet is toegelicht, volgt reeds uit de omschrijving daarvan dat deze post niet dient mee te wegen bij de begroting van het exploitatiesaldo (dat slechts ziet op het in Nederland gelegen onroerend goed).
Exploitatiesaldo
4.6.
De rechtbank zal gezien het voorgaande het exploitatiesaldo als volgt begroten
(tussen haakjes worden respectievelijk de bedragen over 2010, 2011 en 2012 opgenomen):
Huuropbrengsten: € 216.531,93
Technisch beheer: - € 17.000 (€ 5.000 + € 6.000 + € 6.000)
Administratief beheer: - € 25.500 (€ 7.500 + € 9.000 + € 9.000)
Onderhoud gebouwen: - € 16.976,28 (€ 7.416,28 + € 4.354 + € 5.206)
OZB en waterschap: - € 6.394,58 (€ 1.837,58 + € 2.080 + € 2.477)
Assurantiepremie: - € 3.266,47 (€ 889,47 + € 1.179 + € 1.198)
Voorschotten: - € 34.000 (€ 10.000 + € 12.000 + € 12.000)
Kasopnamen
- € 8.600 +
Exploitatiesaldo € 104.794,60
IB-vorderingen
4.7.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de, gemotiveerd betwiste, vorderingen
betreffende de inkomstenbelasting over 2009 en de inkomstenbelasting over 2010 van € 8.937 respectievelijk € 2.617 niet op een begrijpelijke wijze zijn toegelicht. Ter comparitie is om opheldering verzocht over de inhoud van de niet inzichtelijke, als productie 17 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde berekening van [A]. Deze opheldering is echter uitgebleven. Onder deze omstandigheden rest de rechtbank niets anders dan deze vorderingen af te wijzen. Dit laatste geldt overigens ook voor de in reconventie door [B] ingestelde, niet toegelichte verrekenpost “IB 2009 50%”. Ook deze zal worden afgewezen.
Conclusie in conventie
4.8.
De rechtbank zal [B] veroordelen tot betaling van genoemd bedrag van
€ 104.794,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (30 juni 2014), nu voor de gevorderde toewijzing van rente vanaf 1 januari 2010 geen grond bestaat. De overige vorderingen zullen worden afgewezen. Nu het de afwikkeling van een huwelijk betreft, zal de rechtbank de kosten van het geding aldus compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
De reconventionele vorderingen zijn voornamelijk gericht op de begroting van eventuele vorderingen van [B] op [A] die met het exploitatiesaldo zouden kunnen worden verrekend. Anders dan [A] betoogt onder verwijzing naar de beschikking van 8 april 2013 (vgl. 2.4) is de reconventionele vordering niet in strijd met de goede procesorde. Daarbij weegt mee dat ook [A] in de onderhavige (nieuwe) procedure in conventie nadere (IB-)vorderingen heeft ingesteld.
Vordering vanwege afbetaling schuld [X]?
5.2.
[B] stelt dat partijen op 1 januari 2010 nog in totaal € 106.667,23 aan schuld hadden uitstaan bij een zwager van [B], de heer [X] (hierna: [X]). Volgens [B] zijn partijen een drietal schulden bij [X] aangegaan: (1) een schuld aangegaan op 25 augustus 2000 ten aanzien waarvan op 1 januari 2010 nog € 17.020 openstond, welk bedrag [B] in 2010 zou hebben afgelost, (2) een schuld aangegaan op 1 december 2003 ten aanzien waarvan op
1 januari 2010 nog € 89.647,23 openstond, van welk bedrag [B] eveneens in 2010 € 25.000 zou hebben afgelost (en (iii) een schuld aangegaan op 17 juli 2001, waarvan begin 2009 nog € 37.484,55 openstond en welke schuld vóór 1 januari 2010 zou zijn afgelost). [B] meent recht te hebben op betaling van de helft van zijn aflossingen uit 2010. [A] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en betoogt dat juist [X] nog een bedrag van € 52.866,93 aan de huwelijks-gemeenschap verschuldigd is.
5.3.
De rechtbank constateert dat [B] thans de door hem gestelde schuldenpositie ten aanzien van [X] anders voorstelt dan hij, gezien de onder 2.5 aangehaalde passage uit de beschikking van het hof van 5 februari 2014, in de eerder tussen partijen gevoerde procedure heeft gedaan. Dit ziet niet alleen op het aantal gestelde schulden, maar ook op de hoogte daarvan. De rechtbank kan onder die omstandigheden dan ook niet uitgaan van de thans door [B] gestelde afzonderlijke schulden. Bovendien heeft - in lijn met wat het hof in algemene zin heeft overwogen over de voorwaarden waaronder een regresrecht ontstaat - te gelden dat indien inderdaad dient te worden uitgegaan van een schuld aan [X] in de orde van grootte van € 106.667,23, [B] met de door hem gestelde aflossing van € 42.200 nog niet meer dan de helft heeft voldaan, zodat een regresrecht ook om die reden niet aan de orde is. Het ter zake gevorderde bedrag van € 21.100 zal dan ook worden afgewezen.
Hypotheek Aruba
5.4.
Met [A] is de rechtbank van oordeel dat, blijkens de onder 2.3 opgenomen overweging uit de beschikking van 2 april 2012 en de onder 2.4 opgenomen beslissing van 8 april 2013 ter zake, partijen zijn overeengekomen dat beide appartementen in Aruba, inclusief de daarop rustende hypotheek en de daaraan verbonden gerechtelijke procedures in Aruba, aan de man worden toebedeeld, zonder enige verrekening. Zonder instemming van [A], die ontbreekt, kan [B] op deze overeenkomst niet terugkomen door alsnog verrekenposten met betrekking tot de op de Arubaanse appartementen rustende hypotheek op te voeren.
Rente kinderen
5.5.
[A] stelt dat zij de tot de gemeenschap behorende schuld aan de kinderen door betaling van een bedrag van € 20.000 in 2010 met ongeveer éénderde heeft verminderd en heeft deze schuld voor het overige erkend. Gezien deze onvoldoende gemotiveerd betwiste stelling zal de rechtbank de door [B] opgevoerde verrekenpost betreffende de rente over deze schuld met eenderde verminderen. Daarbij weegt mee dat [B] in productie 2 bij antwoord in conventie (onder tabblad 4510) weliswaar een opsomming geeft van rentestortingen per bank, maar - anders dan op een aantal andere onderdelen - geen bankafschriften heeft overgelegd van deze stortingen. De rechtbank zal dan ook toewijzen (2/3 x € 2.676 x 3 jaren =) € 5.352.
Schadevergoeding bestelbus / Diverse kosten
5.6.
[B] heeft niet gesteld op grond waarvan [A] aansprakelijk zou zijn voor enige schade aan een bestelbus. Een toelichting ontbreekt geheel. Dit terwijl [A] ter comparitie heeft herhaald deze aansprakelijkheid in het geheel niet te kunnen plaatsen. Het ter zake gevorderde bedrag van € 4.000 zal dan ook worden afgewezen. Eenzelfde lot treft de door [B] opgevoerde verrekenposten omschreven als “Diverse kosten” van € 7.828, € 1.018 en € 1.218, aangezien [B] ten aanzien van deze posten evenmin enige toelichting en onderbouwing heeft verschaft.
Kosten Baarlo / tuinhuisje / Agis / Hypotheek [adres 3]
5.7.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat [A] niet (voldoende) heeft weersproken de met stukken onderbouwde verrekenposten - door [B] ten behoeve van [A] betaalde bedragen - betreffende de vakantiewoning in Baarlo en het tuinhuisje, de Agis ziektekostenpremie, alsmede de in 2010 en 2011 betaalde hypotheekbedragen betreffende het aan [A] toebedeelde pand aan de [adres 3]. Ten aanzien van deze laatste post heeft nog te gelden dat, anders dan [A] betoogt, niet kan worden uitgegaan van een specifiek op dit onderdeel geldende peildatum van 1 juli 2011.
De rechtbank zal dan ook toewijzen ((2010:) € 1.962,59 + € 487 + € 163 + € 539 +
€ 528 + € 689 + € 3.327 + € 1.232 + (2011:) € 2.650 + € 189 + € 149 + € 915 +
€ 689 + € 2.580 + € 155 + € 250 + (2012:) € 1.190 + € 1.478 + € 140 + € 192 +
€ 3.645 =) € 23.149,59.
IB 2009
5.8.
Zoals reeds onder 4.7. is overwogen zal de niet voldoende toegelichte verrekenpost “IB 2009 50%” van € 4.797 worden afgewezen.
Conclusie in reconventie
5.9.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank in reconventie toewijzen een bedrag van
(€ 23.149,59 + 5.352 =) € 28.501,59. Zij zal voorts bepalen dat dit bedrag mag worden verrekend met het aan [A] te vergoeden exploitatiesaldo. De kosten in reconventie zullen om dezelfde reden als in conventie aldus worden gecompenseerd, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van € 104.794,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
6.2.
veroordeelt [A] tot betaling aan [B] van € 28.501,59;
6.3.
verklaart voor recht dat [B] zijn onder 6.2 toegewezen vordering mag verrekenen met de onder 6.1 toegewezen vordering;
in conventie en in reconventie
6.4.
verklaart de onder 6.1 en 6.2 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.6.
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.